Hoofdstuk 22
‘Wat is er?’
Beverly dwong zich niet verder te piekeren en richtte haar aandacht op het kaartspel dat ze met Dustin speelde. ‘Niets, hoezo?’
‘Het is jouw beurt.’ Hij liet zijn hoofd op het kussen rusten.
Meestal vond ze het leuk om canasta te spelen, maar vandaag deed ze het alleen maar om Dustin een plezier te doen. Ze kon haar gedachten er niet bij houden.
‘Wanneer denk je dat Phillip weer thuiskomt?’ vroeg hij.
Ze kon het niet over haar hart verkrijgen hem de waarheid te vertellen en verborg haar gezicht achter haar kaarten. ‘Wie zal het zeggen? Met Phillip weet je dat nooit, nietwaar?’
Ze keek net op tijd op om een eigenaardige uitdrukking over Dustins gezicht te zien glijden. Hij was al zo lang ziek, dat zijn ogen diep in hun kassen lagen en zijn gezicht een wasachtige kleur had aangenomen. De veranderingen wezen erop dat het bergafwaarts met hem ging, maar over Dustin maakte ze zich dagelijks zorgen.
Vandaag had ze nog iets om zich zorgen over te maken. Peccavi had anders gereageerd dan ze had verwacht, toen ze hem had verteld dat ze niet wist waar Phillip was. Hij had het nieuws met een koele vastberadenheid geaccepteerd, wat ze angstaanjagender vond dan welke tirade ook. Het was dezelfde vastberadenheid die hij had getoond voordat hij Jack had neergeschoten in haar woonkamer.
In stilte bad ze dat Phillip al ver weg was en nooit meer zou terugkomen.
Zich pijnlijk bewust van het feit dat ze geen recht had op de zegeningen van hierboven, bad ze maar zelden tot God. Maar haar schuldgevoel weerhield haar er niet van om te bidden voor haar kinderen.
‘Mam?’
Het was haar beurt weer. ‘Sorry.’
‘Phil is hier altijd geweest, wanneer we elkaar kerstcadeautjes geven. Daarom hebben we dit jaar gewacht. We willen toch bij elkaar zijn bij zo’n gelegenheid?’
Het schilderij dat Dustin voor Phil had gemaakt, stond nog steeds in de hoek, ingepakt en wel. Onwillekeurig gleed haar blik ernaartoe. Dustin had niet veel talent, maar het was het enige wat hij kon, dus betekenden zijn inspanningen heel veel voor haar. Zijn broer hield nog meer van zijn werk dan zij. Als het leven niet zo krankzinnig was geweest, zou Phil niet zijn vergeten het schilderij mee te nemen.
Nu ze erover nadacht, begreep ze dat hij het opzettelijk had achtergelaten. Vogels die vrij in de lucht vlogen, waren het meest geliefde onderwerp van Dustin. Het zou voor Phil te moeilijk zijn geweest om daar steeds aan te worden herinnerd; hij was immers vrij, terwijl Dustin nooit vrij zou zijn. Dustin zou tot aan zijn dood in zijn zwakke lichaam gevangen blijven.
‘Hij heeft een vriendin,’ loog ze. ‘Hij komt wel wanneer hij er klaar voor is.’ Over een dag of twee zou ze het schilderij wegdoen en Dustin vertellen dat ze het naar Phil had opgestuurd. ‘Hoe vind je de boeken die ik voor je heb meegenomen?’
‘Heel mooi, vooral dat over die Renaissanceschilders.’
‘Dat is fijn. Het is jouw beurt.’
Hij kwam niet in actie.
‘Dustin?’
‘Ik vind dat je naar de politie moet gaan,’ zei hij onverwacht, de kaarten opzij leggend.
‘Waarom?’
‘Om alles.’
‘Je weet niet wat je zegt.’
‘Jawel.’ Hij sprak zacht. ‘Je hebt iets vreselijks gedaan vanwege mij en je zit vast in een situatie waaruit geen ontsnapping mogelijk lijkt. Als je jezelf niet bevrijdt, kom je er misschien nooit meer uit.’
‘Nee.’ Ze schudde haar hoofd. Als ze naar de politie ging, zou ze in de gevangenis terechtkomen, en wat zou er dan met Dustin gebeuren? Er zou niemand meer zijn om voor hem te zorgen.
‘Je kunt niet zo doorgaan,’ drong hij aan.
Zijn ernstige en oprechte woorden raakten haar diep. Ze was zo moe, zo misselijk van alles wat ze had gedaan en verborgen had gehouden. Het was wel zeker dat ze in de hel zou belanden. Maar wat haar echt plaagde, waren de kleine kinderen die ze Peccavi had helpen ontwortelen en naar een andere plek over te brengen. Ze had geprobeerd zich voor te houden dat ze naar goede gezinnen gingen, maar ze wist dat het niet waar was. Peccavi was een zakenman. Hij zag de kinderen als producten en verkocht ze gewoon aan de hoogste bieder.
