15
Via het Instituut van de Accountants kreeg Jelle de persoonlijke gegevens van Jaspers. Hij was 53, was al tien jaar weduwnaar en woonde bij zijn ouders aan de Fruithoflaan in Berchem. Hoewel het navigatiesysteem van de BMW ervoor zorgde dat hij onderweg de meeste files kon ontwijken, was het toch al 17.30 uur geworden toen hij de auto op de voor bezoekers gereserveerde parkeerplaats zette, naast een twaalf verdiepingen hoog flatgebouw met terrassen eromheen, in een rustige residentiële omgeving. De hal van het flatgebouw was ruim en luchtig met aan de ene kant een wand met brievenbussen, aan de andere kant een marmeren console met 72 belknoppen met bijbehorende naambordjes.
Hij vond een verbleekt naambordje met daarop Jean-Paul Jaspers, doctor in de rechten, en belde aan. Een man met een wat beverige stem vertelde hem door de parlofoon dat ze vandaag niets nodig hadden, en hij moest opnieuw bellen en de nodige diplomatie aan de dag leggen voordat hij uitgenodigd werd om naar boven te komen.
Toen hij op de zevende verdieping uit de lift stapte, werd hij in de deuropening van appartement 705 opgewacht door een gebogen oude man met weelderig spierwit haar, gekleed in een blauwe fleece kamerjas met opgestikte zakken, en op wollen pantoffels. Jelle stak zijn hand uit.
‘Ik ben Jelle Lievens’, zei hij. ‘De opvolger van uw zoon bij KPMG. Ik wilde graag met u kennismaken en u mijn deelneming betuigen.’
De doctor in de rechten staarde naar zijn hand alsof hij een beet van een gifslang vreesde. ‘Die deelneming komt vrij laat’, kraste hij.
‘Het spijt me erg. Ik ben nog maar pas op de hoogte van wat uw zoon is overkomen. Mag ik misschien binnenkomen?’
‘Waarvoor?’
‘Uw zoon was een buitengewoon bekwaam accountant, meneer Jaspers. Ik wil zijn werk naar beste vermogen voortzetten. Misschien kunt u me daarbij helpen.’
‘Hoe?’
‘Gewoon door wat over hem te praten. Zodat ik me beter kan inleven in wie hij was en hoe hij dacht over de dingen. Ik heb hem nooit gekend, begrijpt u?’
Dat bleek de juiste aanpak te zijn. De oude man knikte instemmend en draaide zich om. ‘Kom maar mee.’
Via een kleine hal kwamen ze in een grote living met meubelen in Engelse rococostijl. Aan de muur hing een schilderij, een karakterstudie in sepia die was geschilderd met het paletmes en die een jongere uitgave van de gastheer voorstelde. Jaspers volgde zijn blik. Hij trok zijn schouders wat op. ‘Mijn zoon Louis’, stelde hij met een zekere trots. ‘Geschilderd door niemand minder dan Peter Engels.’
Een iele vrouwenstem vroeg vanuit het aangrenzende salon: ‘Wie is daar?’
Jelle keek om. Bij een opengeschoven terrasdeur zat een oud vrouwtje in een relaxfauteuil. Ze droeg een satijnen peignoir in dezelfde kleur als de kamerjas van Jaspers.
‘Mijn vrouw Lieve’, verklaarde Jaspers vrij onnodig. ‘Ze lijdt aan vasculaire dementie. Meestal weet ze niet dat Louis overleden is. Laten we dus over hem praten alsof hij er nog is.’
Gedurende het uur dat volgde dronk Jelle liters rozenbottelthee, knabbelde aan keiharde, door mevrouw Jaspers zelf gebakken dessertkoekjes, die vermoedelijk al een half jaar in de trommel lagen, bladerde mee door het familiealbum vol met onscherpe kiekjes, luisterde naar anekdotes over opgroeiende kinderen en werd om de oren geslagen met de studieresultaten vanaf de kleuterschool tot de universiteit, waarbij de belevenissen van vader en zoon door elkaar werden geklutst zoals de eieren door een traditioneel joods gerecht.
‘Je hebt nog niet alles gezien’, verklaarde meneer Lievens. Met kennelijke trots opende hij een fotoalbum met op de omslag het logo van Broederlijk Delen, een ngo voor ontwikkelingssamenwerking. Onder het logo stond in sierletters: ‘Louis' strijd tegen het Onrecht’. De kiekjes in het album toonden Jaspers toen hij nog vooraan in de twintig was, aan het werk als vrijwilliger in Burkina Faso en Burundi of bij de opening van een Koffiestop-actie op Haïti. ‘Louis heeft na zijn studie een paar jaar gewerkt als betaald ontwikkelingswerker sociale communicatie voor Broederlijk Delen en voor Caritas.’
