Proloog

 

 

 

New Orleans

Vier jaar eerder

 

De man die de tienjarige dochter van Romain Fornier had vermoord, leek niet op een moordenaar. Als een ineengezakt vod zat hij in de rechtszaal, met dikke wallen onder zijn ogen, een halo van vaal bruin haar rond zijn verder kale hoofd en hangwangen die bijna lager hingen dan zijn kin. Er waren ogenblikken waarop zelfs Romain niet kon geloven dat deze slonzige man van middelbare leeftijd, deze Francis Moreau, zoiets wreeds had gedaan – ogenblikken waarop hij terugkeek op de dagen en weken sinds Adeles ontvoering en het gevoel had dat hij het leven van iemand anders leidde.

Gezien de manier waarop de zaak deze ochtend was verlopen, had Romain het vermoeden dat de nachtmerrie alleen maar erger zou worden.

Met een hamerslag vroeg de rechter om stilte, waarop het rumoer in de zaal abrupt verstomde. Het werd zo stil dat Romain de advocaat in zijn papieren kon horen ritselen.

‘De wet laat op dit punt geen ruimte voor twijfels,’ verkondigde de rechter. ‘De politie mag dan een mondelinge goedkeuring hebben gekregen van de juiste autoriteit, maar heeft de verklaring pas getekend gekregen ná het doorzoeken van het huis van de verdachte. Dat betekent dat het bewijs dat tijdens die huiszoeking is gevonden, niet wordt toegelaten in de rechtszaal.’

Romain hoorde zijn familie naar adem happen. Zijn ouders zaten aan de ene kant van hem, zijn zuster aan de andere. Zonder die bewijzen hadden ze geen zaak, had de officier van justitie hun keer op keer voor ogen gehouden.

Romain boog zich naar voren om iets tegen rechercheur Huff te fluisteren, die in de rij voor hem zat. ‘Is dat net zo erg als het klinkt?’

‘Maak je geen zorgen,’ fluisterde Huff terug. Maar zijn stem klonk vreemd, haast verstikt, en zijn gezichtsuitdrukking wekte niet veel vertrouwen. Op het moment dat een getuige van de verdediging had verklaard dat Huff het huis van Moreau had doorzocht zonder dat de papieren in orde waren, was het gezicht van de rechercheur paars geworden. Dat was het nog steeds, en op zijn voorhoofd waren enkele zweetdruppels verschenen.

Hoewel Romain zijn uiterste best deed om te begrijpen wat er gebeurde, was hij afgeleid toen de aanklager verzocht de rechter te spreken. De rechter wenkte hem en de advocaat. Het gesprek was niet te verstaan, maar de wijze waarop de aanklager met zijn handen gesticuleerde, deed vermoeden dat hij een verhitte discussie voerde.

De zaak kon hun gewoonweg niet meer ontglippen, niet nu er geen twijfel meer bestond over het feit dat ze de juiste man te pakken hadden, zo hield Romain zich voor. Maar de aanklager oogde niet gelukkig, toen hij terugkeerde naar zijn plaats. Voordat hij ging zitten, zocht hij het publiek af en liet zijn blik op Huff rusten. Hij schonk hem zo’n minachtende blik, dat Romains adem stokte.

‘Ze laten hem gaan,’ zei Romain tegen niemand in het bijzonder. Zijn zus zat als een standbeeld, zijn moeder snikte, en zijn vader probeerde haar te troosten. ‘Hij komt ermee weg!’ zei hij , en dit keer greep hij Huff bij de schouder om een antwoord af te dwingen.

De rechercheur draaide zich om en keek hem aan. Vanuit de hoek klonk het gezoem van een ventilator. De airconditioning was al twee dagen uit, en het was ongebruikelijk warm voor oktober. ‘Hij heeft het gedaan, Romain,’ zei hij, zijn voorhoofd deppend met een zakdoek. ‘Ik heb de videoband gezien.’

Ook Romain had de video gezien, althans zoveel als hij kon verdragen. Daarom begreep hij dit ook niet. Het was toch onmogelijk dat een technische slordigheid betreffende een huiszoeking zwaarder woog dan het leven van een kind? Het leven van zíjn kind. ‘Ze kunnen hem niet laten gaan,’ merkte hij op.

Maar de rechter sloeg weer met zijn hamer, kondigde kort aan dat de aanklager zijn aanklacht had ingetrokken en verliet de rechtszaal.

Verbijsterd, met open mond, stond Romain op. Hij ontmoette Moreaus blik: waterige blauwe ogen die hem triomfantelijk bekeken. Die korte confrontatie met de moordenaar van zijn dochter maakte dat verder alles om hem heen zwart werd. Enkele seconden lang leek het of ze zich slechts met zijn tweeen, oog in oog, in de rechtszaal bevonden.

‘Is het de schuld van de rechercheur?’ vroeg zijn moeder. ‘Waarom heeft hij de papieren voor de huiszoeking niet vooraf laten tekenen?’

‘Moreau wist dat de politie was getipt. Hij zou alle bewijzen hebben vernietigd als rechercheur Huff had gewacht,’ antwoordde zijn vader.

Hoewel Huff hem moest hebben gehoord, bleef de man voor zich uit kijken. Ook hij staarde naar Moreau, die inmiddels zijn overwinnaarsgrijns op Huff had gericht. Kort daarop schudde de advocaat Moreaus hand om hem te feliciteren.

Het publiek liep naar de uitgang. Romains zuster trok hem aan zijn arm en probeerde hem mee te krijgen. Maar hij bleef staan. De rechter en de advocaten moesten terugkomen. Dit was niet voorbij. Het kon niet voorbij zijn. Moreau was een moordenaar. Hij had een kind vermoord. Romains kind. En hij zou het weer doen.

 

Hoe hij uiteindelijk de rechtszaal had verlaten, wist hij niet meer. Hij herinnerde zich niet het besluit te hebben genomen om de zaal uit te lopen. Het enige wat hij nog wist, was dat de rechercheur zijn jas had uitgedaan en over zijn arm had gelegd toen ze de trappen waren afgedaald, en dat hij zich bewust was geweest van Huffs wapen in de holster. Naast elkaar waren ze de menigte die hen stond op te wachten tegemoet gelopen. De media wachtten hen op als een hongerige roede wolven.

‘Mr. Fornier, wat vindt u ervan dat de vermoedelijke moordenaar van uw dochter vrij is?’

‘Mr. Fornier! Mr. Fornier! Denkt u nog steeds dat Francis Moreau Adele heeft vermoord?’

‘Bent u van plan om verder te gaan en een civiele procedure aan te spannen?’

Terwijl de ene journalist na de andere een microfoon onder zijn neus duwde, zag hij Moreau enkele meters verderop naar de camera’s lopen. Opeens verlangde hij meer naar een wapen in zijn hand dan naar zijn volgende ademhaling. Hij was een uitstekende scherpschutter. Van deze afstand zou hij nauwelijks hoeven richten. Met één schot zou hij de vreselijke fout die net was gemaakt kunnen rechtzetten.

Voor hij het goed en wel besefte, hoorde hij een enorme knal, viel Moreau op de grond en duwde rechercheur Huff hem op het warme korrelige cement.