Een eenzame traan gleed over haar wang en belandde op de tafel, nog voordat ze besefte dat ze huilde. Milo zou zich omdraaien in zijn graf. Hij had zoveel goeds gedaan in zijn leven… Maar hij had Dustins ziekte niet meer meegemaakt, had niet de wanhoop ervaren waardoor ze zich gedwongen had gevoeld zich over te leveren aan de grillen van een man die haar voor eeuwig in zijn macht zou houden.
‘Mam.’ Dustin kneep in haar arm. Op het moment dat ze opkeek, zei hij: ‘Ik heb niet veel langer. Ik wil sterven in de gedachte dat je vrij bent.’
‘Zelfs als dat betekent dat ik in de gevangenis zit?’ vroeg ze fluisterend.
‘Zal het deze kinderen helpen?’ Hij gebaarde naar de tekeningen op de muren van zijn kamer.
Ze stelde zich de blijdschap voor van al die gezinnen die opeens hun zoon of dochter zouden terugkrijgen. Haar hart begon sneller te kloppen. ‘Ja.’
‘Dan is elke prijs die we ervoor moeten betalen de moeite waard.’
Op het moment dat hij de telefoon pakte, hield ze hem bijna tegen. De politie was al zo lang de vijand. Maar ook de vijand van Peccavi.
‘Doe wat je moet doen,’ fluisterde Dustin haar toe. ‘Zorg dat de ellende ophoudt, om hun bestwil.’ Hij trok de kerstman van Billy naast zich van de muur. ‘Als je getuigt tegen Peccavi, wed ik dat je niet eens moet zitten. Dan krijg je een voorwaardelijke veroordeling. Maar dan is het wel over en hoeven er geen kinderen meer te lijden.’
Ze had Dustin nooit verteld wat ze deed, daarvoor schaamde ze zich te diep. En toch had hij het geweten, op een bepaald niveau.
‘Mam?’ drong hij aan.
Het was nog niet te laat voor Billy. Toen ze vanochtend was vertrokken, was Billy nog in het doorgangshuis geweest.
Misschien kon ze Dustin niet redden. Zijn ziekte zou het uiteindelijk winnen, hoe pijnlijk het ook was om haar dierbaarste kind te verliezen. Ze hadden maar heel weinig tijd. Maar ze kon wel het jongetje redden dat haar zoveel aan Dustin deed denken.
Ze legde haar kaarten weg, nam nog een pilletje tegen maagzuur en pakte met bevende hand de telefoon die hij haar aanreikte.
Jasmine had Pearson Black zes keer gebeld, had berichten ingesproken, maar hij had zich niet gemeld. Ze had zelfs het bewakingsbedrijf gebeld waarvoor hij werkte, maar niemand wist waar hij was. Gelukkig was het bij haar opgekomen om de naam Gruber Coen op te zoeken in het telefoonboek. Het leek wel erg gemakkelijk, maar er stond maar één Gruber Coen vermeld in New Orleans. Toen ze eenmaal het huis had gevonden, wist ze dat ze op de juiste plek was. Dat voelde ze.
Langzaam reed ze langs zijn huis. Het oogde leger en nog slechter onderhouden dan dat van de Moreaus. En zijn tuin was de enige in de buurt zonder enige vorm van kerstdecoratie. Maar de kust leek veilig.
Toch was ze niet van plan om te stoppen, om in haar eentje Gruber te benaderen. Per slot van rekening wist ze waartoe hij in staat was. Ze had hem een vrouw zien vermoorden, afslachten, alleen maar omdat ze op haar leek.
Uiteindelijk zag ze de politiewagen die ze had verwacht om de hoek komen. Ze slaakte een zucht van verlichting, parkeerde voor het huis en wachtte tot de politieman was uitgestapt. Hij parkeerde zijn auto precies tegenover die van haar, en ze troffen elkaar in het midden van de lege straat.
‘Hebt u gebeld?’ De man was jong, aantrekkelijk en werkte waarschijnlijk nog niet zo heel lang bij de politie.
‘Ik ben Jasmine Stratford.’
‘Ik ben agent Ambrose.’ Hij gaf haar een hand en wierp een blik op het huis. ‘U beweert dat de man die hier woont zestien jaar geleden uw zus heeft ontvoerd?’
‘Ja, ik herinner me zijn gezicht alsof ik het gisteren nog heb gezien.’
Iets te ongelovig nam hij haar op. Naar haar idee was hij ook iets te onervaren. Zou deze man wel beseffen waarbij hij betrokken raakte? Ze had geprobeerd duidelijk te maken waar dit om ging, maar Kozlowski was nog niet op het bureau, hoewel hij later werd verwacht, en nu hadden ze dit groentje gestuurd.
‘Hoe lang werk je al voor het korps?’
Hij was duidelijk niet blij met de twijfel die in haar vraag besloten lag. ‘Lang genoeg om dit aan te kunnen,’ antwoordde hij, waarna hij met ferme pas naar de voordeur liep.
‘Deze man is uitermate gevaarlijk,’ waarschuwde ze hem, achter hem aan lopend. ‘Ik ben profiler, dus ik heb met heel veel criminelen te maken gehad, maar dit is een van de ergste die ik ooit ben tegengekomen.’
