Hoofdstuk 18
Het huis rook naar katten. Zodra hij binnen was, kwamen er al twee op hem af lopen. Denkend aan Adele, die dol op dieren was geweest, aarzelde hij. Was hij werkelijk klaar voor wat hij zou aantreffen? Kon hij het aan?
Een morbide soort nieuwsgierigheid dreef hem echter voort. Hoogstwaarschijnlijk was dit de laatste plek die zijn dochter had gezien, de plek waar ze seksueel was misbruikt, gewurgd en in de achterbak van een auto was gedumpt.
Wie was de man die haar had vermoord? Wat voor soort mens kon een tienjarig onschuldig kind zo gruwelijk mishandelen? Als het Moreau niet was geweest, welke connectie had de echte moordenaar dan met deze plek en deze mensen? En wat had die connectie te maken met Jasmine en haar zusje?
Stilletjes sloop hij de keuken in. Hij zag niet veel in de duisternis, maar hij had geen haast. Een intense behoefte om te weten had hem in zijn greep gekregen. Om alles goed in zich op te nemen, te proberen het te begrijpen, bewoog hij zich langzaam door de duistere ruimte.
Het huis oogde net als dat van zijn grootmoeder. In elke hoek prijkten goedkope prulletjes, op elke tafel lagen onderzetters en aan de muren hingen goudomrande oude foto’s.
De moeder van Francis had voor haar zoon gelogen in de rechtszaal. Kon het haar niet schelen dat hij weer in de maatschappij zou komen, dat hij een ander kind zou kunnen doden? Wat had ze gedacht toen ze de foto’s van Adeles lichaam had gezien tijdens de rechtszaak? Had ze niet het afgrijselijke verlies gevoeld dat zelfs het botste jurylid tot tranen had geroerd?
Nooit zou hij een gebrek aan menselijk fatsoen, aan medeleven begrijpen.
De keuken werd nog enigszins verlicht door de maan, die door een raam naar binnen scheen, maar in de woonkamer was het te donker om iets te kunnen onderscheiden. De luiken voor de andere ramen waren dicht. Omdat hij niet wilde struikelen, deed hij het licht aan. Een zwarte kat die had liggen slapen op een oude ligstoel stond op, rekte zich uit en keek hem onverschillig aan. Twee andere katten, allebei grijs, sprongen van de bank, en een vierde streek langs zijn benen. Ze waren alle vier te dik.
Hij begreep waarom ze de woonkamer verkozen boven een slaapkamer. Van boven kwam namelijk een oorverdovend kabaal. Toch was er ineens een stem boven de herrie uit te horen.
‘Mam? Waar ben je? Mam?’
Eerst dacht Romain nog dat degene die riep hem had gehoord en dacht dat het zijn moeder was. Al snel vermoedde hij echter dat degene die zijn moeder riep helemaal geen antwoord verwachtte. De woorden vormden eerder een klaagzang, een monotone klacht.
De traptreden kraakten, maar Romain betwijfelde of iemand hem zou horen boven het geschal van de tv uit. Degene die zich in de kamer bevond, leed. Hij kon de pijn, de ellende in de stem horen.
Hij liep de gang in en bleef voor de laatste van de drie deuren staan. ‘Dustin?’
Abrupt hield het geluid op en enkele ogenblikken lang was het volkomen stil. Vervolgens weerklonk er een stem. ‘Is daar iemand? Ben jij het, Phillip?’
‘Ik ben het.’ Romain opende de deur en zag een man met een verschrompeld gezicht in een ziekenhuisbed liggen. Het enige licht in de kamer kwam van de televisie hoog tegen de muur, waarvan het geluid was uitgezet. Een slangetje liep van de arm van de man naar een dienblad op zijn schoot, waarop een fles water stond en twee afstandsbedieningen lagen.
De ogen van de man werden groot op het moment dat hij Romain zag. ‘U bent de man die Francis heeft neergeschoten. Ik heb het op tv gezien!’ Hij greep de metalen rand van het bed en probeerde zich op te trekken. Toen dat niet lukte, greep hij een van de afstandsbedieningen en drukte op een knop, waarop het bed piepend in beweging kwam en hij een zittende houding aannam. ‘Hoe bent u binnengekomen?’
‘Ik heb een ruitje ingeslagen.’
In stilte staarden ze elkaar aan. Ten slotte verbrak Dustin de stilte. ‘Bent u hier om me te vermoorden?’