‘Weet u nog wanneer hij voor KPMG is gaan werken?’ vroeg Jelle.
Doctor Jean-Paul Jaspers schudde het hoofd. ‘Wanneer precies, weet ik niet meer. Wat ik wel weet, is dat hij zelfs daarna als onbetaald vrijwilliger aan het werk is gebleven voor het Portaal van de Vlaamse Noord-Zuidbeweging. Hij organiseerde en controleerde de financiële rekeningen van de negentig aangesloten organisaties.’ Hij wees op een groepsfoto. ‘Die foto is een paar maanden geleden gemaakt voor de gevel van het hoofdkantoor van 11.11.11 aan de Vlasfabriekstraat in Brussel.’
Jelle bekeek de foto van dichterbij. Louis stond in het midden van de groep. Naast hem stond een wat oudere man met grijs haar en een dubbele kin. Hij wees ernaar: ‘Is dat niet…’
‘Bert Leysens. De minister van staat. Ze hebben nog samengewerkt aan een steunproject voor de boeren van Panay op de Filipijnen. Louis is tot aan zijn dood goede vrienden met hem gebleven.’
Mevrouw Jaspers begon ineens verwoed te schommelen. ‘Dood,’ mompelde ze, ‘dood, dood, dood.’
‘Rustig maar, lieverd’, suste Jean-Paul. ‘Onze kat is nog lang niet dood.’ Hij begon een verhaal te vertellen over katten dat kant noch wal raakte, en stilaan werd het Jelle duidelijk dat de dementie niet alleen bij de oude vrouw had toegeslagen. Ook de man toonde meer en meer verschijnselen van een beginnende aandoening: onwillekeurige hoofdbewegingen, kwijlen, moeite hebben met het vinden van woorden of zich vergissen van deur als hij naar de keuken wilde. Maar hij was nog goed ter been, hij zette de thee, ging rond met de koekjes en camoufleerde zowel de gaten in zijn eigen kortetermijngeheugen, als de geestelijke verwarring waarin zijn vrouw soms terechtkwam door zonder enige overgang een ander onderwerp aan te snijden.
Via een omweg probeerde Jelle toch nog de recentere gebeurtenissen ter sprake te brengen. ‘Kan het zijn dat ik u op de nieuwjaarsreceptie van KPMG gezien heb in het gezelschap van meneer Beits, de CEO?’
‘Receptie?’ Mevrouw Jaspers giechelde. ‘Weet je nog, Jean-Paul? De receptie op de Pérouse. Was dat ook niet KPMG?’
Jaspers pakte een serviette en veegde wat kwijl uit haar mondhoek. ‘Dat was onze bruiloft, lieverd.’
Nu het onderwerp aangeboord was, ging Jelle erop door. ‘Had, ik bedoel, heeft Louis hier geen bureau waar hij 's avonds nog wat aan werkt of studeert?’
Jaspers keek achterdochtig. ‘Hij heeft hier een werkkamer. Waarom?’
‘Zou ik zijn bureau mogen zien? U weet hoe ik naar hem opkijk.’
‘Goed. Kom maar mee.’
Jelle volgde de schuifelende oude man door een lange gang naar een kleine kamer aan de achterkant van het gebouw. In een hoek van de kamer stond een ouderwets cilinderbureau met boven het bureau een schap vol met in leer gebonden wetboeken. Aan de muren hingen de trofeeën: ingelijste diploma's die de diverse stadia en de uitstekende resultaten van zijn opleiding toonden, de oorkonde van zijn eedaflegging als accountant en als bedrijfsrevisor in de handen van de voorzitter van de rechtbank van koophandel, foto's met Jaspers op het spreekgestoelte tijdens een seminarie, en een brevet met daarnaast het zilveren ereteken aan een okerbruin gewaterd lint van ‘Laureaat van de Arbeid’. Jelle bestudeerde een voor een de foto's en diploma's, om ten slotte voor het bureau te blijven staan. ‘Mooi antiek bureau’, prees hij. ‘Ik neem aan dat daar heel wat dossiers en werkstukken van bij KPMG in opgeborgen liggen.’
‘Dat betwijfel ik’, zei Jaspers. ‘Dan zou KPMG dat wel hebben meegenomen.’
‘O. Dus is iemand van KPMG hier geweest na zijn dood?’
Jaspers was schijnbaar in een onverwacht heldere bui verzeild. ‘Dat was ook nodig. Er lagen stapels dossiers op het bureau. Louis werkte soms tot diep in de nacht.’ Hij duwde de halfronde schuifklep van het cilinderbureau omhoog. ‘Ze hebben alles meegenomen. De laden zijn leeg. Zelfs zijn persoonlijke laptop hebben ze meegenomen.’
‘Ook de back-ups? Diskettes? Cd's?’