‘Ooit?’ Blijkbaar vond hij haar opmerking geestig. ‘U klinkt als mijn moeder, maar zo te zien bent u niet veel ouder dan ik.’
Goeie genade, hij flirtte met haar!
‘Luister.’ Ze hield hem tegen. ‘Dit is ernst. Als je ego je in de weg zit, komen we in de problemen.’
‘Ik heb geen ego.’ Hij tikte op zijn heup. ‘Ik heb een wapen en ik weet hoe ik het moet gebruiken.’
Soms was zelfvertrouwen een goede zaak, zolang het maar met voorzichtigheid gepaard ging. Bovendien had ze hem heel duidelijk gewaarschuwd.
Hij knikte in de richting van de voordeur. ‘Laten we eens kijken wat die man te zeggen heeft. Met een beetje geluk bekent hij en geeft zich zonder strijd over.’
De luchthartige manier waarop hij sprak zat haar niet lekker, maar agent Ambrose had al geklopt.
Herinneringen aan de dag dat haar zus verdween, de jaren van zoeken, de breuk met haar ouders en de droom over de moord op de vrouw… Ze stroomden als een rivier door haar geest. Wat zou Gruber zeggen, wanneer hij de deur opendeed? Zou hij liegen? Zou hij proberen te vluchten? Zou hij een wapen bij zich dragen?
Ze keek naar het grootste raam aan de voorkant van het huis en vroeg zich af of hij hen bespiedde. Niets wees erop. De rolgordijnen waren naar beneden getrokken en alles leek rustig.
‘Hij is er niet,’ zei de agent.
‘Dan moeten we wachten.’
Hij staarde haar aan alsof ze gek was. ‘Wachten? We weten niet eens of hij terugkomt en of hij echt gevaarlijk is. Ik kom over een paar uur wel weer even langs. Houd u ondertussen het huis in de gaten.’
Ze bleef staan waar ze stond. Ze had hier zestien jaar op gewacht. ‘Nee. We moeten naar binnen en rondkijken. Hij is degene die Adele Fornier heeft vermoord. Het was Francis Moreau niet.’
‘Wie is Adele Fornier?’
‘Een kind dat ongeveer vier jaar geleden het slachtoffer werd van ontvoering en moord. Toen jij nog op school zat,’ voegde ze er droogjes aan toe.
Hij grijnsde. ‘Hebt u iets tegen jongere mannen?’
‘Ik heb iets tegen moordenaars.’
‘Ik ook. Maar de wet schrijft voor dat ik niet zonder huiszoeking naar binnen mag.’
‘Dan moet je die maar gaan halen.’
‘Ik zou u maar al te graag helpen.’ Hij bracht zijn gezicht dichter naar haar toe. ‘Ik probeer indruk te maken, voor het geval u dat niet begrijpt. Maar hoe graag ik ook zou willen dat u met me uitgaat, dan nog heb ik een gegronde reden nodig om in te breken.’
‘En ik zou graag willen dat je belangstellig voor mij me wat oplevert, maar ik moet je waarschuwen dat ik al bezet ben.’
‘Ik zie geen ring.’
‘We zijn niet getrouwd, maar…’ Ze aarzelde. Ze had dit soort smoesjes eerder gebruikt om ongewenste versierpogingen af te wenden. Het was nu eenmaal de vriendelijkst mogelijke afwijzing, maar plotseling besefte ze dat het waar was. Ze was verliefd op Romain Fornier. Ze was naar Louisiana gekomen om haar zus te vinden en was vervolgens verliefd geworden.
‘Jullie zijn samen,’ vulde hij haar aan.
Ze knikte en hoopte dat haar eerste echte liefde niet zou eindigen in haar eerste liefdesverdriet.
Hij gebaarde naar het huis. ‘En wanneer hebt u deze man gezien?’
‘Ik heb hem nog niet gezien. Ik heb zijn foto.’
‘Hoe weet u dat het om dezelfde man gaat?’
‘Ik heb hem gezien vlak voordat mijn zus verdween.’
Een overbuurvrouw kwam haar huis uit om te kijken wat er aan de hand was. Blijkbaar had ze de politieauto gezien. ‘Is er iets mis?’
‘We willen Mr. Coen even spreken,’ riep agent Ambrose terug. ‘Weet u misschien waar hij is of wanneer hij terugkomt?’
‘Nee. Het is een vreemde vent.’ Ze hief haar handen en schudde haar hoofd. ‘Ik probeer hem altijd te ontlopen.’
De agent haalde zijn schouders op. ‘Vreemd is geen strafbaar feit. Althans, nog niet. Ik houd deze plek in de gaten en neem weer contact met u op.’
‘Je kunt niet zomaar gaan,’ protesteerde Jasmine. Bijna had ze eraan toegevoegd dat Gruber twee dagen geleden een vrouw had vermoord, maar ze wilde haar geloofwaardigheid niet ondermijnen door de man te veel moorden toe te schrijven. Ook al wist ze dat ze gelijk had, Ambrose zou haar niet geloven. Wat ook al niet meezat, was dat deze jonge agent waarschijnlijk al aardig wat bekeuringen had uitgeschreven, maar nog nooit met het echte kwaad geconfronteerd was geweest. Daarom geloofde hij er waarschijnlijk ook niet in.
