8 Zo bied je je welgemeende excuses aan wanneer je beseft dat je iemand pijn hebt gedaan

 

 

‘Dit is ’m dus?’

‘Ja,’ fluisterde ik vanaf de stoel naast het bed van Simon Conway.

‘Je weet toch dat hij je niet kan horen, hè?’ zei Adam harder dan in deze omgeving gebruikelijk was. ‘Je hoeft niet te fluisteren, hoor.’

‘Sst.’ Ik ergerde me aan zijn gebrek aan respect en zijn duidelijke behoefte om te bewijzen dat de aanblik van Simon hem niets deed. Nou, mij deed hij dus wel wat, en ik was niet bang om dat toe te geven; ik stond stijf van de emotie. Telkens wanneer ik naar Simon keek, herbeleefde ik het moment waarop hij zichzelf neerschoot. Ik hoorde het geluid, een knal waarvan mijn oren tuitten. Ik doorliep nogmaals de woorden die ik had gezegd voordat hij zijn pistool op het aanrecht had gelegd. Het was goed gegaan; ik had hem van zijn plan af gebracht, en we hadden uitstekend contact gehad. Toen had mijn euforie echter de overhand gekregen. Ik wist niet meer wat ik daarna had gezegd, als ik überhaupt al iets had gezegd. Ik kneep mijn ogen dicht en probeerde me mijn woorden weer voor de geest te halen.

‘Word ik nu geacht iets te voelen of zo?’ onderbrak Adam hardop mijn gedachten. ‘Is dit een boodschap, een pseudotherapeutische manier om me te vertellen dat ik mazzel heb dat ik hier sta terwijl hij daar ligt?’ Het kwam eruit als een uitdaging.

Ik wierp hem een vernietigende blik toe.

‘Wie bent u?’

Ik sprong op van mijn stoel toen er plotseling een vrouw de kamer binnenkwam. Ze was halverwege de dertig, misschien eind dertig, en hield de handen vast van twee kleine blonde meisjes die haar met grote, blauwe, nieuwsgierige ogen aankeken. Jessica en Kate. Ik kon me nog herinneren dat Simon me over hen had verteld. Jessica was verdrietig omdat haar konijn was doodgegaan en Kate deed de hele tijd alsof ze hem zag als Jessica de andere kant opkeek, om Jessica op te beuren. Simon had zich afgevraagd of Kate hetzelfde met hem zou doen als hij er straks niet meer was, waarop ik tegen hem had gezegd dat hij zich dat niet af hoefde te vragen, en dat hij de twee meisjes dat niet aan hoefde te doen, als hij gewoon voor hen in leven bleef. De vrouw zag er ontredderd uit. De vrouw van Simon, Susan. Mijn hart begon als een razende tekeer te gaan; ik voelde me zo schuldig over mijn betrokkenheid bij de situatie dat mijn hele lijf er pijn van deed. Ik probeerde mezelf te herinneren aan wat Angela eerder had gezegd, aan wat iedereen tegen me had gezegd: het was niet mijn schuld. Ik had alleen maar geprobeerd te helpen. Het was niet mijn schuld.

‘Hallo.’ Ik wist niet helemaal hoe ik mezelf moest voorstellen. Misschien duurde de stilte maar een paar tellen, maar het voelde als een eeuwigheid. Het gezicht van Susan stond niet al te vriendelijk; het was niet hartelijk en ook niet geruststellend. Dat maakte mijn zenuwen er niet beter op. Het maakte mijn schuldgevoel alleen maar erger. Ik voelde dat de ogen van Adam op mij gericht waren, en ik wist ook waarom: de vrouw die hem had gered, met haar wijze lessen over innerlijke kracht en in jezelf geloven, stond nu ineens te stuntelen.

Ik deed een stap naar voren, stak mijn hand uit en slikte. Ik hoorde mijn stem beven toen ik sprak. ‘Ik heet Christine Rose. Ik was bij uw man op de avond toen…’ – ik keek naar de twee kleine meisjes, die me met grote ogen stonden aan te kijken – ‘… op de avond van het incident. Ik wil graag zeggen dat…’

‘Eruit,’ zei Susan zachtjes.

‘Pardon?’ Ik slikte. Mijn mond was ineens kurkdroog. Dit was mijn ergste nachtmerrie geweest. In mijn angstige middernachtelijke momenten had ik deze scène honderden keren in mijn hoofd afgespeeld, met verschillende aflopen en door de ogen van verschillende mensen bezien, maar ik had nooit gedacht dat hij zich echt zou afspelen. Ik had gedacht dat mijn angsten irrationeel waren; het enige wat ze draaglijk had gehouden, was de wetenschap dat ze niet echt waren.

‘U hebt me gehoord,’ zei Susan nog eens. Ze trok haar dochters verder de kamer in, zodat ik de kamer uit kon.

Ik stond aan mijn plek vastgenageld. Dit kon niet waar zijn. Pas toen Adam zijn hand op mijn schouder legde en me een zacht duwtje gaf, kwam ik weer bij zinnen. We spraken geen woord tot we allebei in de auto zaten en weer op weg waren. Adam deed zijn mond open om iets te zeggen, maar ik was hem voor.

‘Ik wil het er niet over hebben.’ Het kostte me moeite om niet in huilen uit te barsten.

