41
In gedachten verzonken reed Laura de Oude Zeedijk op. Ze had vanmiddag bij het advocatenbureau in Terneuzen haar ontslag aangeboden en bij een makelaar het huis aan de Steenovens in de verkoop gezet. Ze keerde terug naar Antwerpen. Dat was ze al van plan geweest sinds de dood van haar moeder, maar ze had moeten wachten tot haar flat aan de Zilversmidstraat weer vrijkwam. Als vanzelf ging ze weer aan Jelle denken. De lijdensweg van haar moeder had die gevoelens wat naar de achtergrond geschoven, maar die waren weer sterker geworden toen ze een paar dagen geleden in Knack een lovende reportage had gelezen over Bert Leysens en de oprichting van zijn Asian Association for Aid & Development. Daarin werd vluchtig de naam genoemd van Lievens en ze had Leysens opgebeld om te weten of het om haar Jelle ging. Hij zou haar zijn adres en telefoonnummer in Seoel bezorgen, maar dat had hij niet gedaan. Ook op haar vraag wat er daarginds precies was gebeurd, had hij een ontwijkend antwoord gegeven. Ze nam zich voor hem op te zoeken zodra ze weer in Antwerpen was.
Aan het begin van haar straat versperde boer Kruizenga de weg met zijn tractor. Bram Kruizenga was 92 en verpachtte het land langs de Steenovens aan een landbouwer in Zaamslag. Drie jaar geleden waren zijn vrouw en dochter vlak voor haar huis met hun fiets van de weg gereden door een dronken chauffeur die was doorgereden en de twee vrouwen stervend had achtergelaten. Sindsdien patrouilleerde hij met zijn tractor over de dijken als het wrekende zwaard der gerechtigheid.
Laura hield halt en stapte uit.
‘Dag Bram. Toch geen panne?’
‘Hij is hier geweest, Laura. Ik had hem bijna te pakken.’
‘Wie?’
‘De doodrijder.’ Kruizenga wiegde heen en weer van opwinding. ‘Ik probeerde hem van de weg te rijden. Hij kon nog net opzij springen.’
‘Dat mag je nooit meer doen, Bram. Zo zou je onschuldige mensen verwonden.’
‘Hij was niet onschuldig. Hij stond op je deur te rammen als een wildeman.’
‘Misschien was het de meteropnemer van elektriciteit of water.’
Bram keek verward. ‘Denk je? Waarom vroeg hij dan of dit Steenovens nummer 3 was? Hij vroeg of hier Laura Dejonge woonde.’
‘Wat heb je geantwoord?’
‘Dat je dood was. Jij en je moeder. Doodgereden door een Belg. Opzettelijk.’
‘Waar haal je het in godsnaam vandaan? Hoe reageerde hij?’
‘Als een duivel in een wijwatervat.’
‘En toen?’
‘Toen ging hij ervandoor. Schuimbekkend van woede.’
Laura schudde het hoofd. ‘Maar Bram toch. Nu weet ik niet eens wie hij is.’
‘Ik wel’, zei Kruizenga.
‘Wie dan?’
‘Hij heeft me zijn naam gezegd. Ik heb hem ergens opgeschreven.’ Hij maakte de zakken van zijn boerenkiel een na een leeg. Tabaksdoos. Vloeitjes. Lucifersdoosje. Leesbriljetje. ‘Vreemd. Ik weet zeker… Wacht even.’ Hij maakte de tabaksdoos open en gaf haar een snipper van boterhampapier. ‘Kijk maar.’
Op het vetvrije papier was de naam moeilijk leesbaar. Ze spelde de letters. J, e, l, l, i, v, e… ‘Jelle Lievens?’
‘Dat is hem.’
Haar hart bonsde tot in haar keel. ‘Waar is hij nu?’
‘Wat ik zeg. De pijp uit. Foetsie. Ervandoor als een bezetene. Hij schreeuwde dat hij hem van kant zou maken.’
‘Van kant maken? Wie?’
Bram keek fronsend naar zijn handen.
‘Jezus, Bram… ach, kolere.’