‘Ik bel u wel.’ Nu hij wist dat een afspraak met haar er niet in zat, had hij opeens haast. Vastberaden liep hij naar zijn auto, maar ineens bleef hij staan, bukte zich en raapte een enveloppe op.
‘Wat is dat?’ wilde ze weten.
Fronsend staarde hij naar de enveloppe. ‘Een telefoonrekening.’ Hij keek haar aan. ‘Geadresseerd aan een vrouw die vanochtend als vermist is opgegeven.’
Agent Ambrose trok zijn wapen, klopte weer op de deur, identificeerde zich met luide stem als politieagent en waarschuwde Coen dat hij naar binnen kwam. Vervolgens forceerde hij het slot van de voordeur met een stuk gereedschap dat hij uit zijn auto had gehaald. Ze betwijfelde of er veel agenten waren die zo agressief te werk gingen, maar agent Ambrose moest iets bewijzen. Hoewel hij wist dat ze geen belangstelling voor hem had, wilde hij toch indruk op haar maken. Waarschijnlijk zag hij zich al als een held binnengehaald worden, als hij de vermiste Valerie Stabula vond.
Maar als Gruber Valerie te pakken had, vreesde Jasmine dat ze haar niet in de beste condities zouden aantreffen.
‘Blijf hier,’ beval hij haar, waarna hij naar binnen ging. Maar toen hij er even later blijkbaar van overtuigd was dat Coen niet thuis was, stuurde hij haar niet terug toen ze zich bij hem voegde.
‘Iets gevonden?’ vroeg ze.
‘Niets.’ Hij stopte zijn wapen weg.
De stank was subtiel maar onmiskenbaar. Als er nog twijfels waren geweest dat ze op de goede plek was, had de geur alleen al haar overtuigd. ‘Het stinkt hier.’
‘Dat ruik ik.’
‘Je weet toch wat voor geur dat is, hè?’
‘Het kan van alles zijn,’ merkte hij op.
Ja, maar dan wel beginnend met dood…
Ze keek om zich heen in een kleine, sober ingerichte woonkamer. Er stond een oude versleten groene bank voor een klein televisietoestel op een bekraste koffietafel. Aan de muren hing niets anders dan een klok.
Buiten werd bij de buren een bladblazer aangezet. De herrie ervan overstemde de woorden van agent Ambrose, die contact had opgenomen met het bureau om te melden waar hij was en wat hij deed.
Zou Kimberly hier ooit zijn geweest, vroeg ze zich af, terwijl ze van kamer naar kamer ging. Of had Gruber haar al vermoord, voordat hij naar New Orleans terug was gekeerd?
Seksuele sadisten waren vaak narcistisch. Ze hielden ervan om te praten, om op te scheppen over hun daden. Maar Gruber was erin geslaagd zijn geheimen lange tijd te bewaren. Tenzij ze echte bewijzen kon ontdekken, was de kans groot dat ze het nooit te weten zou komen.
In de slaapkamer was de stank van ontbinding niet zo sterk, maar hier hingen andere geuren: van stof, zweet en goedkope eau de cologne. Het was een misselijk makende gedachte dat deze man in de nabijheid van haar zusje en van Romains dochter was gekomen.
De badkamer was erger dan alle andere vertrekken. Er lag een tandenborstel op de vensterbank met gedroogde tandpasta erop. Het toilet was ongelooflijk smerig, maar gebrek aan hygiëne was geen misdaad. Er moest hier iets te vinden zijn, iets wat erop duidde dat Adele hier ooit was geweest, of Kimberly, of Valerie. Ze wist maar al te goed dat een jury nooit een man zou veroordelen zonder meer bewijzen dan een korte ontmoeting zestien jaar geleden. Daarvoor was het geheugen te feilbaar.
Een antieke kledingkast was het mooiste meubelstuk in huis, maar de spiegel verloor zijn zilveren achtergrond. Waarschijnlijk maakte dat niets uit, want ze betwijfelde of hij hem ooit gebruikte. Waarschijnlijk was hij niet gesteld op het beeld dat hem aanstaarde wanneer hij er in keek. Ze vermoedde dat hij in wezen zichzelf wilde vernietigen.
Starend in de vlekkerige spiegel, ving ze een glimp op van een kledingkast. Er was niets bijzonders dat haar aandacht kon trekken… behalve dat de deur dicht was.
Bijna alle laden van andere kasten stonden open, de kleren er half uithangend. Waarom nam hij dan de moeite om de deur van zijn kledingkast dicht te doen?
Met een vinger schoof ze de deur open. Eerst zag ze niets bijzonders. Er hing een broek slordig aan een hanger. Op de bodem waren vuile kleren en een stel schoenen te zien. Net toen ze op het punt stond naar de woonkamer terug te keren om te zien wat Ambrose aan het doen was, viel haar iets op. Op een paar sportschoenen waren verdachte donkere druppels te zien, zo donker dat ze haast zwart leken.
Met ingehouden adem bukte ze zich om er beter naar te kunnen kijken.
Het was bloed. Zonder twijfel.
