Hoofdstuk 5
Forniers hut was veel aangenamer dan Jasmine had verwacht. Weliswaar was het er eenvoudig, maar het was er schoon en zag er goed verzorgd uit. Hij leefde een sober bestaan, maar niet zo sober als ze had gedacht. Het schijnsel dat ze buiten door het raam had gezien, was geen kaars. Het was een televisietoestel dat, te oordelen naar het brommende geluid dat van achter het huis kwam, op een generator liep.
Nadat ze de woonkamer binnen was gegaan, zag ze aan de ene kant een kleine keuken en aan de andere kant een gang. Aan het einde van de gang stond een deur open. Misschien lag daar zijn slaapkamer. Hoewel de televisie de enige lichtbron was en het te donker was om details te kunnen onderscheiden, kreeg ze de indruk dat T-Bone elke dag met militaire nauwgezetheid zijn bed opmaakte.
Dat hij met zo weinig middelen zo aangenaam leefde, maakte indruk op haar. Vooral omdat ze had verwacht hem laveloos tussen allemaal lege flessen drank aan te treffen. Ze wist wat het was om met behulp van bepaalde middelen herinneringen uit te bannen. Maar het leek erop dat hij zijn tijd doorbracht met vissen en jagen in plaats van met drinken. In een hoek prijkte een opgezette kaaiman, en de muren werden opgesierd met foto’s van Fornier en anderen met een trotse vangst. In het hele vertrek was niet één aanwijzing te vinden voor het bestaan van een vrouw of een kind. Er was niet eens een ingelijste foto te zien van zijn gezin. Blijkbaar had hij alle herinneringen aan het verleden uit zijn omgeving geweerd.
‘Het is warm binnen,’ merkte ze op.
Toen hij niet op haar opmerking reageerde, vroeg ze zich af of hij soms dacht dat ze neerkeek op hem of zijn potkacheltje. Ze wachtte tot hij het volume van de tv laag had gezet en haar met een gebaar uitnodigde om te gaan zitten.
Zo ver mogelijk bij de kaaiman vandaan, nam ze plaats op het puntje van een stoel zonder leuningen. ‘Fijn dat u me te woord wilt staan.’
Hij knikte, maar zijn zwijgen, de manier waarop hij haar observeerde en het wantrouwen in zijn ogen maakten haar nerveus. Ze vroeg zich af of zijn gezicht er altijd uitzag alsof het uit steen was gehouwen, of alleen maar als hij werd geconfronteerd met een vreemde die hem wilde ondervragen over de donkerste periode in zijn leven.
‘Als ik niet dacht dat het belangrijk was, was ik hier niet gekomen,’ begon ze. ‘Dat wil ik eerst even duidelijk maken. Ik begrijp wat u hebt meegemaakt…’ Ze dacht aan het schot dat hij had gelost en de gevangenschap. ‘…tot op zekere hoogte.’
‘Werkt u bij de politie?’
‘Nee.’
‘U klinkt als een agent.’
‘Ik run samen met twee vriendinnen een bureau voor slachtofferhulp en ik heb wat ervaring in het opstellen van het profiel van een misdadiger.’
‘Maar u bent hier om persoonlijke redenen?’
‘Ja, dat klopt. Ik ben hier vanwege mijn zus en dat pakje waarover ik het had.’
‘En wat wilt u van mij?’
Zijn bruuske manieren maakten haar steeds minder geneigd zijn gevoelens te willen sparen. ‘Ik wil weten of u er zeker van bent dat u de juiste man hebt neergeschoten.’
Er trilde een spiertje in zijn kaak, maar hij hief een hand alsof hij wilde aangeven de voorkeur te geven aan een directe benadering. ‘Heel zeker.’
‘Hoe weet u dat?’
‘Er is bloed van mijn dochter op zijn kleren aangetroffen.’
‘Is ze seksueel misbruikt?’
Hij slikte zichtbaar, zijn emoties lagen maar net onder het oppervlak verborgen… net als de kaaimannen die buiten in het moeras zwommen. ‘Ja.’
‘Hebt u nog iets anders in huis gevonden?’
‘Een videoband van hun tijd samen.’
Nu leefde ze weer met hem mee, zich bewust van het feit hoe moeilijk het voor een vader moest zijn om dat te zien. ‘Heeft hij een aandenken bewaard? Een kledingstuk of een sieraad?’