Ze maakte rechtsomkeert en stapte in haar auto. Ze bleef zitten, de handen op het stuur, en dacht na. Jelle was haar komen opzoeken. Fantastisch! Maar Bram, die voortdurend het heden met het verleden dooreenhaspelde, had hem wijsgemaakt dat iemand haar met opzet had doodgereden. Jelle was buiten zichzelf geweest. Hij had geschreeuwd dat hij haar moordenaar van kant ging maken.
Ze sloot haar ogen. Jelle zinde op wraak. Op wie? Lernout? Hauspie? Nee, onzin. Die twee waren soft cookies, gedupeerden van hun eigen roem. Dullaert? Nog zo'n nerd. Ze ging rechtop zitten en sperde haar ogen open. Leysens! Om hem en zijn kompaan Katchadourian te ontmaskeren was het Marc vanaf het begin te doen geweest. Jelle was geen partij voor Leysens of Katchadourian.
Ze wreef met haar hand over haar gezicht. Ze had hem moeten waarschuwen met wie hij te doen had. Maar nee, ze had hem in zijn sop laten gaarkoken, liever dan toegeven welke onfrisse rol ze bij zijn indienstneming had gespeeld.
Ze moest hem vinden voor het te laat was. Hoe? Telefonisch kon ze hem niet bereiken. Ze kende alleen zijn oud adres op de Ruggeveldlaan. Resoluut klapte ze haar mobiel open. Nadat ze zich meer dan een kwartier blauw had geërgerd aan de robotstemmen van inlichtingendiensten van de Nederlandse en Belgische telefooncentrales, kreeg ze ten slotte het nummer te pakken van de syndicus van de residentie aan de Ruggeveldlaan. De man nam warempel de telefoon op. Ze vertelde hem dat ze probeerde in contact te komen met Jelle Lievens en of hij misschien wist waar ze hem kon vinden.
‘Als ik dat wist, zou het niet zijn beste dag zijn’, verklaarde de man kregelig.
‘Waarom?’
‘Hij is in geen eeuwigheid thuis geweest. Tot ik hem een halfuur geleden in de gang tegen het lijf liep.’
Laura zuchtte van opluchting. ‘Hij is dus gewoon thuis? Op zijn oude adres?’
‘Ook niet. Voordat ik kon vragen waar hij de hele tijd gezeten had, liep hij naar buiten en reed weg alsof hij door de duivel op de hielen werd gezeten.’
‘Zonder een woord?’
‘Hij had zijn huissleutels in mijn brievenbus gestopt met een kaartje bij. “Ik ben weg”, had hij daarop geschreven. “Je mag alles hebben.” Heeft hij soms een klap van de molen gehad? Wat moet ik met al zijn spullen?’
Laura hoorde eigenlijk alleen de onheilspellende woorden: ‘Ik ben weg. Je mag alles hebben.’
‘U weet echt niet waar hij naartoe is?’ vroeg ze wanhopig. ‘Misschien zijn nieuwe telefoonnummer? Het nummer dat ik van hem heb, is al een hele tijd buiten gebruik.’
‘Ik weet alleen van hem dat hij de opzegtermijn niet…’ De syndicus stopte midden in zijn zelfbeklag. ‘Hij had een mobiel. Toen ik binnenkwam, werd hij net opgebeld. Hij maakte een afspraak. Vanavond om zeven uur. In de Bassin.’
‘U weet niet met wie?’
‘Nee. Ja, toch. Met Bert. Hij zei: “Zeg tegen Bert dat ik er zal zijn. Zeven uur vanavond. De Bassin.”’
Ze had het wel gedacht: Jelle wilde Bert Leysens te lijf gaan! Goeie genade.
Ze vroeg: ‘De Bassin? Waar is dat? Ik ken het niet.’
‘Het bedieningshuis van de voormalige Bonapartesluis. Nu een trendy brasserie. Naast het Loodswezengebouw aan de Tavernierkaai.’
‘Bedankt.’
‘Denk je niet dat ik beter de politie kan opbellen?’ vroeg de syndic.
‘Wacht daar nog mee’, pleitte Laura. ‘Ik ga ernaartoe. Ik zorg wel dat alles goed komt.’
Ze wierp een vlugge blik op het dashboardklokje. Met wat geluk kon ze het nog net halen.