Net toen ze haar mond opendeed om Ambrose te roepen, zag ze nog meer bloed op de bodem van de kast. En daar zag ze ook een touw, een touw dat…
Voorzichtig, met kloppend hart, schoof ze de schoenen en kleren opzij en ontdekte een valdeur.
‘Agent Ambrose?’
Er kwam geen antwoord, en ze hoorde hem ook niet meer. Althans, er kwam geen geluid boven de bladblazer uit.
Vastbesloten om hem te laten zien wat ze had ontdekt, liep ze in de richting van de deur. Net op het moment dat ze de gang in wilde lopen, blokkeerde iemand haar de doorgang.
‘Ik vrees dat de agent die je hier naartoe hebt meegenomen… onwel is geworden.’ Gruber Coen liet een akelige lach horen. In het licht dat door het raam van een kamer kwam, zag ze de loop van een geweer op zich gericht.
Jasmine nam niet op. Romain had haar ten minste tien keer gebeld. Hij had Huff achtergelaten om naar haar op zoek te gaan en reed nu door de wijk waar ze van plan was geweest vragen te stellen. Maar van haar of haar auto was geen spoor te vinden.
Uiteindelijk parkeerde hij langs de kant van de weg en belde aan bij een willekeurig huis, waar hij naar een vrouw die op de hoek woonde werd verwezen, die weer zei dat hij bij de vrouw moest zijn die tegenover de Moreaus had gewoond. Maar die vrouw, die Charmaine heette, was niet thuis…
Waar was Jasmine gebleven? Was ze de naam van de man op de foto te weten gekomen en naar hem op zoek gegaan?
Dat zou ze toch niet in haar eentje doen? Hoewel het haast ondenkbaar was, vreesde hij dat dat wel het geval was. De zoektocht naar haar zus was een obsessie geworden, waardoor ze vergat voorzichtig te zijn.
Hij dacht aan het moment dat hij uit het huis van de Moreaus was gekomen en de lege auto had aangetroffen…
Hij balde zijn handen tot vuisten en vloekte, maar hij kon niets doen tegen de angst die hem in zijn greep hield. Wat was hij stom geweest om haar alleen op stap te laten gaan! Hij had er geen gevaar in gezien, net zo min als in het feit dat hij Adele had toegestaan om alleen te fietsen. De familie Moreau woonde niet eens meer in deze buurt. Maar het déja-vu gevoel dat hem bekroop, was angstaanjagend.
Zodra hij weer in zijn auto zat, belde hij Huff, die hem een mobiele telefoon had geleend.
‘Ze is verdwenen,’ deelde hij Huff mee.
Er volgde een korte stilte. ‘Wat bedoel je?’
‘Ik bedoel dat een paar mensen haar eerder op de dag hebben gezien, maar niet weten waar ze heen is gegaan.’
‘Heb je de politie ingelicht?’
‘Nog niet.’
‘Dat doe ik wel. Ik heb nog een paar vrienden hier die er direct werk van zullen maken.’
Maar als Romain niet wist te vertellen waar ze naartoe was gegaan, hoe konden ze haar dan vinden? Toen Adele vermist werd, hadden ze de ene na de andere aanwijzing nagetrokken. Aanwijzingen die onder andere een reactie waren geweest op het mediaoptreden van Romain zelf. Het was allemaal tevergeefs geweest. Pas toen haar lichaam in het toilet was aangetroffen, was er resultaat geweest. Te laat. Veel te laat.
‘Je denkt toch niet dat ze contact zou opnemen met Black, hè?’ vroeg Huff.
‘Jawel, misschien is ze zelfs met die foto naar hem toe gegaan.’
‘Dat kan gevaarlijk zijn.’
‘We weten niet zeker of hij Peccavi is.’
‘Dat doen we wel.’
Hij kneep het mobieltje bijna fijn. ‘Wat? Hoe –’
‘Zoals ik al zei heb ik vrienden op het bureau. Beverly Moreau heeft net gebeld. Ze heeft Black verlinkt en is bereid om te praten.’
‘Dat meen je niet! Dus… we hadden gelijk?’
‘Over alles. Black woonde vroeger tegenover de Moreaus. Hij is opgegroeid met Francis, Phillip en Dustin. Het is dus niet vreemd dat ze samen zaken zijn gaan doen, nietwaar?’
Nee. Het werd nu ook waarschijnlijker dat Jasmine inderdaad contact had gezocht met Black om hem te vragen wie de jonge man op de foto was, want ze was er vast achter gekomen dat hij tegenover de Moreaus had gewoond. Maar ze wist niet dat Black Peccavi was.
‘Ik mag niet nog iemand verliezen,’ mompelde hij.
‘Wat zei je?’ vroeg Huff.
‘Niets.’ Hij stapte uit en liep naar de brievenbus van het huis tegenover dat van de Moreaus, opende die en haalde er een stapeltje rekeningen uit die vandaag waren afgeleverd. Ze waren inderdaad geadresseerd aan Mr. Doug Black. Hier woonden dus de ouders van Pearson Black. Dit was waarschijnlijk de plek waar Jasmine het laatst was geweest. ‘Waar woont Pearson tegenwoordig?’