‘Zoals de armband die iemand u heeft gestuurd? Zelfs als hij dat had gedaan, betekent dat nog niet dat er een verband bestaat tussen de man die u het pakje heeft gestuurd en Moreau. Er bestaan een hele hoop zieke schoften die trofeeën bewaren.’
‘Er is een verband,’ hield ze vol.
‘Hoe weet u dat?’
‘Intuïtie,’ antwoordde ze simpelweg.
Hij lachte cynisch. ‘Intuïtie. Mijn hemel, ik had u moeten laten vertrekken!’ Hij stond op en liep naar de deur, waarmee hij wilde aangeven dat wat hem betrof het gesprek voorbij was. ‘Ik kan niets voor u doen, Ms…’
Ook zij stond op. ‘Stratford. Jasmine Stratford.’
‘Ms. Stratford. U bent gewoon de zoveelste die zich aan een strohalm vastklampt om de pijn te verzachten. Maar neemt u maar van mij aan dat u uw tijd verspilt, en die van mij. Adele is dood. Moreau is ook dood. U moet ergens anders op zoek gaan naar de man die uw zus heeft ontvoerd.’
‘We zouden het kunnen hebben over een moordenaar die een ander nadoet.’
‘Of over een toeval.’
Hij kon er niet mee omgaan. Hij kon de herinneringen niet aan, hoe stoer hij ook probeerde over te komen. Dat begreep ze, want ooit had ze op dezelfde afwijzende en ontwijkende manier gereageerd. Toch ergerde zijn koppige weigering haar. Ze deed een paar stappen naar hem toe. ‘Ik probeer alleen maar achter een paar feiten te komen.’
‘Het is niet mijn probleem.’
‘Ik dacht dat u een militair was,’ zei ze zachtjes.
Hij kwam zo snel op haar af, dat ze haar handen naar voren stak om hem tegen te houden, waarbij haar vingers op zijn harde stevige borst stuitten en zich leken te branden aan zijn lichaamswarmte, een warmte die zo tegengesteld was aan de ijzige kou in zijn ogen. Maar hij scheen zich te realiseren dat hij haar bang had gemaakt. Abrupt deed hij een stap naar achteren en opende de deur.
Ze liep echter niet naar buiten. Iets had haar aandacht getrokken. Het was een foto, die onopvallend achter het glas was gestoken van een boekenkast vol boeken en tijdschriften. In het vage licht kon ze geen details onderscheiden, maar ze wist dat het Adele was. Het was een foto die ook was gebruikt in de kranten en de folders van de politie.
Fornier had dus toch een concessie gedaan aan het verleden. Hoewel het duidelijk was dat hij wilde dat ze onmiddellijk vertrok, liep ze naar de foto toe, terwijl zich een beeld vormde in haar geest.
‘We zijn hier klaar,’ beet hij haar toe.
Maar ze hoorde hem nauwelijks. Ze had een van haar visioenen, een waarneming die zich spontaan aan haar openbaarde. Het was de hand van een man die iets uit een kluis pakte, de hanger van een kind. Ze had genoeg ervaring met haar gave om te weten wat er gebeurde, maar dit soort kennis – van een andere plek, van een andere tijd – maakte haar toch altijd bang.
‘Ms. Stratford?’
Ze rechtte haar rug en keek hem aan. ‘Het was een gepland misdrijf.’
‘Van uw zuster?’
‘Van uw dochter.’
Zijn trekken werden nog harder. ‘Dat weet u niet. U weet helemaal niets van mijn dochter.’
‘Ik zeg het alleen maar voor het geval u uzelf de schuld geeft, omdat u haar alleen naar huis hebt laten fietsen.’
Al het bloed trok weg uit zijn gezicht, waardoor hij er ineens bijna als een geest uitzag in de donkere kamer. ‘Het was maar een blokje om,’ fluisterde hij.
Ook al deed ze haar best om zijn pijn niet te voelen, het was onmogelijk. ‘Voor die tijd heeft hij al ergens haar ketting gestolen. Ik weet niet wanneer, maar het was een gymzaal, een balletschool of een zwembad. Ergens waar kluisjes zijn.’