‘Oké,’ zei hij zachtjes. Hij zag eruit alsof hij nog meer wilde zeggen, maar dat deed hij niet. In plaats daarvan keek hij uit het raam, waarop ik me de rest van de rit afvroeg wat hij van plan was geweest tegen me te zeggen.

 

* * *

 

Ik ben opgegroeid in Clontarf, een voorstadje van Noord-Dublin, aan de kust. Toen ik Barry leerde kennen, stemde ik ermee in te verhuizen naar Sandymount, aan zijn kant van de stad. We woonden in hetzelfde appartement waar hij als vrijgezel had gewoond, omdat hij graag in de buurt van zijn moeder wilde blijven, die een hekel aan me had omdat ik protestants was, ook al ging ik nooit naar de kerk – ik wist niet welk van die twee dingen ze erger vond. Toen we zes maanden iets met elkaar hadden, deed Barry me een aanzoek, waarschijnlijk omdat al onze vrienden dat op dat moment ook deden, en ik zei ja, omdat al mijn vriendinnen eerder ja hadden gezegd, en ook omdat ik nu eenmaal volwassen was en volwassenen nu eenmaal het huwelijksbootje instapten. Een halfjaar later was ik getrouwd en woonde ik in een nieuw appartement in Sandymount dat we samen hadden gekocht. Het grote feest was voorbij, en de werkelijkheid strekte zich nu tot in de eeuwigheid voor me uit. Mijn uitzendbureau bevond zich nog altijd in Clontarf, een korte treinrit bij ons vandaan. Barry was er niet in geslaagd zijn appartement te verkopen, dus verhuurde hij het nu; we losten onze hypotheek af met de huurinkomsten. Een hoop van onze huidige problemen zouden meteen opgelost zijn als Barry weer gewoon terugverhuisde naar dat appartement, dat hij getuige al zijn gezeur met tegenzin had verlaten, zodat ik in ons huis kon blijven, maar nee, hij moest zo nodig ons appartement houden. Hij moest ook zo nodig onze auto houden, dus reed ik momenteel in de auto van een vriendin van me. Julie was naar Toronto geëmigreerd en was er nog altijd niet in geslaagd haar auto te verkopen, die al een jaar te koop stond. In ruil voor het mogen besturen van de auto was ik verantwoordelijk voor de verkoop ervan. Ik had een TE KOOP-bordje met mijn telefoonnummer op de voor- en achterruit geplakt, met als resultaat dat ik nu telefoontjes, inlichtingen en testritjes moest afhandelen. Ik was erachter gekomen dat mensen de neiging hadden om op de meest willekeurige tijden te bellen en om precies dezelfde informatie te vragen die al in de advertenties in de autotijdschriften stond, alsof ze hoopten dat ik hun een compleet ander antwoord zou geven.

Mijn kantoor bevond zich aan Clontarf Road, op de eerste verdieping van een huis van drie verdiepingen dat ooit had toebehoord aan de drie alleenstaande tantes van mijn vader, Brenda, Adrienne en Christine, naar wie mijn zusjes en ik vernoemd waren. Nu bood het gebouw onderdak aan het bedrijf van mijn vader en zussen, dat Advocatenbureau Rose en Dochters heette omdat mijn vader een feminist was. Mijn vader had hier al dertig jaar zijn kantoor, sinds zijn laatst overgebleven tante had besloten naar een op zichzelf staand appartement in de kelder te verhuizen in plaats van in haar eentje voor een groot huis te zorgen. Zodra mijn zusjes afgestudeerd waren, waren ze voor mijn vader gaan werken. Ik had huizenhoog opgezien tegen de dag waarop ik hem zou moeten vertellen dat ik niet voor het familiebedrijf wilde werken, maar hij had er het grootste begrip voor gehad. Sterker nog, hij wilde niet eens dat ik voor hem kwam werken.

‘Jij bent een denker,’ zei hij. ‘Wij zijn doeners. Je zussen zijn net als ik: wij doen. Jij lijkt meer op je moeder: je denkt. Dus ga vooral je gang. Ga lekker denken.’

Brenda hield zich bezig met goederenrecht, Adrienne met familierecht, en mijn vader ging achter mensen aan die ongelukken hadden gehad, want daar lag volgens hem het grote geld. Samen bezetten ze de bovenste verdieping. Mijn kantoor was gevestigd op de eerste verdieping, die ik deelde met een accountant die daar al een jaar of twintig zat en een fles wodka in een bureaulade verborgen hield en dacht dat niemand daarvan op de hoogte was. Het was duidelijk te merken aan de geur van de kamer en zijn adem, maar toch wist ik het vooral dankzij Jacinta, de schoonmaakster, die mijn vader van roddels voorzag over alle kantoren die hem huur betaalden. Het was geen officiële regeling, maar ze wisten allebei dat hoe meer informatie ze hem verschafte, des te meer mijn vader haar betaalde. Ik vroeg me geregeld af wat ze hem allemaal over mij vertelde.