‘Ga er niet heen, Romain. Neem dat risico niet. Je weet wat er de laatste keer is gebeurd, wat je met Moreau hebt gedaan. Laat mij het werk doen dat ik had moeten doen.’ Daarna verbrak hij de verbinding en nam daarna ook niet meer op.
Het was ijskoud in de betonnen bunker, een ruimte van twee bij drie meter. Jasmine kon het klappertanden niet tegenhouden. Eigenlijk was het gunstig dat het zo koud was, anders had de dode vrouw naast haar op de bank al in een veel verdere staat van ontbinding verkeerd. En het was zo al gruwelijk genoeg.
De lijkverstijving voorkwam dat het lichaam omviel. Het gezicht was strak, de vingers naar binnen gekruld en de armen waren gebogen als die van een barbiepop. Ze had al een lijkkleur aangenomen, wat betekende dat ze tussen de acht en twaalf uur dood was. Het rotten van de ingewanden veroorzaakte de ergste stank die Jasmine ooit had geroken.
Als ze had gekund, had ze zo veel mogelijk afstand genomen van het lijk, maar Gruber Coen had een van haar voeten met een ketting aan een ijzeren ring in de vloer vastgemaakt en haar hand zat zo strak aan het lijk vast, dat ze geen gevoel meer in haar vingers had. ‘Mag ik je voorstellen aan mijn zus,’ had hij lachend gezegd.
Als deze vrouw, Valerie Stabula, echt zijn zus was, was dat niet op te maken uit enige familiegelijkenis. Als ze al kon bedenken hoe ze er levend had uitgezien.
Nadat Gruber zich ervan had vergewist dat Jasmine zich niet kon bevrijden, had hij de televisie aangezet die op een kleine tafel stond, gewezen op een kast met een draagbaar toilet en haar meegedeeld dat ze het zich gemakkelijk moest maken. Hij moest weg om ‘enkele details’ te regelen. Maar ook al moest ze naar de wc, dan nog had ze er geen gebruik van kunnen maken. De ketting aan haar been was lang genoeg, maar dan had ze Valerie met zich mee moeten slepen, en ze was niet van plan om dat te proberen.
De klok aan de muur tikte luider dan het geluid van de tv. Of misschien beeldde ze zich dat in, overbewust als ze zich was van de voorbijgaande minuten, terwijl haar gedachten zich constant herhaalden: Hij komt zo terug om me te vermoorden. Of om vreselijke dingen met me te doen. Hij komt zo terug om me te vermoorden. Of om vreselijke dingen met me te doen.
Het wachten op zijn terugkomst was bijna nog erger dan het feit dat ze aan een lijk vastgeketend zat en zich niet kon bevrijden. Haar enkel was al pijnlijk en bloederig van haar vergeefse pogingen.
Wanhopig vroeg ze zich af wat ze kon doen. Gruber had haar sleutels afgepakt en was waarschijnlijk haar huurauto aan het verzetten. Hij moest ook de politiewagen weg zien te krijgen, voordat iemand ernaar op zoek ging. Daarnaast moest hij het lichaam van de jonge agent Ambrose dumpen. Ze had een korte glimp van hem opgevangen, toen Gruber haar bij haar haar naar hem toe had gesleept om haar te tonen wat ze had ‘veroorzaakt’. Hij had Ambrose van achteren in zijn nek gestoken. De agent had hem niet eens zien aankomen. En het wapen dat hem zo’n zelfvertrouwen had geschonken, lag nu in Grubers hand.
Hoewel Gruber duidelijk een fascinatie had voor lijken, had hij Ambrose niet naar de kelder gebracht. Zijn houding ten opzichte van het lichaam van Ambrose maakte duidelijk dat hij dat louter als afval zag, iets wat hij snel kwijt moest. Om een of andere reden waren zij en Valerie belangrijker voor hem.
Ze staarde naar de muren en vroeg zich af hoe dik ze waren. Kon iemand haar horen, als ze gilde? Ze had het niet gedurfd tot ze zeker wist dat Gruber het huis uit was gegaan. Het was een uur geleden dat hij de valdeur boven haar had gesloten. Lang genoeg om Ambrose het huis uit te krijgen, lang genoeg om het bloed op te ruimen.
Zonder hulp zou ze sterven. Daar was geen twijfel over mogelijk.
Toen begon ze te gillen. Ze gilde tot ze schor was, waarna ze haar oren spitste om te luisteren of er antwoord kwam. Maar het bleef stil. Alleen de monotone stemmen op de tv weerklonken en het getik van de klok. En het verontrustende geluid van de lucht die uit Valeries lichaam ontsnapte, terwijl haar weefsels tot ontbinding overgingen.
Ze wendde haar gezicht af van de steeds erger wordende stank en probeerde tevergeefs de tranen tegen te houden, die nu over haar wangen liepen. Ze mocht de hoop niet opgeven, maar haar situatie leek uitzichtloos. Zelfs als Romain naar het huis zou komen om haar te zoeken, zou hij deze gruwelkelder nooit ontdekken.