‘Nee, ze heeft de ketting verloren. Ik weet nog dat ze huilde, omdat ze hem niet meer kon vinden.’
‘Ze heeft hem niet verloren. Hij heeft hem gestolen.’
‘Hoe weet u dat?’ In zijn stem klonk nu voorzichtige hoop door.
Omdat ze zeker wist dat hij haar toch niet zou geloven, zei ze: ‘Ik ben ervan overtuigd dat hij daarom naar de school ging. Hij was al door haar geobsedeerd, en uiteindelijk zou hij haar toch hebben gevonden.’ Ze hoopte hiermee iets van zijn pijn te kunnen verzachten. Daarna liep ze langs hem heen naar buiten, naar haar auto.
‘Hoe zag de ketting eruit?’ riep hij haar na.
‘U weet hoe hij eruitzag.’
‘Ik vraag me af of u het weet.’
‘Het was een plastic Belle die u in Disney World hebt gekocht.’
Romain had hem niet gekocht in Disney World. Hij had hem in de Disneywinkel gekocht. Maar dat was een onbelangrijk detail, want ze had zoveel andere soorten kettingen kunnen noemen. Ze had niet gezegd dat het een gouden medaillon, een zilveren hart of een roze strik was. Ze had Adeles ketting heel correct beschreven als de Disneyfiguur Belle.
Hoe kon ze dat weten?
Te geagiteerd om te gaan zitten, begon hij door de kamer te ijsberen. Destijds was hij naar het moerasland getrokken om afstand te nemen van de rest van de wereld. Hij had ruimte om zich heen nodig, de rust van de natuur, een kans om een nieuwe blik te veroveren op de maatschappij die hij niet meer vertrouwde.
Dat alles had hij gedaan.
Tot vanavond. Tot dit mysterieuze voorval.
Wie was die vrouw die schijnbaar uit het niets was verschenen?
Het enige wat hij van haar wist, was haar naam en een paar zinnen over haar zuster die zestien jaar geleden was verdwenen. Maar ze had onmiddellijk begrepen dat zijn ziel werd verteerd door schuldgevoel. Niet omdat hij de man had neergeschoten die Adele had vermoord. Daar had hij geen spijt van. Hij kon zich zelfs niet herinneren dat hij de trekker had overgehaald.
Hij voelde zich schuldig over het feit dat hij had toegelaten dat zo’n verachtelijk menselijk wezen macht over zijn dochter had gekregen. Dat deed pijn. Als Adeles vader had hij haar moeten beschermen, had hij haar moeten verbieden om die dag of welke dag dan ook naar het huis van Elizabeth te fietsen.
Dat een blokje om zo’n risico inhield, had hij zich nooit gerealiseerd. Ze hadden in een keurige buurt gewoond. Maar toch was het gebeurd, en nu was het te laat. Hij was zijn kleine meid op een van de gruwelijkste manieren verloren, en telkens wanneer hij zijn ogen sloot, zag hij hoe ze van haar fiets werd getrokken en in het roestige busje van Moreau werd gesleurd, stelde hij zich de onuitsprekelijke gruwelijkheden voor die haar waren aangedaan. Die marteling had hij haar kunnen besparen door haar te verbieden alleen op de fiets te gaan…
Plotseling stond hij voor de boekenkast. Haar lieve gezicht glimlachte naar hem van achter het glas. ‘Het spijt me,’ mompelde hij, vechtend tegen zijn tranen. ‘Het spijt me verschrikkelijk.’
Toen was het weer stil. Alleen het geluid van de generator weerklonk op de achtergrond, terwijl Adele zwijgend terug staarde, altijd bij hem en toch voorgoed verdwenen.
Wat wist Jasmine Stratford werkelijk over haar en over de man die haar had vermoord? Als deze vrouw de ketting kon beschrijven, moest ze ook over andere informatie beschikken. Maar hij betwijfelde of die informatie zo troostrijk was als dat ene feitje dat ze had genoemd. Het was ook mogelijk dat haar antwoorden meer vragen zouden oproepen of hem ertoe zouden verleiden te twijfelen over wat hij al wist.
Hij besloot het te laten rusten, waarna hij zijn aandacht weer op de film richtte die hij aan het bekijken was geweest. Geen woord drong echter meer tot hem door, en na een uur gaf hij het uiteindelijk op. Door hem te vertellen dat hij zijn kleine meid niet had kunnen redden, zelfs niet als hij waakzamer was geweest, had ze hem vergiffenis aangeboden. En vergiffenis was onweerstaanbaar.