De zaken op de begane grond waren de afgelopen jaren zo vaak veranderd dat ik geen idee had wie wie was als ik op de gang mensen tegenkwam. Dankzij de recessie verdwenen bedrijven weer even snel als ze gekomen waren. De kelder, waar mijn oudtante Christine gedurende haar laatste jaren had gewoond, was eerst een verzekeringsbedrijf geweest, en toen een effectenmakelaar, en toen een grafisch-ontwerpstudio. Tegenwoordig was het mijn huis. Eerst had de ene Christine er gewoond, en nu de andere. Mijn vader had er met tegenzin mee ingestemd de ruimte aan mij te verhuren en hem voor me in te richten. De dag waarop ik ingetrokken was, had ik een eenpersoonsbed in de slaapkamer aangetroffen, plus één stoel in de keuken en een fauteuil in de woonkamer. Voor de rest had ik zelf moeten zorgen, vooral door de huizen van mijn zussen te plunderen. Brenda had met een duivels genoegen het Spider-Man-dekbedovertrek van haar zoon aan me gedoneerd. Ze had gedacht dat ze me daarmee op zou vrolijken, maar in feite was ik er alleen maar verdrietiger om mijn eigen situatie van geworden. Een nieuw dekbedovertrek kon ik me wel veroorloven, dus de eerste paar dagen was ik van plan geweest een nieuw te kopen, maar ik bleef het maar vergeten, totdat ik het Spider-Man-dekbed uiteindelijk niet eens meer zag.

Naast ons zat een boekhandel, de Book Stand, ook wel bekend als de Last Stand vanwege zijn koppige neiging om open te blijven terwijl elke andere kleine boekhandel in de wijde omgeving gedwongen was zijn deuren te sluiten. De eigenares was mijn goede vriendin Amelia, en ik had het vermoeden dat boeken bestellen voor mij zo’n beetje het enige was wat haar zaak in leven hield, aangezien de winkel voor de rest bijna altijd leeg was. Amelia had niet veel op voorraad, en de meeste boeken die je wilde hebben moesten worden besteld, wat inhield dat de zaak niet aantrekkelijk was voor mensen die gewoon wat wilden bladeren. Amelia woonde boven de winkel, samen met haar moeder, die sinds een zware beroerte voortdurend hulp nodig had. Meestal was de bel die in de winkel rinkelde niet het geluid van een nieuwe klant die binnenkwam, maar van Amelia’s moeder, die boven wat aandacht nodig had. Amelia was nog een kind geweest toen haar moeder ziek werd. Sinds die tijd had ze altijd voor haar gezorgd, en ik kreeg de indruk dat ze hard aan een rustpauze toe was, en aan een beetje liefde. Zoals zo veel mensen die voor anderen zorgen, had ze iemand nodig die voor de afwisseling eens háár beschermde en voor haar zorgde. De boekhandel leek maar van secundair belang te zijn in het leven van Amelia. Het grootste deel van haar tijd bracht ze door met het uitvoeren van de wensen van haar moeder; haar hele leven stond in het teken van haar moeder.

‘Hé, dag, schat.’ Amelia sprong op van de kruk waarop ze in de lege winkel had zitten lezen om de tijd door te komen. Ze keek over mijn schouder naar Adam, die mee naar binnen was gekomen, en haar pupillen werden wijder bij de aanblik.

‘Ik dacht dat jij in de auto zou blijven,’ zei ik tegen Adam.

‘Je vergat het raampje voor me open te laten,’ zei hij met een pokerface. Hij keek om zich heen in de winkel.

‘Amelia, dit is Adam. Adam, dit is Amelia. Adam is… een cliënt.’

‘O,’ zei Amelia teleurgesteld.

Ik wist precies wat ik nodig had en liep rechtstreeks naar de afdeling zelfhulp. Adam kuierde door de winkel. Hij zag er versuft en in zichzelf gekeerd uit. Hij keek wel, maar zag duidelijk niets.

‘Wat een mooie jongen,’ fluisterde Amelia.

‘Hij is een cliënt,’ fluisterde ik terug.

‘Toch een mooie jongen.’

Ik lachte. ‘Laat Fred het maar niet horen.’

Amelia keek vorsend naar haar nagels en trok veelbetekenend haar wenkbrauwen op. ‘Hij heeft me uitgenodigd voor een lunch in de Pearl.’

‘De Pearl? Wow. Chic, hoor.’ Ik vond het nogal verrassend nieuws, want Fred was geen spontaan, romantisch type. Toen snapte ik het ineens. ‘Hij gaat je een aanzoek doen!’

Amelia kon haar gezicht niet langer in de plooi houden. Het was duidelijk dat zij hetzelfde dacht. ‘Ik bedoel, misschien ook niet, waarschijnlijk niet zelfs, maar goed, je weet maar nooit…’

Ik hapte naar adem. ‘Jezus, meid, wat ben ik blij voor je!’ We vielen elkaar opgewonden in de armen.

‘Het is nog niet zeker.’ Amelia gaf me een speelse por. ‘Hou op, anders breng je me nog ongeluk.’

‘Kun je dit op de rekening zetten?’

Amelia keek naar het boek dat ik had uitgekozen. ‘Eindelijk! Geweldig, Christine,’ zei ze opgelucht.

Ik fronste mijn wenkbrauwen. ‘Het is niet voor mij. Wat bedoel je?’

‘O, sorry. Nee, niks. Eh, niks.’ Met roze aangelopen wangen veranderde ze van onderwerp. ‘Barry belde gisteravond.’

‘O ja?’ Ik werd ineens overspoeld door angst.

‘Tamelijk laat op de avond. Volgens mij had hij gedronken.’

Ik beet op mijn nagels.

Adam voegde zich bij ons. Hij was net een haai; hij rook bloed en wist precies wanneer hij bij me in de buurt moest zijn om te zien hoe mijn leven langzaam in duigen viel.