‘Alles.’
Jelle probeerde zijn teleurstelling te verbergen. ‘Er is dus niets achtergebleven van de audit waar hij mee bezig was?’
‘Niets.’
‘En uw zoon heeft nooit iets gezegd over problemen bij L&H?’
‘L&H?’
‘Lernout & Hauspie. Het technologiebedrijf in West-Vlaanderen.’
De oude man schudde het hoofd. ‘Het spijt me.’
Jelle gaf hem zijn visitekaartje. ‘Mijn mobiele nummer staat op de keerzijde. Als u soms nog iets te binnen schiet over Louis' werk, mag u me altijd bellen.’
Jean-Paul Jaspers fronsend keek naar het kaartje zonder het aan te pakken. ‘Nu u het zegt. Wacht eens even.’
Hij verliet het kantoortje. Jelle hoorde hem in zichzelf praten terwijl hij in de kamer ernaast laden en kastdeuren opentrok en weer dichtsloeg. Het duurde zo lang dat Jelle op het punt stond te gaan kijken waar hij mee bezig was, toen de sleepvoetende Jaspers plotseling in de gang verscheen.
‘Is het dit waar u naar op zoek bent?’ vroeg hij. Hij overhandigde hem een plastic map met documenten. ‘Ik zocht er overal naar, maar het lag verdorie open en bloot op zijn nachtkastje.’
Jelle wierp een vluchtige blik op het bovenste blad. Het papier was lichtgeel van kleur en droeg in de linkerbovenhoek het logo van KPMG en in de rechterbovenhoek de opdruk ‘Working paper NE (….)’ en ‘File name (…)’.
Het nummer en de naam van het dossier waren ingevuld. Die waren respectievelijk ‘131/6’ en ‘L&H – Belgium’.
De met de hand geschreven titel luidde ‘INBREUKEN EN/OF SCHENDINGEN’. Daaronder volgde een genummerde opsomming, ongetwijfeld verwijzend naar documenten die in het mapje zaten. Zijn hart sloeg sneller van opwinding toen hij de bovenste regels las: ‘1) Creatief boekhouden’, ‘2) Geldcarrousel’…
In de living tikte mevrouw Jaspers met een lepel tegen een schoteltje om hun aandacht te trekken. ‘Jean-Paul! Waar blijf je?’
‘Zoek het thuis maar uit’, zei Jean-Paul grootmoedig. ‘Ik kan haar niet te lang alleen laten.’
Mevrouw Jaspers stond hen op te wachten met een theepot in de hand. ‘Ik heb rozenbottelthee gemaakt’, glimlachte ze. ‘Jullie zullen wel dorst hebben na al dat gepraat.’
Het was al donker toen Jelle eindelijk de kans kreeg de woning van de twee oudjes te verlaten. De parkeerplaats stond helemaal vol. Naast zijn BMW stond een donkere bestelwagen van de elektroketen Vandenborre: ‘Uw Akte van Vertrouwen!’ Hij stapte in zijn auto en stak de sleutel in het contact. Zijn gedachten gingen naar de oude meneer Jaspers, die mee naar beneden was gegaan om de brievenbus te lichten, en daar speciaal zijn kamerjas voor had uitgedaan en schoenen en een colbert had aangetrokken. Onderweg in de lift en in de hal had hij de hele tijd een gezicht getrokken alsof hem iets op de tong lag wat hij nog wilde zeggen, maar niet meer wist wat. Hij had ook een paar keer op zijn zakken geklopt alsof hij hoopte het daar te zullen vinden. Erg toch als je je enige kind op die manier moet verliezen, en dan nog wel op een leeftijd dat je hem het meest nodig hebt.
Jelle zuchtte. Hij pakte de plastic map met documenten en stak zijn hand uit naar de knop voor het leeslampje, maar trok die terug voor hij licht had gemaakt. Een man in donker uniform met een Mechelse herdershond aan de lijn passeerde vlak voor de auto en wierp een argwanende blik naar binnen. Voordat hij dichterbij kon komen en vervelende vragen kon gaan stellen, startte Jelle de auto en reed weg. De documenten kon hij thuis inzien.
Twintig minuten later zette hij de auto op zijn gereserveerde parkeervak in de ondergrondse garage van residentie Diana aan de Ruggeveldlaan in Deurne. Tien meter verder stond een auto op een plek waar niet geparkeerd mocht worden. Niet iedereen hield zich aan de huisregels. Jelle woonde in een klein penthouse op een zes verdiepingen hoog flatgebouw dat hij huurde van een gepensioneerde leraar die een paar verdiepingen lager woonde en die tevens syndicus was van de residentie. Hij verzamelde de plastic map met de aantekeningen, de laptop en zijn mobiele telefoon en stapte uit. Achter hem hoorde hij de doffe klap waarmee de garagepoort aan het begin van de helling zich automatisch sloot. Terwijl hij naar de lift liep, wierp hij een vluchtige blik in de richting van de poort om er zeker van te zijn dat niemand mee naar binnen was geglipt. Het was al een paar keer gebeurd dat dieven op die manier waren binnengekomen om auto's uit de ondergrondse garage te stelen, en de syndicus had de bewoners aangemaand tot waakzaamheid.