Hij stond op, pakte de sleutels van de motorfiets die hij voor zichzelf had gebouwd en haastte zich naar buiten. Ze had gezegd dat ze in het hotel zat in Portsville, maar hij wist niet voor hoelang.
Als hij wachtte tot de zon opkwam, was ze misschien al weg.
Het geluid van de motorfiets drong luid en duidelijk door in Jasmines hotelkamer. Ze had net het setje van hemdje en shorts aangetrokken waarin ze graag sliep, maar zodra ze het kabaal hoorde, vroeg ze zich af of het Fornier was. Het was elf uur en het stadje was in rust. Verkeer was er praktisch niet.
Ze wachtte af. Als het Fornier was en hij haar wilde spreken, zou ze wel een telefoontje krijgen van de receptie.
In plaats daarvan schrok ze van een harde klop op de deur.
‘Die oude vent heeft hem naar mijn kamer gestuurd,’ mompelde ze, waarna ze de zijden kamerjas pakte die bij haar nachtkleding hoorde. ‘Ja?’ riep ze, terwijl ze worstelde met de dunne stof.
‘Ik ben het.’
Fornier. Precies wat ze had gedacht. De leugens die ze de hoteleigenaar had verteld, keerden zich nu tegen haar. Hij was er natuurlijk van uitgegaan dat het haar wens was dat hij Fornier naar boven stuurde; daarom had hij niet gebeld.
Na een diepe ademhaling deed ze open. Er zat geen ketting op de deur, anders had ze die wel gebruikt. Deze man was tenslotte verward… en verwarrend.
‘Wat kan ik voor u doen?’ Nu hij haar had opgezocht, kon ze de verleiding niet weerstaan om de rollen om te draaien.
‘Ten eerste kunt u me misschien binnenlaten.’
Even aarzelde ze. ‘Waarom spreken we niet morgenochtend bij het ontbijt af?’
‘Omdat ik nu hier ben.’
In de regel liet ze geen vreemde mannen in haar hotelkamer binnen, vooral niet in de middle of nowhere. Maar Fornier leek haar toch niet zo gevaarlijk. Als hij kwaad wilde, had hij dat al in het moerasland kunnen doen, waar hij plekken genoeg had om haar lichaam te dumpen. De kaaimannen zorgden dan wel voor de rest.
Ze deed een stap naar achteren en liet hem de deur verder openduwen. ‘Bent u van gedachten veranderd? Hebt u uw gevoel bijgesteld?’ vroeg ze, terwijl hij de kamer betrad.
Hij deed de deur achter zich dicht. ‘Als ik gevoel zou hebben, zou u dat misschien zo kunnen stellen.’
Hij had gevoel. Dat was juist het probleem. Zijn emoties waren zo heftig, dat hij niet kon omgaan met de pijn die ze veroorzaakten. Daarom had hij geprobeerd zich voor zijn gevoel af te sluiten.
Ze trok haar ceintuur strakker aan. ‘Dus u bent hier om…’
Hij liet zijn blik rusten ter hoogte van haar borsten. Het was hem waarschijnlijk niet ontgaan dat ze geen beha droeg. Toch wendde hij zijn ogen niet af. ‘U weet waarom. Ik wil van u horen hoe het komt dat u van de ketting wist.’
‘Dat doet er niet toe.’
‘Voor mij wel.’
‘Wat ertoe doet, is dat u begrijpt dat Moreau vroeg of laat uw dochter had meegenomen, ook als hij niet die ene kans had gekregen. U kon met geen mogelijkheid iedere seconde van de dag op haar letten, want u kon zich niet bewust zijn van het gevaar.’
‘Ik had het moeten herkennen.’
‘Nee, want u leidde een normaal leven. Er was niets wat u ervoor had kunnen waarschuwen.’
‘Er was het avondnieuws.’
‘Maar het is menselijk om te geloven dat tragedies alleen anderen overkomen.’ Ze wachtte zijn reactie af, in de hoop dat hij in staat zou zijn zichzelf te vergeven, om haar tot op zekere hoogte te vertrouwen. Zijn gedachten bleven echter duister.