Romain kon het nauwelijks geloven, maar uiteindelijk nam iemand Jasmines mobieltje op. Hij had geijsbeerd op de veranda van de Blacks, wachtend tot er iemand thuis kwam, zodat ze hem konden vertellen hoe hij Pearson kon bereiken. In de tussentijd had hij zonder ophouden het nummer van haar mobiele telefoon gebeld.
‘Blijkbaar ben je niet van plan om op te geven.’ Het was een mannenstem.
Romain herkende de stem niet. ‘Waar is Jasmine?’
‘Misschien zou je jezelf eens kunnen voorstellen, voordat je vragen begint te stellen.’
‘Ik ben Romain Fornier.’
‘Aha, dat vermoedde ik al.’ Even was het stil. ‘Je hebt me meer problemen bezorgd dan –’
‘Ik jóú problemen bezorgd?’
‘Je bent een koppige man, een vechtersbaas. Dat respecteer ik, ook al maak je het me daardoor erg lastig. Mooi werk trouwens, wat je met Francis hebt gedaan. Dat kwam mij heel goed uit.’
Hij had Francis gezegd, niet Moreau. Blijkbaar kende hij Moreau goed, maar het was Black niet. Romain zou Blacks stem onmiddellijk herkennen. ‘Jij bent degene die hem erbij heeft gelapt, nietwaar?’
Tot zijn verbazing kreeg hij direct antwoord. ‘Dat onderdeel was niet zo moeilijk.’
‘Omdat Peccavi je daarbij hielp?’
‘Wie heeft je over Peccavi verteld?’ De vrolijkheid was uit de stem verdwenen.
‘Ik geef nooit mijn bronnen prijs.’
‘Je bent een dode man, weet je dat!’ schreeuwde hij. ‘Je hebt niet eens meer vierentwintig uur!’
‘Waarom kom je me dan niet halen?’ opperde Romain, in de hoop hem te kunnen lokken.
Er klonk een sluw gegrinnik. ‘Leuk geprobeerd. Ik heb wat ik wil. Ik heb ook wat jij wilt. Ik laat jou aan Peccavi over.’
‘Kom op,’ zei Romain. ‘Dit blijft tussen jou en mij, oké? Dit gaat over Adele.’ En Jasmine. Betaling voor het verleden, hoop voor de toekomst. ‘Ik zal je een adres geven. Daar kunnen we elkaar treffen. Alleen jij en ik. Dat beloof ik je.’
‘Om jou je Rambogedoe te laten doen? Ik weet dat je marinier bent geweest, Romain. Ik ben niet gek.’
‘Neem gerust een wapen mee.’
Er kwam geen antwoord, maar Romain begreep dat hij in de verleiding kwam. ‘Kom op,’ drong hij zachtjes aan. ‘Laat me zien wat je hebt.’
‘Ik heb Jasmine,’ antwoordde de man, waarna hij de verbinding verbrak.
‘Shit.’ Met bevende handen toetste hij opnieuw het nummer in, maar het was zinloos. De man die haar mobiele telefoon had, nam niet meer op. Er kwam nu wel een telefoontje binnen.
‘Black heeft Jasmine niet,’ deelde Huff hem mee.
‘Heb je hem gevonden?’
‘Ja. Een aantal rechercheurs is hem nu aan het ondervragen. Dankzij Beverly Moreau denk ik dat we dat adoptienetwerk kunnen oprollen.’
‘En Jasmine?’ Beelden van het bloed op de muur bij hem thuis drongen zich aan hem op, wat zijn angst alleen maar voedde.
‘Hij zegt dat hij haar niet heeft gezien en niets over haar weet.’
‘Dat is een leugen! Zorg dat hij meer zegt.’
‘Kom hier, dan kun je hem zelf spreken.’
‘Waar zit je?’
Huff noemde een adres dat hem verbaasde. ‘Wat doe je in die wijk met al die pakhuizen?’
‘Black heeft daar een baan. Daar hebben we hem uiteindelijk ook opgespoord.’
Romain rende naar zijn auto. ‘Doe alles wat je kunt om hem aan het praten te krijgen. Als we haar niet snel vinden, vrees ik dat het te laat zal zijn.’
Jij kleine lafaard. Ik wist dat je zou terugkrabbelen.
Valerie was niet in de buurt, maar toch hoorde Gruber nog steeds haar stem. Hij stelde zich haar afkeurende blik voor na het gesprek met Fornier. Ze vond hem zwak, terwijl hij mans genoeg was om Romain Fornier af te maken. Maar dat hoefde niet. Dat nam Peccavi voor zijn rekening.
Je stelt niets voor in vergelijking met Romain.
‘Dat is niet waar,’ snauwde hij. Hij was naar Romains huis gegaan met de bedoeling hem te vermoorden.
Toen dacht je nog dat je hem kon verrassen en hem in de rug kon steken, net als je met die arme agent hebt gedaan.
‘Houd je kop!’