‘Het was vast niet waar, of misschien ook wel, maar hoe dan ook… hij had het nooit tegen me mogen zeggen. Waar jullie het met z’n tweeën over hebben is privé, ook al gaat het over mij, dus ik neem je heus niet kwalijk wat je over me hebt gezegd.’ Ze zag er gekwetst uit; haar hele gezicht was in tegenspraak met wat ze net had gezegd.

‘Amelia, wat heeft hij gezegd?’

Ze haalde diep adem en ging er toen voor. ‘Hij zei dat je mij een loser vindt omdat ik thuis bij mijn moeder woon, en dat ik nu eindelijk eens mijn leven op orde moet zien te krijgen en op mezelf moet gaan wonen. Dat ik haar in een tehuis moet stoppen en bij Fred moet intrekken, omdat het je anders niks zou verbazen als hij me in de steek liet.’

‘O, grote goden.’ Ik sloeg mijn handen voor mijn gezicht. ‘Het spijt me dat hij dat tegen je gezegd heeft.’

‘Al goed. Ik heb tegen hem gezegd dat ik wist dat hij verdrietig was maar dat ik zijn gedrag walgelijk vond. Hopelijk vind je dat niet erg.’

‘Nee, helemaal niet. Je mag zeggen wat je wilt.’ Mijn gezicht was knalrood en ik wist het. Mijn schuldgevoel droop waarschijnlijk van me af. Ik kon niet ontkennen dat Barry en ik het over die dingen hadden gehad, maar hoe durfde hij dat aan Amelia te vertellen! Ik vroeg me af hoeveel telefoontjes hij de vorige avond nog meer had gepleegd en hoeveel ware dingen hij had gezegd tegen de mensen van wie ik hield, puur om hen pijn te doen, zodat hij indirect mij pijn kon doen.

Amelia stond te wachten tot ik haar vertelde dat het niet waar was.

‘Moet je luisteren, ik gebruikte natuurlijk iets andere bewoordingen.’

Ze zag er beledigd uit.

‘Ik maak me gewoon zorgen om je, omdat je altijd maar voor andere mensen zorgt en nooit eens voor jezelf. Het zou leuk zijn als Fred en jij konden samenwonen, als jullie samen een leven konden delen.’

‘Maar dit ís mijn leven. Dit is al sinds mijn twaalfde mijn leven. Dat weet je best, Christine.’ Amelia begon boos te worden. ‘Ik ben niet van plan haar weg te stoppen in een tehuis terwijl ik zelf een luizenleventje ga leiden.’

‘Dat weet ik best, dat weet ik allemaal best. Maar je bent zelfs nog nooit het land uit geweest. Je bent nog nooit op vakantie geweest. Dat is het enige wat ik zei. Eerlijk waar. Ik maakte me gewoon zorgen om je.’

‘Om mij hoef je je geen zorgen te maken,’ zei ze met fier opgeheven hoofd. ‘Fred vindt het allemaal wel prima zo. Hij begrijpt het.’

Op dat moment werden we in de rede gevallen door het bekende geluid van de bel. Amelia ging meteen naar haar moeder. Ik verliet de winkel met het boek in mijn tas gestopt, ver weg van de priemende ogen van Adam. Ik had me nog nooit zo beroerd gevoeld.

‘Dus nu belt hij ook je vriendinnen. Slimme vent, hoor,’ zei Adam. ‘Je dag wordt steeds beter, hè?’

Ik probeerde vrolijk te blijven. ‘Ja, maar je weet zelf ook wel dat het erom gaat hoe je erop reageert, Adam. Alles positief blijven bezien.’

Hij rolde met zijn ogen. ‘Ja, daar heb ik een beetje moeite mee. Zo denk ik bijvoorbeeld dat je vriendin niet op de zaken vooruit moet lopen met die lunch vanmiddag.’

‘Je stond mee te luisteren.’

‘Jullie stonden praktisch te gillen.’

‘Hij heeft haar uitgenodigd bij de Pearl!’

‘En wat dan nog?’

‘Nou, daar doen mensen aanzoeken.’

‘Er wordt ook gewoon geluncht. Je vriendin kan maar beter niet al te veel verwachten. Want het zou zomaar kunnen dat er niks van komt.’

Ik slaakte een zucht. Ik voelde gewoon hoe zijn energie me leegzoog. ‘Weet je, daar moeten we echt iets aan gaan doen. Je bent zo’n vreselijke pessimist. Je blijft maar denken aan alle slechte dingen die er eventueel zouden kunnen gebeuren. Als je dat maar lang genoeg doet, gebeurt het uiteindelijk ook echt. Ken je de aantrekkingswet?’ Ik dacht aan mijn confrontatie met de vrouw van Simon. Ik had die scène meerdere malen in mijn hoofd afgespeeld, totdat hij uiteindelijk werkelijkheid was geworden. ‘Als je denkt dat je leven kut is, wordt het uiteindelijk ook kut.’

‘Ook dat is vast geen officiële therapeutenterminologie.’

‘Nou, dan ga je maar naar een echte therapeut.’

‘Nee.’

We gingen naar binnen en liepen de trap op naar de eerste verdieping.

Toen ik bij de deur van mijn kantoor stilstond, had ik moeite om mijn sleutel in het sleutelgat te krijgen. Ik probeerde een van de andere tien sleutels die ik aan mijn sleutelbos had hangen, en toen nog een, en toen nog een.

‘Jemig, ben je gevangenenbewaker of zo?’

Ik negeerde hem en probeerde de volgende sleutel.