Hij liep naar het raam. ‘U schijnt veel te weten over dit soort zaken.’
‘Ik ben mijn leven lang al aan het onderzoeken.’
Hij stak zijn grote handen in de zakken van zijn bruine leren motorjack. ‘En toch is het u niet gelukt uw eigen zuster terug te vinden.’
Die woorden deden haar pijn. Hoewel haar ouders nooit direct beschuldigingen tegen haar hadden geuit, waren ze wel boos geweest dat ze die dag niet beter op haar zusje had gepast. Ze namen het haar kwalijk dat ze niet in staat was geweest om naderhand een duidelijke beschrijving van de verdachte te geven, en misschien zelfs dat ze niet de leegte in hun hart had kunnen opvullen nadat hun dierbare ‘baby’ werd vermist. ‘Ik heb het nog niet opgegeven.’
‘Het is bijna kerst. Wat doet u in Cajunland?’ vroeg hij ruw. ‘Waar is uw echtgenoot?’
‘Die heb ik niet.’
Zijn blik gleed naar haar behaloze borsten, alsof hij er zo door werd gefascineerd dat hij nauwelijks aan iets anders kon denken. ‘Kunt u zich identificeren?’
Ze pakte haar tas van het nachtkastje, liet hem haar rijbewijs zien en overhandigde hem een visitekaartje.
‘Jasmine Stratford. De Laatste Linie, Slachtofferhulp, non-profitorganisatie’ las hij hardop voor.
Ze glimlachte. ‘Dat ben ik.’
‘Waarom denkt u dat ik u kan helpen?’ Hij liet haar kaartje in de zak van zijn jas glijden.
‘Dat heb ik u al verteld. Deze kidnapper heeft dezelfde handtekening als de man die uw dochter heeft vermoord. Ik wil te weten zien te komen of er nog meer overeenkomsten zijn.’
‘Maar u negeert het meest veelzeggende detail: Moreau is dood. Ik heb hem zelf neergeschoten, in koelen bloede, en als u denkt dat ik net zo’n moordenaar ben als hij, neemt u een ongelooflijk risico door me lastig te vallen.’
Ze trok haar wenkbrauwen op. ‘U wilt me niet vermoorden.’
‘En dat weet u, omdat…’
‘U iets in gedachten hebt wat veel minder pijnlijk is.’
Ze voelde de sterke seksuele energie die van hem uitging. Zijn vrouw was al zes jaar dood. Het was mogelijk dat hij, gezien alles wat hij had meegemaakt, sindsdien geen vrouw meer had gehad. Ze kreeg in ieder geval de indruk dat het al een hele tijd geleden was. Niet dat ze zijn belangstelling persoonlijk opvatte. Hij leefde alleen in het moerasland, dagenlang, misschien wel wekenlang zonder iemand te zien, en ze stond hier op armlengte afstand in haar nachtkleding en herinnerde hem aan wat hij was kwijtgeraakt. Althans, een deel daarvan…
Zijn houding boezemde haar geen angst in. Fornier straalde iets onvoorspelbaars uit, iets donkers, maar dat was eerder erotisch dan bedreigend.
‘Er ontgaat u niet veel,’ zei hij, haar op zijn beurt uitdagend door zijn blik onbeschaamd over haar lichaam te laten gaan.
Haar adem stokte, maar ze bedekte haar lichaam niet met haar handen. Ze wilde onaangedaan, onverschillig overkomen, alsof de manier waarop hij haar opnam haar koud liet… Maar ze wist dat ze daarin niet slaagde.
Zijn ogen vestigden zich weer op haar borsten, op de tepels die tegen de dunne stof van haar kamerjas drukten.
‘U evenmin,’ zei ze.
‘U bent een mooie vrouw. Geen gezonde man op deze aardbol zou u niet willen aanraken.’
‘En dat geldt vooral voor een man die al twee jaar in het moerasland woont,’ merkte ze vinnig op.
‘Nou… wat zegt u ervan om een deal te sluiten?’
‘Een deal?’
‘Ik geef u wat u wilt, en u geeft mij wat ik wil.’
Het was de eerste keer dat haar zo direct en schaamteloos een dergelijk voorstel werd gedaan. Bovendien was het de eerste keer dat ze iemand had ontmoet die haar onmiddellijk en zo hevig opwond. Wellicht doordat ze zich zo intens met zijn achtergrond kon identificeren, meeleven met het schuldgevoel dat hij als een loden last bij zich droeg.