Hij sprak zo luid, dat een vrouw die haar hond uitliet met een grote boog om hem heen liep. Hij kwam in de verleiding om haar met hond en al de rivier in te duwen, zoals hij eerder met het lichaam van de agent had gedaan. Het was koud en het miezerde, dus was er verder niemand op straat om hem ervan te weerhouden. Maar hij moest vanavond nog veel rijden. Het was dus onverstandig om nog meer risico’s te nemen. Hij had de politiewagen in de stad achtergelaten, een bus terug naar huis genomen en de huurauto van Jasmine hierheen gereden, met het lijk van de agent in de kofferruimte. Nu hij het lichaam naar het water had gesleept en het onder het paalwerk van de werf had geduwd, hoefde hij alleen nog van de huurauto af te komen en een bus naar huis te nemen. Hij was bijna klaar. Er was geen reden om al zijn werk op het spel te zetten.
Toch kostte het hem moeite om de vrouw met de hond niet te volgen en haar te straffen voor haar hooghartige gedrag. Kwaad wierp hij het mobieltje van Jasmine in het water. Hij wilde het niet meer horen overgaan, wilde niet meer worden gestoord. Zeker niet door Romain Fornier.
Maar vlak daarop ging zijn eigen telefoon.
‘Hallo?’
‘Heb je haar?’
Het was Peccavi. Gruber aarzelde. Als hij ja zei, zou Peccavi erbij betrokken raken en dat wilde hij niet. Hij wilde dat Peccavi Romain strafte voor het feit dat hij hem had gekleineerd, hem het gevoel had gegeven dat hij de mindere was. En hij wilde Jasmine voor zichzelf. ‘Niet meer. Ze is geschiedenis.’
‘Voorgoed?’ vroeg Peccavi. ‘Weet je het zeker?’
‘Daarin vergis je je niet zo gemakkelijk.’ De laatste keer dat hij tegen Peccavi had gelogen, was hij te ver gegaan met Adele, had hij dingen gedaan die hij zelf niet eens kon geloven. Maar ze had hem geprovoceerd, net als haar vader. Met Jasmine zou het anders zijn. Kimberly was zo meegaand en lief geweest. Hij had twee weken met haar doorgebracht, had haar niet aangeraakt, althans niet op de manier waarop hij het had gewild, en toch was hij verliefd geworden. Hij had het vaak betreurd dat hij geen list had verzonnen om haar voor zichzelf te houden. De oudere zus was lang zo lief niet.
‘Wat heb je met de… overblijfselen gedaan?’ vroeg Peccavi.
‘Aan de kaaimannen gevoerd.’
Hij had verwacht dat Peccavi dankbaar zou zijn, maar daarvan was geen sprake. Peccavi hing hem de keel uit, hij had genoeg van zijn eisen en zijn verwaandheid.
‘We hebben een ander probleem,’ zei Peccavi.
‘Wat dan?’
‘Beverly Moreau praat.’
Hij verstarde op het moment dat hij Jasmines auto bereikte. ‘Hoe weet je dat?’
‘Ze heeft de politie gebeld.’
Het was of hij een klap in zijn maag had gekregen. Als Beverly over hem had gepraat, zou de politie eerder bij zijn huis zijn dan hij. Waarschijnlijk waren ze er nu al om uit te zoeken wat er was gebeurd met agent Ambrose. Maar zonder enig spoor van hun vermiste agent, hadden ze geen reden om naar binnen te gaan. Ze zouden wachten tot hij thuiskwam en hem ondervragen. Tenzij iemand hen had gestuurd, een reden had gegeven om erheen te gaan. ‘Moet je de stad uit?’
‘Nee, voorlopig niet. Een vriend van mij heeft het telefoontje aangenomen… een vriend die hoopte een boot te kunnen kopen,’ zei hij.
‘Kozlowski?’
‘Er is geen reden om namen te noemen.’
Gruber blies de adem uit die hij had ingehouden. Natuurlijk was het Kozlowski. Ze hadden hem al eens eerder omgekocht. ‘Maar denk je dat ze het iemand heeft verteld?’
‘Niemand. Hij heeft beloofd contact met haar op te nemen en het aan niemand anders te vertellen, omdat het anders mij ter ore zou kunnen komen.’
‘Wil je dat ik haar een bezoekje breng en haar het zwijgen opleg?’ Hij realiseerde zich dat dit wat tijd zou kosten, maar als ze veilig waren voor de politie, kon Jasmine ook nog wel even wachten. Hij had Beverly trouwens nooit gemogen. Hij had altijd vermoed dat ze hem ooit zou verraden. Ze gaf alleen maar om Phil en Dusty en had hem er nooit echt bij betrokken, in tegenstelling tot Milo, haar man.
‘Dat is precies wat ik wil. Zo snel mogelijk. Daarna wil ik je iets geven.’
‘Wat dan?’
‘Een bonus,’ antwoordde Peccavi. ‘Iets wat je echt hebt verdiend.’
Eindelijk kreeg hij de erkenning waarop hij al jaren geleden recht had gehad. Met een glimlach startte hij de motor en zette de ruitenwissers aan. ‘Ik ga nu weg.’
‘Laat het me onmiddellijk weten, wanneer het is gebeurd.’
‘En Fornier?’
‘Wat is er met hem?’
‘Hij zal op zoek gaan naar Stratford. We moeten ook van hem af.’
‘Maak je geen zorgen over Romain. Daar zorg ik wel voor. Ik bel je later.’