Als er ook maar een spoortje angst in de stem had doorgeklonken, had Romain hem kunnen haten, maar in plaats van angst hoorde hij alleen maar hoop.
Jasmine had de motor gestart om de verwarming te laten draaien, maar het beven ging niet over. Ze bleef denken aan hoe snel en gemakkelijk ze de belangrijkste mensen in haar leven was kwijtgeraakt: haar zus, haar moeder en haar vader. Misschien dat haar zus de enige was die echt weg was, maar eigenlijk waren haar ouders vanaf dezelfde dag afwezig geweest. Hun afwezigheid was zelfs nog pijnlijker, omdat het om een afwijzing ging.
De gedachte dat ze nog iemand, dat ze Romain zou verliezen, was onverdraaglijk.
Dat ze hem nu al, na een week, indeelde bij haar familieleden, gaf wel aan dat hij iets bij haar losmaakte, iets wat ze nooit eerder had gevoeld, iets krachtigs en intens. Iets waardoor ze geen vrienden konden blijven na haar vertrek.
Eindelijk begreep ze wat hij haar had proberen te zeggen over hartstocht. Over intensiteit. Over liefhebben.
‘Nee, niet liefhebben,’ zei ze geschrokken voor zich uit, dat woord moest ze niet gebruiken. Ze kon niet verliefd zijn. Niet zo snel. Zelfs op de middelbare school was ze nooit verliefd geweest. Daarvoor stelde ze zich te defensief op, was ze te voorzichtig en te praktisch ingesteld. Ze was bezorgd om Romain, dat was alles. Dat zou ze bij ieder ander ook zijn die het huis van een moordenaar binnen sloop. Ze zou zich zorgen hebben gemaakt om Harvey, om Bob, haar laatste vriendje, of Steve, degene voor hem…
Maar niet met hetzelfde soort wanhoop. Ze kon hier niet langer blijven zitten en zich afvragen wat er was gebeurd. Romain was nog maar tien minuten weg. Niet lang genoeg om de politie te bellen en te riskeren dat hij weer naar de gevangenis werd gestuurd wegens inbraak, maar lang genoeg voor haar om te beseffen dat het een vergissing was geweest om niet met hem mee te gaan. Ze moest checken of hem niets was overkomen.
Ze zette de motor uit en wilde net uitstappen, toen haar mobiele telefoon ging. Het was de politie.
Verbaasd nam ze op. ‘Hallo?’
‘Mrs. Stratford?’
‘Ja.’
‘U spreekt met brigadier Kozlowski.’
Kozlowski, de politieman die haar over Pearson Black had verteld. Degene die haar bij het begin van haar zoektocht had geholpen. ‘Wat kan ik voor u doen, brigadier?’
‘Ik vrees dat ik slecht nieuws heb.’ Even pauzeerde hij. ‘Er is vannacht een vrouw vermoord.’
Onmiddellijk drongen zich visioenen aan haar op van de vreemdeling die door het raam naar binnen was gekomen. Dit had ze verwacht, nietwaar? Maar hoe meer uren er waren verstreken, hoe beter het haar was gelukt om zichzelf ervan te overtuigen dat het niet meer dan een nachtmerrie was geweest.
‘Wie heeft het lichaam gevonden?’
‘De vriend van de vrouw. Hij bleef bellen, maar ze nam niet op, dus ging hij erheen om te kijken wat er aan de hand was en –’
‘– vond hij haar lichaam.’ Ze was ontdaan door het nieuws, maar ze vroeg zich toch ook af waarom Kozlowski háár belde.
‘Ja, inderdaad.’
Na een snelle blik op haar horloge besloot ze naar de straat van de Moreaus te rijden. Ze maakte zich zorgen om Romain. Ze startte de motor weer. ‘Hoe kwam het bij u op om mij erover te bellen, brigadier?’
‘Zit u?’
Ze gaf gas en reed de hoek om. ‘Ja.’ Ze hield zich voor dat ze volledig voorbereid was op wat hij haar zou vertellen, maar dat bleek niet zo te zijn.
‘De moordenaar heeft uw naam op de muur geschreven. Met het bloed van het slachtoffer.’