Met Harvey was ze getrouwd uit plichtsgevoel, overweldigende dankbaarheid en het verlangen naar kameraadschap. De twee relaties die ze na haar korte huwelijk had gehad, hadden haar ook bepaalde voordelen gebracht, maar nooit had ze zo’n hevig en puur verlangen gevoeld. Nooit had ze iets gevoeld wat maar in de buurt kwam van de plotselinge en verwarrende aantrekkingskracht die ze voor deze gekwelde vreemdeling voelde.
Ze duwde haar nagels in haar handpalmen. ‘Sorry, maar seks is voor mij geen ruilmiddel.’
Hij lachte cynisch. ‘Gek, maar om de een of andere reden wist ik dat u dat zou zeggen.’
‘Ik geef er de voorkeur aan de zaken simpel te houden.’
‘Nee, veilig.’
‘Niet veiliger dan u.’
‘Hoe weet u dat?’
‘U wilt helemaal niet waar u net om vroeg.’
Hij dacht even na. ‘Wilt u wedden?’
‘Als u dat wel had gedaan, had u het op een andere manier gevraagd.’
‘U kent me niet eens.’
‘Hoe groot is de kans dat een vrouw ingaat op zo’n voorstel?’
‘Die kans bestaat altijd.’
‘Maar u zorgde er wel voor dat u een ontsnappingsroute had.’
Hij leunde tegen de muur. ‘Wat wilt u daar in vredesnaam mee zeggen?’
‘Voor het geval ik u zou verbazen en op uw aanbod zou ingaan, zorgde u er wel voor dat de ontmoeting zo kil en zakelijk zou zijn, dat het in niets zou verschillen met wat u waarschijnlijk tot nu toe heeft gedaan.’ Om duidelijk te maken wat ze bedoelde, maakte ze een niet mis te verstane beweging met haar hand, wat hem een harde lach ontlokte.
‘Het zou heel anders zijn, dat verzeker ik u.’
Hij was verleidelijker dan de duivel. Ze begon zich zelfs al af te vragen of één nacht iets zou uitmaken. Het verlangen om een ziel te troosten die nog ernstiger beschadigd was dan die van haar, was eigenaardig aantrekkelijk.
Maar het zou een vergissing zijn om toe te geven aan dit soort behoeften. Bovendien betwijfelde ze of hij zich zou laten troosten. Hij had het te druk met het bewijzen dat hij niemand nodig had. Ze schudde haar hoofd. ‘Het zou niet goed zijn.’
Hij lachte haar toe. ‘Geef het een kans.’
‘Het is verleidelijk, maar niet verleidelijk genoeg.’ Het zou roekeloos en onverantwoord zijn.
Zuchtend wreef hij over zijn met stoppels bedekte kaak. ‘Dus nu zijn we weer bij uw zus aangeland, nietwaar?.
‘Juist.’ Ze wist dat hij niet echt teleurgesteld was. Hij had haar op de proef gesteld, seks gebruikt als afleidingsmanoeuvre, misschien zelfs wel als een vlucht.
‘Wat wilt u weten?’ vroeg hij.
‘Vertelt u me eens over Moreau.’
‘Hij woonde niet zo ver van ons huis in het Garden District. Hij woonde alleen en was erg op zichzelf,’ vertelde hij op vlakke toon. ‘Hij was al eens aangehouden voor het lastigvallen van een klein meisje toen hij een jaar of twintig was en een jonge tiener toen hij vijfentwintig was, maar hij was nooit vervolgd. Hij was compleet gestoord, en hoewel ik de eerste ben om toe te geven dat wat ik heb gedaan fout was, zou de maatschappij me moeten bedanken voor de gunst die ik iedereen heb bewezen. Dat is het.’
‘Waren er nog meer verdachten?’
‘Een paar. Maar er was geen tastbaar bewijs dat bij een van hen mijn dochter in huis was geweest.’
Ze ging op het bed zitten. ‘Bent u kwaad op Huff dat hij de zaak heeft verpest?’
‘Nee. Huff nam een weloverwogen risico en… verloor.’
‘Wat inhield dat u ook verloor.’