‘Jezus. Ze hebben het weer geflikt. Kom op.’ Ik sjokte de trap op.

Mijn zusjes en mijn vader zaten rond de vergadertafel in hun kantoor toen we binnenkwamen. Mijn vader was perfect gekleed in een streepjespak, roze overhemd, stropdas en pochet. Hij had zwarte, glimmend gepoetste schoenen aan, en elk haartje van zijn kapsel zat keurig op zijn plaats, en zijn nagels waren zo volmaakt gemanicuurd en gepolijst dat ze je letterlijk tegemoet glommen. Hij was klein van stuk en zag er eerder uit als een kleermaker dan als een advocaat.

‘Ik wist wel dat ze iemand anders had,’ zei Brenda. Zodra ze Adam zag, knipte ze met haar vingers. ‘Jezus, Barry slaat steil achterover als hij hem ziet. Daar kan zijn kale kop niet tegenop!’ zei ze, verwijzend naar de volle, blonde, krullende haardos van Adam.

‘Dag, familie,’ zei ik. ‘Dit is Adam, een cliënt van me. Adam, dit is mijn vader, Michael, en die twee feeksen daar zijn Brenda en Adrienne.’

‘Vernoemd naar twee van de feeksen die hier vroeger woonden,’ zei Adrienne tegen hem. Ze keek naar mij en voegde eraan toe: ‘En de derde feeks was Christine, dus jij bent een van ons, hoe graag je de boel ook probeert te ontvluchten.’

‘Ze hadden paars haar en rookten zich een ongeluk,’ zei Brenda, die Adam nog altijd grondig in zich op zat te nemen.

‘Nooit getrouwd,’ mengde mijn vader zich in het gesprek.

‘Stelletje lesbo’s,’ zei Adrienne.

‘Welnee,’ zei Brenda afwijzend. ‘Adrienne was een slet. Ze heeft wel vijf huwelijksaanzoeken gekregen.’

‘Allemaal van dezelfde man?’ vroeg ik.

‘Nee. Van verschillende mannen,’ zei mijn vader. ‘Volgens mij heeft de derde man later iemand vermoord. Maar misschien’ – hij fronste zijn wenkbrauwen – ‘ben ik nu in de war met iemand anders.’

‘Zie je wel? Een slet,’ bevestigde Brenda.

‘Ze ging niet met ze naar bed,’ zei mijn vader. ‘Huwelijksaanzoeken gingen er destijds heel anders aan toe.’

‘Lesbo.’ Adrienne hield voet bij stuk.

Ik wachtte tot ze uitgepraat waren. ‘Slet of lesbiënne’ was hun lievelingsspelletje, dat ze te pas en te onpas speelden, met verschillende mensen.

‘Jij denkt gewoon dat iedereen lesbisch is omdat je zelf lesbisch bent,’ zei mijn vader tegen Adrienne.

‘Ik ben biseksueel, papa.’

‘Je hebt vijf vriendinnen gehad en één vriend. De man was een experiment. Je bent lesbiënne, meid. Hoe eerder je daarachter komt, des te eerder kun je je settelen en een normaal gezin stichten,’ zei hij.

‘Maar goed, vertel eens – hoe ken je Christine?’ vroeg Brenda aan Adam. ‘Hier, ga zitten.’ Ze pakte een stoel voor hem.

Adam keek mij aan. Ik haalde vermoeid mijn schouders op, waarop hij ging zitten.

Hij beoordeelde in één oogopslag mijn familie en zei toen: ‘Ze heeft me er gisteravond van weerhouden van de Ha’penny-brug te springen.’

‘Ja, zo is ze wel,’ zei Adrienne beschuldigend. ‘Altijd het plezier van anderen vergallen.’

‘Hij was niet van plan voor de lol te springen,’ legde ik uit.

Ze keken hem allemaal aan.

Hij wiebelde nerveus op zijn stoel heen en weer, en wist na die onthulling duidelijk niet wat hij met hun starende blikken aan moest. Ik weet zeker dat hij zich afvroeg of er iets mis was met zijn timing, en of hij dat überhaupt wel had moeten zeggen. Maar daar was mijn familie goed in: ze lokten je uit je tent en gaven je het gevoel dat belangrijke zaken er helemaal niks toe deden. Zij bepaalden wel wat ertoe deed en wat er niet toe deed.

Adrienne fronste diep. ‘Maar waarom de Ha’penny? Zo hoog is die niet.’

‘Waar heb je het over?’ vroeg Brenda aan haar.

‘Da’s helemaal geen hoge val. Nog geen drie meter boven het water, denk ik.’

‘Hij probeerde er geen einde aan te maken door een hoge val, Adrienne,’ zei Brenda. ‘Ik stel me zo voor dat hij zichzelf probeerde te verdrinken. Ja, toch?’

Ze keken hem allemaal aan.

Adam was zo verbaasd door hun reacties dat hij geen idee had wat voor antwoord hij moest geven. Ik was gewend aan diverse soorten reacties als ik mensen mee naar huis bracht. Sommigen van mijn vrienden konden mijn familieleden niet aan; anderen vonden hen geweldig en deden zelf doodleuk mee; en weer anderen, zoals Adam, namen er genoegen mee hun praatjes en humor en het ongebruikelijke ritme van onze gesprekken van een afstandje te observeren, zonder beledigd te zijn, aangezien het duidelijk niet beledigend bedoeld was.