Ze remde zo hard, dat ze bijna met haar gezicht op het stuur knalde. Ze had gelijk gehad! De moordenaar had haar in gedachten gehad tijdens zijn gruwelijke daad. ‘Zoals hij Adeles naam op de muur van de badkamer heeft geschreven? Met die eigenaardige mengeling van hoofdletters en die vreemd gevormde e’s?’
‘Dat kan ik u niet zeggen. Dat begrijpt u zeker wel,’ antwoordde Kozlowski.
Ze begreep dat zijn antwoord een bevestiging was, maar op dit moment kon ze zich niet op dit probleem concentreren. Er was een acuter probleem waarop ze zich moest richten; Romain bevond zich in het huis van de Moreaus.
Ze begon weer te rijden.
‘Bent u daar nog?’
In de woonkamer van het huis piepte nu licht langs de randen van de rolgordijnen. Dat licht brandde nog niet toen ze er samen waren langsgereden. Zou Romain het zelf hebben aangedaan? En als dat zo was, dan vreesde ze dat Phillip of Mrs. Moreau het zouden merken, zodra ze thuiskwamen.
‘Hallo?’ drong Kozlowski aan.
Ze ging langzamer rijden. ‘Iemand wordt behoorlijk nerveus van mijn aanwezigheid hier in New Orleans,’ reageerde ze uiteindelijk.
‘Ja, dat denk ik ook. Maar dat is niet alles.’
‘Wat dan?’ Ze deed geen moeite meer om nog een blokje om te rijden, maar zette de auto stil op de hoek van de straat, waar ze zicht had op het huis.
‘Ik heb een foto gezien van het slachtoffer, een zekere Pudja Vats.’
‘Dat is een Indiase naam.’
‘Ja, en ze leek erg veel op u.’
Natuurlijk. Pudja Vats was een vervanging voor haar geweest. Hij had haar vermoord om de gelijkenis. Mijn hemel…
‘Kent u iemand in New Orleans die u kwaad zou willen doen?’
‘Het is de man die mijn zus heeft ontvoerd,’ zei ze.
‘Hoe weet u dat?’
Ze wilde zeggen dat ze hem had gezien, en dat was ook zo. Voor haar geestesoog. Maar ze wist dat zo’n opmerking tot scepsis zou leiden. ‘Hij heeft me een pakje gestuurd met de armband van mijn zusje.’
‘Wanneer?’
‘Iets meer dan een week geleden. Ik heb dinsdag een afspraak met iemand die compositietekeningen maakt. Zodra ik die tekening heb, kom ik hem laten zien op het politiebureau.’
‘Verblijft u op een veilige plek?’
Opnieuw richtte ze haar ogen op het huis. Haar hart ging wild tekeer. Waarom was Romain nog niet naar buiten gekomen? ‘Ja.’
‘Waar?’
‘In Portsville,’ antwoordde ze afwezig.
‘Mooi zo. Ik ben blij dat u niet in de stad blijft. U zit daar beter, totdat we die man te pakken hebben.’
Kom op, Romain. ‘Bestaat er een kans dat u de rechercheur die deze zaak leidt kunt overhalen om mij de plaats delict te laten zien?’ vroeg ze.
‘Nee. Hij laat niemand anders dan het forensisch onderzoeksteam toe.’
‘Maar ik kan helpen. Ik ken deze man.’
Even aarzelde hij. ‘Ik veronderstel dat ik met hem zou kunnen praten. Als u goed genoeg bent voor de FBI, bent u zeker goed genoeg voor ons, nietwaar?’
‘Dat hoop ik.’ Opnieuw wierp ze een blik op haar horloge. Romain was nu zestien minuten weg, een eeuwigheid. ‘Ik moet nu gaan. Ik bel u nog wel.’ Ze deed het portier open en stak tijdens het uitstappen haar mobiele telefoon in haar zak.
Vanuit de achterste slaapkamer hoorde ze stemmen komen. Ze herkende die van Romain. De andere stem was waarschijnlijk van Dustin, want van Phillip was die zeker niet. Ze hadden het over een adoptiecentrum waar Beverly blijkbaar werkte.
Opgelucht dat Romain geen direct gevaar liep, keerde ze terug naar de woonkamer. Het was nauwelijks te geloven dat de Moreaus hier nog maar enkele jaren woonden. Het was alsof ze hier al hun leven lang hadden gewoond, gezien de prullaria die ze hadden verzameld.