‘Zonder het tastbare bewijs dat hij te pakken kreeg, zouden er toch niet genoeg bewijzen zijn geweest om Moreau aan te klagen.’
‘Had de politie niet tot ’s ochtends kunnen wachten, tot de rechter de verklaring had getekend?’
‘Moreau had gezien dat Huff eerder die dag zijn woning had geobserveerd. Hij was al bang en had het bewijs zeker verbrand of op een andere manier weggemoffeld.’ In zijn wang trilde een spiertje. ‘Het was het systeem dat me in de steek heeft gelaten, niet Huff. De rechten van een verdachte bleken voor de staat belangrijker dan die van een onschuldig kind.’
Dat soort opmerkingen hoorde ze vaak op haar werk. ‘Was er nog iemand anders op de hoogte van alle details van haar zaak?’
‘Zoals wie?’
‘Ik weet het niet. Iemand die het onderzoek van Huff volgde, die net deed alsof hij wilde helpen. Iemand die zich maar bleef bemoeien met de zaak of zelfs bekende?’
‘Omdat de media zich er mee bemoeiden, waren er allerlei gekken die zich meldden. Eén man was niet eens in New Orleans toen ze vermist werd, en er was op zijn minst een zestal mensen dat het kon bewijzen.’
‘En viel er nog iemand anders op?’
‘Er was een man in het korps van Huff, een agent die zich wilde opwerken tot rechercheur. Officieel was hij niet op de zaak gezet, maar hij had echt veel belangstelling. Huff vermoedde dat hij degene was die naar de verdediging had gelekt dat de huiszoeking onwettig was uitgevoerd.’
‘En waarom zou die man dat hebben gedaan?’
‘Huff en Black konden niet met elkaar opschieten, en hij aasde op de baan van Huff.’
‘In de krant stond dat de moeder van Moreau degene was die de verdediging op de fout had gewezen.’
‘Dat had de advocaat beweerd om Pearson Black te beschermen. Black is degene die de informatie verschafte. Huff is er zeker van dat hij behalve Moreau niemand bij het huis heeft gezien toen hij die ochtend terugkeerde, maar Black had bij de huiszoeking geholpen, dus hij wist uiteraard hoe de vork in de steel zat.’
‘Hebt u nog regelmatig contact met een van hen?’
‘Ik heb met niemand regelmatig contact en dat bevalt me uitstekend.’
‘En toch bent u hierheen gekomen.’
Hij keek haar aan. ‘Ik ben bereid u te geloven over de ketting.’
‘Die is nog steeds zoek, is het niet?’
‘Kunt u me zeggen waar hij is?’
‘Nee. Ik weet alleen dat de man die Adele heeft meegenomen, hem in zijn zak heeft gehouden en er aan voelde als hij zich haar wilde herinneren.’ Voor haar was dit detail ook nieuw, maar ze was er zeker van.
Romains ogen glansden. ‘Als u liegt, als u me dit vertelt om me te manipuleren omdat u denkt dat ik u dan zal helpen, dan –’
‘Ik lieg niet.’
Hij deed een stap naderbij. ‘Hoe weet u het dan?’
Ze sprak niet graag over haar gave, maar gaf er de voorkeur aan haar reputatie toe te schrijven aan haar vaardigheden als profiler. Dat zei ze ook tegen de media en de politie met wie ze samenwerkte. Maar dat kon ze nu niet beweren. Op geen enkele andere manier kon ze aan die informatie zijn gekomen. ‘Ik heb bepaalde… intuïtieve vaardigheden.’
‘Intuïtief?’ Hij keek sceptisch. ‘Net als de waanzinnige vrouw die twee kilometer bij me vandaan woont en beweert dat ze een heks is?’
‘Ik beweer helemaal niet iets te zijn,’ zei ze scherp. ‘Maar zo nu en dan krijg ik… indrukken. Sommige daarvan zijn helder en duidelijk, andere niet. Er zit geen betekenis achter. Ik kan wel proberen ze op te roepen door een bepaalde zaak te bestuderen of iets aan te raken dat aan een slachtoffer toebehoorde. Soms heb ik veel succes, maar vaker krijg ik willekeurige, vluchtige en verwarrende signalen. Op die momenten vraag ik me wel eens af of ik mijn verstand niet verlies.’