‘Ik zei: ik stel me zo voor dat je jezelf probeerde te verdrinken?’ zei Brenda, deze keer iets harder.

‘Hij heeft geen water in zijn oren, Brenda,’ viel Adrienne haar in de rede. ‘Ze heeft hem gered, weet je nog?’

Ze grinnikten een beetje. Adam keek me verbaasd aan.

Ik vormde geluidloos het woord ‘sorry’ met mijn lippen, waarop hij verbaasd zijn hoofd schudde, alsof ik me helemaal niet hoefde te verontschuldigen.

‘Goed gedaan, Christine,’ zei mijn vader met omhooggestoken duim. ‘Gefeliciteerd, hoor.’

‘Dankjewel.’

‘Hopelijk voel je je nu iets beter over de vorige keer?’

Adam keek me bezorgd en beschermend aan.

‘Maar zo diep is de Liffey toch niet?’ vroeg Adrienne.

‘Adrienne, je kunt in een plas water verzuipen als je klem raakt te zitten, of als je een gebroken rug hebt of zo,’ legde Brenda uit.

Adrienne keek naar Adam. ‘Heb je je rug gebroken?’

‘Nee.’

Ze keek hem door tot spleetjes geknepen ogen aan. ‘Kun je zwemmen?’

‘Ja.’

‘Nou, dan snap ik er niks van. Dat is net zo’n raar idee als de hele dag ijs eten om af te vallen.’ Ze wendde zich tot Brenda, alsof er op dat moment een idee bij haar opkwam. ‘En jemig, dat doe je nog ook, Brenda!’

‘Zeg, Andrew, wil je mijn reclamespotje zien?’ vroeg mijn vader.

‘Hij heet Adam, en nee, dat wil hij niet,’ zei ik.

‘Dat kan hij zelf ook wel zeggen.’ Mijn vader keek Adam aan.

‘Ja, prima, waarom ook niet?’

Mijn vader stond op en liep naar zijn kantoor.

‘Papa is zo’n advocaat die achter ambulances aan gaat om nieuwe klanten te werven,’ legde Brenda uit.

‘Hij houdt zich bezig met smartengeld,’ verklaarde ik nader. ‘En verdient daar meer mee dan die twee daar bij elkaar.’

‘En vervolgens geeft hij het allemaal uit aan pedicures,’ zei Brenda.

‘En aan het harsen van zijn rug en zijn ballen,’ zei Adrienne, waarop ze allebei giechelden.

‘Dat hoorde ik, en ik heb het maar één keer gedaan,’ riep mijn vader, die op dat moment weer zijn kantoor uitkwam met een videoband in zijn hand. ‘Ik zat in India, het was bloedheet, en het maakte mijn leven er een stuk aangenamer op, dat kan ik je wel vertellen,’ legde hij kalmpjes uit, terwijl wij allemaal zaten te gruwen bij het idee. ‘Heb je jezelf pijn gedaan op de brug, Andrew?’

‘Ik heet Adam, en nee,’ antwoordde hij beleefd.

‘Geen roestige spijkers, zere nek of zoiets?’

‘Nee.’

Mijn vader zag er teleurgesteld uit. ‘Geeft niks. Waar kunnen we dit ding bekijken?’

‘Onze tv speelt geen videobanden af. Zo prehistorisch zijn we niet meer.’

De zoveelste teleurstelling voor mijn vader. ‘Jullie weten dat dit reclamespotje zijn tijd ver vooruit was. Ik heb het twintig jaar geleden laten opnemen. Ierland was er toen nog niet aan toe. Nu zie je voortdurend van dat soort kerels op tv. Vooral in Amerika. Als je je per ongeluk met je nagelschaartje in je grote teen snijdt, kunnen zij nog geld voor je versieren.’ Hij schudde bewonderend zijn hoofd. ‘Heb je thuis een videorecorder? Dan kun je hem thuis bekijken, en hem dan weer terugbrengen.’

‘Hij woont in Tipperary,’ legde ik uit.

‘Wat doe je dan hier?’

‘Papa, luister je mee of niet?’

‘Hij heeft geprobeerd van de Ha’penny-brug te springen,’ zei Adrienne verklarend.

‘Maar er zijn geweldige bruggen in Tipperary! De oude brug in Carrick-on-Suir, de Madam-brug in Fethard, da’s een mooie, en dan is er ook nog dat treinviaduct met drie bogen over de rivier de Suir…’

‘Oké, dankjewel,’ viel ik hem in de rede.

‘Maar goed, Adam…’ Brenda legde haar kin op haar hand en staarde hem aan, klaar voor een roddelsessie. ‘Heeft Christine je verteld dat ze bij haar man weg is?’

‘Ja.’

‘Wat vind je daarvan?’

‘Ik vind het een beetje harteloos van haar. Als ik het zo hoor, heeft hij niks verkeerd gedaan,’ zei Adam, alsof ik niet vlak naast hem stond.

‘Heeft hij ook niet. Ik ben het met je eens,’ zei Brenda.

‘Hij was wel erg oninteressant,’ zei mijn vader.

‘Saai is geen reden om te scheiden,’ zei Adrienne. ‘Als dat wel zo was, zou Brenda het nooit met Bryan hebben uitgehouden.’

‘Dat is waar,’ gaf Brenda toe.

‘Bryan is niet saai,’ verdedigde mijn vader zijn schoonzoon. ‘Hij is gewoon een underachiever. Hij is lui. Da’s heel wat anders.’