Op een oude piano stond een rij ingelijste foto’s. Een ervan was een familiefoto waarop de drie jongens Moreau nog vrij jong waren. De jongen die Phillip moest zijn, gezien zijn lichtere teint, stond achter zijn zittende moeder en hield een hand op haar schouder. Francis, met zijn zwarte haar en donkere ogen, stond naast Phillip. Een veel dunnere versie van Beverly in een lichtgroene jurk en een bril op hield de hand vast van een kleine man met net zulk zwart haar en zulke donkere ogen als Francis. En een kleuter, waarschijnlijk Dustin, zat op zijn vaders schoot. Het was een typisch Amerikaans gezin.
Wat was er misgegaan? Hoe was Francis zo geworden? Wanneer was Dustin ziek geworden?
Het geluid van een auto deed haar verstarren. Met ingehouden adem luisterde ze of de auto voor het huis stopte. Maar dat gebeurde niet. Het geluid ebde weg.
Ze slaakte een zucht van verlichting en besloot Romain te gaan halen. Ze namen te veel risico door zo lang in het huis te blijven. Opeens dacht ze aan haar handtas en haar fototoestel. Als ze die hier zou kunnen vinden, had ze het bewijs dat Mrs. Moreau bij een misdrijf was betrokken, met Phillip of met degene die de tas had gestolen. Misschien lukte het haar zelfs om een connectie met Pearson Black te ontdekken…
Op de begane grond vond ze niets, dus ging ze naar boven, naar de eerste kamer aan haar rechterhand, waarvan ze vermoedde dat die van Phillip was. Het rook er naar goedkope eau de cologne en het was er veel te slordig voor Beverly. Op de vloer lag een eenpersoonsmatras. Het beddengoed en de stapel vuile kleren vormden een grote hoop.
Als nachtkastje gebruikte hij een krat. Er stond er een goedkoop ogend wekkertje op en een lamp zonder kap. De kast stond open. Op de bovenste plank waren enkele dozen zichtbaar. Verder hingen er drie overhemden, maar geen broeken.
Ze haalde een paar dozen van de plank, doorzocht ze, maar het was duidelijk dat ze al jaren niet waren geopend. In de ene vond ze een stapel losse foto’s, in de andere restjes stof en naaipatronen van jurken voor kleine meisjes. Wie zou die jurken hebben gemaakt? Mrs. Moreau had geen dochters, maar misschien wel nichtjes.
Nadat ze de dozen had teruggezet, deed ze het licht uit en liep de gang door naar een ander vertrek. Het stond vol met meubels: een bureau, een tweepersoonsbed waarop een slapende kat lag, een kledingkast met een spiegel en een tafel waarop nog meer foto’s prijkten.
Ze baande zich een weg naar het bureau en bekeek de papieren die erop lagen. Het waren verzekeringsdocumenten, recepten voor medicijnen waarvan ze nog nooit had gehoord, rekeningen die aantoonden dat de Moreaus achterliepen met hun betalingen en veertienhonderd dollar huur per maand moesten betalen voor het huis.
Er stond ook een oude computer. Ze zette hem aan en doorzocht vervolgens de lades, terwijl de computer opstartte. Behalve pennen, potloden en losse postzegels, vond ze een adresboek. Ze stak het in haar broekzak en richtte haar aandacht op de computer. Ze ging na wat er zoal op internet was bekeken.
Iemand bezocht regelmatig een gamesite. Een website waarop artsen medisch advies gaven werd ook vaak geraadpleegd. De rest van de websites op de geschiedenislijst was gericht op handwerktips voor kinderen met materialen als klei, karton en papier. Zou dit voor het werk van Mrs. Moreau zijn?
De stemmen in de andere kamer bleven zacht. Ze hoorde niet veel, maar ving af en toe een woord op. Het leek erop dat Romain vroeg hoe Francis als kind was geweest, of Dustin had geweten dat hij gevaarlijk was.
Buiten werd het portier van een auto dichtgeslagen, wat haar kippenvel bezorgde. Er kwam iemand thuis.
Blijkbaar had Romain het ook gehoord, want het gesprek stokte. Alleen een gekraak in de gang verbrak de stilte.
Hij vertrok.
Gelukkig. Ze wilde iets zeggen, hem laten weten dat ze ook in het huis was, maar durfde geen geluid te maken. Hij zou de auto wel zien staan. Ze zou zo naar buiten glippen en hem daar treffen.
Op het moment dat ze het licht wilde uitdoen, zag ze hem!