Haar eerlijkheid leek zijn kritiek wat te temperen, maar echt overtuigd leek hij nog niet. ‘We hebben het over een misdrijf dat jaren geleden heeft plaatsgevonden.’
‘Dat maakt niet uit. Ik vang willekeurige fragmenten op van gebeurtenissen, gedachten of gevoelens. Dat kan uit het verleden zijn, het heden of de toekomst.’
‘Hoe lang hebt u deze… vaardigheid al?’
‘Sinds mijn vijftiende, zestiende, misschien al eerder, maar ik had niets om het mee te vergelijken. Ik schreef het toe aan toeval of goed geluk. Ik heb er nooit over gesproken tot ik betrokken raakte bij recherchewerk.’ Als ze de gave al had gehad ten tijde van de verdwijning van Kimberly, was ze zich daarvan niet bewust geweest of had ze niet geweten hoe die gave te gebruiken. Toch vroeg ze zich vaak af of het verschil zou hebben gemaakt. Misschien was ze die zomerdag in staat geweest om het gevaar te voelen of om beter te helpen bij het onderzoek.
‘En toen?’
‘Toen realiseerde ik me dat ik intuïtiever was dan de meeste mensen. Soms ging het verder dan dat en kon ik voorspellen wat er zou gebeuren. Of voelde ik waar iemand was overleden of wat een bepaalde dader had gedacht. Toen ik me eenmaal op die gevoelens ging richten, werd ik er steeds beter in om de inbreng van buitenaf te scheiden van mijn eigen gedachten. Maar het blijft een rudimentaire en niet te controleren vaardigheid. Ik doe gewoon wat ik kan.’
‘Kunt u me vertellen wat ik op dit moment denk?’
Slimmerik! ‘Ik ben geen circuspaard dat op commando kunstjes doet,’ merkte ze vinnig op. ‘En ik weet niet of ik wel wil weten wat u denkt.’
‘Ik denk dat er wel vreemdere dingen zijn op deze wereld.’
‘Ik vraag niet van u dat u me gelooft.’
Opnieuw kreeg ze de indruk dat hij haar wilde aanraken, maar minder nu als een seksuele drang. Hij begreep haar defensieve houding en wilde haar geruststellen en kalmeren. Als hij op dat moment een poging zou hebben gewaagd, had ze zich waarschijnlijk door hem in zijn armen laten sluiten. Maar in plaats daarvan liep hij langs haar heen naar de deur.
Ze moest hem tegenhouden. Hij had niet veel details over Moreau verteld, maar hij had wel de naam genoemd van iemand anders die haar zou kunnen helpen: Pearson Black. Dat was een goed aanknopingspunt om mee te beginnen. Als ze meer informatie nodig had, wist ze Fornier te vinden.
Voor de deur draaide hij zich om. ‘Dat briefje dat u hebt ontvangen, dat met bloed was geschreven…’
‘Ja?’
‘Wat stond erin?’
‘Houd me tegen.’
‘Houd me tegen,’ herhaalde hij ademloos. Heel even leek hij kilometers ver weg met zijn geest, maar heel snel was hij ook weer terug. ‘Mag ik het zien?’
‘Het ligt in een forensisch laboratorium in Californië.’
‘Kunt u me laten zien hoe het was geschreven?’
Haar hartslag versnelde. ‘Natuurlijk.’ Ze liep naar het bureautje in de hoek van de kamer, pakte een vel papier en schreef de woorden precies zoals ze op het briefje hadden gestaan, inclusief de vreemde mengeling van hoofdletters en kleine letters, met de e’s die er bijna Grieks uitzagen.
De flits van herkenning die in zijn ogen verscheen, maakte haar duidelijk dat hij iets had herkend, maar hij liet niets los. ‘U weet waaraan u moet werken,’ merkte hij simpelweg op.
‘Is dat het?’ vroeg ze teleurgesteld. ‘Is dat alles wat u te zeggen hebt?’
‘Dit heeft niets met mij te maken.’ Zonder nog een woord te zeggen liep hij weg.
Toen hij de deur uit was, staarde ze naar het vel papier. Iets aan het schrift had hem duidelijk gemaakt dat het wel degelijk iets met hem te maken had. Anders was hij niet zo bleek geworden onder die gebronsde huid.