‘Ook dat is waar,’ zei Brenda.

‘Goed, wij moeten ervandoor,’ zei ik. ‘Ik hoef niet te weten wie mijn slot heeft veranderd; ik wil alleen de sleutel van het nieuwe slot.’

Brenda en Adrienne keken naar mijn vader, die begon te lachen. ‘Sorry, ik kon het niet nalaten. Ze reageert altijd zo heerlijk verongelijkt! Wacht, ik ga de sleutel wel halen.’ Hij stond op en liep weer terug naar zijn kantoor met de videoband in zijn hand.

‘Ik neem aan dat Gemma niet langs is gekomen voor de sleutel?’ vroeg ik. Gemma was er ’s ochtends meestal voor mij, Peter en Paul, en ik kon niet nog een dag zonder haar, niet na de chaos die we de week ervoor op kantoor hadden gehad.

‘We hebben gehoord dat je haar hebt ontslagen door een Zo-ontsla-je-iemand-boek op haar teen te laten vallen. Da’s niet bijster cool, Christine.’

Adam keek me teleurgesteld aan.

‘Het was een ongelukje. Heeft ze je dat ook verteld?’

‘Ze was hier afgelopen vrijdag, op zoek naar een baan.’

‘Vertel me alsjeblieft dat jullie haar geen baan hebben gegeven!’

‘Nee, maar misschien doen we dat nog wel.’

‘Dat kun je niet maken. Ze is van mij.’

‘Jij wilt haar niet, maar je wilt ook niet dat iemand anders haar krijgt? Wat ben jij een foute werkgever, zeg! Nu wil ik haar helemáál aannemen,’ antwoordde Adrienne met een geamuseerde glimlach rond haar lippen.

Ze vonden het heerlijk om me te jennen. Wat dat betreft waren ze allemaal van hetzelfde laken een pak. Hun humor was uniek en helemaal van henzelf, en dat was altijd al zo geweest. Ik begreep hun humor wel, maar had hem nooit echt leuk gevonden. Dat maakte het voor hen allemaal alleen maar grappiger, waardoor hun gedrag alleen maar erger werd. Het leek wel alsof ze een geheime club hadden en er alles aan deden om die niet geheim te houden, in de hoop dat ik ook lid zou worden. Maar dat was onmogelijk voor me. Daarvoor verschilde ik gewoon te veel van hen. ‘Zwart schaap’ was een understatement; ik was een compleet andere diersoort.

‘Gemma ging er al vandoor voordat ik haar überhaupt kon ontslaan. Het was alleen nog maar een gedachte. Het zou kunnen dat ik binnenkort een paar mensen of dingen moet laten gaan. Het appartement kost te veel.’ Ik wierp een kwade blik op mijn vader, die de sleutel voor mijn neus hield. Ik griste de sleutel uit zijn hand.

‘Ik heb nog nooit van mijn leven iemand een aalmoes gegeven. Jullie moeten allemaal voor jullie eigen kosten opdraaien,’ zei hij.

‘Soms hebben mensen even een helpende hand nodig.’ Ik begon een beetje kwaad te worden.

‘Nou, dan ga je maar weer terug naar je man,’ zei hij. ‘Er zijn ergere dingen dan met een saaie vent getrouwd zijn. Kijk maar naar Brenda. Die kinderen van haar zijn de beste reclame voor superlijm die ik ooit heb gezien.’

‘Kom gewoon bij mij logeren,’ bood Brenda aan. ‘We kunnen altijd wel wat vers bloed gebruiken.’

‘Nee, dank je, dat lijkt me niet zo’n goed idee.’

‘Waarom niet?’

‘Jij zou alleen maar op m’n zenuwen werken. En Bryan, die hangt altijd maar zo om je heen,’ gaf ik toe.

Adrienne en mijn vader begonnen te lachen. Ook Adam zag er geamuseerd uit, ook al had hij geen idee wie Bryan was.

‘Dat is waar, hij hangt inderdaad om je heen,’ giechelde Adrienne. ‘Dat had ik me nooit echt gerealiseerd.’

‘Hij doet altijd maar zo…’ Mijn vader loerde over de schouder van Adrienne en trok een raar gezicht, waar ze beiden om moesten lachen. Adam lachte met hen mee.

‘Dat is waar,’ zei Brenda nogmaals instemmend.

‘Ik wil er maar één ding over zeggen: ik zou het op prijs stellen als mijn huisbaas zich iets soepeler zou opstellen,’ zei ik.

‘Maar ik moet mijn hypotheek afbetalen!’ zei mijn vader, die nu ophield met loeren en weer normaal ging zitten.

‘Dit gebouw is al eeuwen geleden afbetaald, en in dat appartement zat vóór mij al tijden niemand meer. Het ruikt muf, het toilet spoelt niet fatsoenlijk door, en er staat nauwelijks meubilair in, dus het is niet alsof je een huurder misloopt door mij daar een tijdje te laten zitten.’

‘Pardon? Ik heb de hele boel voor je gemeubileerd.’

‘Een theelepel in een laatje leggen is niet hetzelfde als een appartement meubileren,’ overdreef ik.

‘Lieverkoekjes worden niet gebakken.’

‘Wat hebben koekjes er nou weer mee te maken? Dat slaat nergens op, papa.’

Hij schonk me een blik die aangaf dat het wel degelijk ergens op sloeg en dat ik er zelf maar achter moest zien te komen wat dat was.

‘Maar goed, waar zijn jullie tweeën mee bezig?’ vroeg Brenda aan Adam. ‘Gaat ze een nieuwe baan voor je vinden en trekt ze dan haar handen van je af?’

Adam leek het allemaal wel amusant te vinden; er brandde een lichtje in zijn ogen. ‘Ze dient me er vóór mijn vijfendertigste verjaardag van te overtuigen dat mijn leven de moeite waard is.’

Geen van hen sprak een woord. Ze hoefden niet te vragen wat er zou gebeuren als hij zijn leven tegen die deadline niet de moeite waard vond; dat sprak voor zich.

‘Wanneer ben je jarig?’ vroeg Adrienne.

‘Over twee weken,’ zei ik.

‘Over twaalf dagen,’ verbeterde Adam me.

‘Geef je een feest?’ vroeg Brenda.

‘Ja.’ Adam leek zich af te vragen welke kant dit opging.

‘Mogen wij ook komen?’ vroeg Adrienne.

‘Zorg dat je zo’n taart krijgt die er wel uitziet als een taart maar eigenlijk helemaal uit kaas bestaat. Grote ronde kazen, de ene laag boven op de andere. Hartstikke leuk,’ zei mijn vader.

‘Papa, je bent geobsedeerd door die kaastaarten.’

‘Ik vind ze gewoon leuk.’

‘Wat zie je er verdrietig uit,’ zei Brenda, die naar Adam zat te staren.

‘Komt omdat hij verdrietig is,’ zei Adrienne.

‘Ik weet niet of Christine helemaal de ware is voor jou,’ zei Brenda tegen Adam. ‘Uitzendbureau JJ is geweldig.’

‘En ik weet nog een fantastische therapeut,’ bood Adrienne aan. ‘Wat Christine namelijk niet is,’ benadrukte ze.

‘Als het die vent is met wie je iets hebt, dan kan ik hem niet aanbevelen,’ zei mijn vader tegen haar.

‘Wacht even, hoor. Zeg je nou dat ik niet goed in mijn werk ben?’ vroeg ik. ‘Een uitzendbureau runnen is veel meer dan alleen maar mensen aan baantjes helpen. Ik help voortdurend mensen vooruit. Ik kom erachter waar mensen naar op zoek zijn, en vervolgens breng ik ze van de ene plek in hun leven naar de volgende.’ Ik deed mijn best om mezelf aan Adam te verkopen, zonder hem rechtstreeks aan te kijken.

‘Een beetje zoals een taxichauffeur dus,’ zei Brenda.

‘Nee… ik doe wel een beetje meer.’ Ik probeerde niet door te laten schemeren hoe gefrustreerd ik was, want ik wist dat ze me gewoon zaten te jennen.

‘Niemand twijfelt eraan dat je goed in je werk bent, Christine,’ zei Brenda.

‘Al was het alleen maar omdat jij zelf ook een triest geval bent,’ legde Adrienne uit.

‘Nou, misschien maken ze elkaar wel gelukkig,’ zei mijn vader, die nu opstond. ‘Deze vergadering is gesloten; laten we maar weer aan het werk gaan. Veel succes, Martin, en ga vooral op zoek naar die kaastaarten. Echt hartstikke leuk.’ Hij wierp Adam een hagelwitte glimlach toe en liep toen weer terug naar zijn kantoor. Even later hoorden we het geluid van een politieradio.

‘Dat is de leukste vent die je ooit mee naar huis hebt genomen,’ zei Brenda zachtjes terwijl Adam voor mij het kantoor uitliep, zijn hoofd schuddend alsof hij niet helemaal wist waarvan hij zojuist getuige was geweest.

‘Brenda, afgelopen zondag probeerde hij nog een einde aan zijn leven te maken,’ siste ik.

‘Maar toch. Hij had tenminste genoeg leven in zich om er een einde aan te maken. Barry had nauwelijks een hartslag, zelfs op zijn goeie dagen.’

Ik liep de trap af, achter Adam aan.

‘O, en trouwens,’ schreeuwde Brenda naar beneden, ‘Barry belde me gisteravond om te zeggen dat je ONDER DE DOUCHE PIST!’

Adam en ik kwamen pardoes tot stilstand boven aan de trap. Hij draaide zich langzaam om om me aan te kijken. Ik deed mijn ogen dicht en haalde diep adem. Toen stormde ik langs hem de trap af.

‘Daar wil ik het ook niet over hebben,’ zei ik hardop.

Ik hoorde hem zachtjes lachen – dat prachtige geluid dat ik nog maar zo weinig had gehoord.

Toen we bij mijn kantoor aankwamen, had Gemma een bericht op mijn bureau achtergelaten in de vorm van een van mijn eigen boeken, dat ze van de plank had gehaald: Zo bied je je welgemeende excuses aan wanneer je beseft dat je iemand pijn hebt gedaan. Ik nam aan dat dit Gemma’s manier was om me aan te raden het boek te lezen, niet om zelf haar excuses aan te bieden.

Naarmate de ochtend verder vorderde, kreeg ik meer telefoontjes, sms’jes en voicemails van vrienden en kennissen die de vorige avond met Barry hadden gesproken of van hem hadden gehoord. Ik besefte dat het misschien inderdaad geen kwaad kon om dat boek van Gemma eens te lezen. Het klonk alsof ik de nodige mensen mijn excuses moest aanbieden.