De lift was in gebruik. Met zijn huisdeursleutel al gereed in zijn hand staarde hij naar het verklikkerlichtje, dat maar niet ophield met knipperen. Zoals te verwachten met een tijdschakelaar die al sinds maanden te kort stond afgesteld, ging het licht in de garage uit nog voordat de lift aanstalten maakte naar beneden te komen.
Jelle nam zijn laptop en de plastic map onder zijn arm en stak een hand uit naar de flauwverlichte lichtschakelaar naast de liftdeur. Achter hem hoorde hij beweging, snelle voetstappen, gepaard gaand met een zwiepende luchtverplaatsing zoals van de swing van een golfstok of van een honkbalknuppel. Hij dook in elkaar, maar te laat. Een vuist, hard als een blok graniet, raakte hem op de zijkant van zijn hoofd en veroorzaakte een pijnscheut van in zijn kruin tot in de toppen van zijn tenen. Hij liet alles vallen: laptop, plastic map en zijn mobiele telefoon, behalve zijn huisdeursleutel, en draaide zich om. Dat was een verkeerde beweging, want daardoor gaf hij zijn kwetsbare kant vrij. Er volgde een zware schoen in zijn ribben, die hem naar adem deed snakken en uit evenwicht bracht. Hij zag een donkere schaduw van een grote vent, mogelijk zelfs twee, of misschien zag hij dubbel van de klap op zijn hoofd. Een gebalde linker zwaaide door de lucht, hij ving hem op met zijn onderarmen, maar de rechtervuist die op de linker volgde, kwam zo vlug dat het enige wat hij nog kon doen was achteruitdeinzen om de impact van de stoot wat minder te doen zijn. Die stoot raakte hem met nog genoeg kracht om hem dubbel te doen klappen en alle lucht uit zijn longen te persen. Hij zakte kreunend door zijn knieën, zijn handen beschermend voor zijn gezicht, en verwachtte de stoot om het af te maken..
De genadestoot kwam niet.
Hij gluurde door zijn vingers. De aanvaller boog zich over hem. Het was te donker om zijn gezicht te kunnen onderscheiden, maar hij rook zijn knoflookadem en een vleugje goedkope aftershave.
‘Dit is een waarschuwing, flikker. Je kunt beter een andere baan zoeken. Of je eindigt zoals de kutvent die je komt vervangen. Tussen zes planken.’
De woesteling raapte zijn laptop van de grond en gooide hem met een zo'n hevige zwaai tegen de muur dat hij uit elkaar barstte. Ook zijn mobiel moest eraan geloven. Daar was weinig aan verloren, want zo had hij er nog twee in zijn flat. Toen boog hij zich opnieuw over zijn slachtoffer. Jelle voelde zijn hand onder zijn colbert glijden, op zoek naar zijn portefeuille.
‘En voor die pokkenhoer Laura geldt hetzelfde. Begrepen? Hufter!’
Toen knapte er iets in Jelles hoofd. Tussen het tuig en het straatjesvolk in De Hutten was pijn het beleg op de dagelijkse boterham, en het vechten genadeloos. Met vallen en opstaan had hij geleerd hoe hij tussen dat geteisem kon overleven, en hij had gezworen dat hij nooit meer gebruik zou maken van die kennis. Maar er waren grenzen. Zijn sleutelring lag als een boksbeugel in de palm van zijn hand, de huisdeursleutel zat stevig geklemd tussen zijn wijs- en middenvinger. Zijn hand schoot uit, de scherpe punt van de sleutel gericht naar de plek waar zich een oog van de overvaller moest bevinden.
Net voordat die het met een oog minder zou moeten stellen, bewoog hij zijn hoofd opzij. Jelle raakte hem op de slaap of op de wang, hard genoeg om hem met een kreet van pijn achteruit te doen deinzen.
Hij krabbelde overeind.
De donkere gestalte richtte zich op.
In het zwakke schijnsel van het nog altijd knipperende verklikkerlichtje van de lift zag Jelle opeens iets glanzen en zijn adem stokte.
Pistool!
‘Je bent er geweest, flikker.’
Jelle dook bliksemsnel in elkaar, rolde op zijn zij achter een geparkeerde auto.
Plof!
Geluiddemper!
De kogel sloeg vlak boven zijn hoofd dwars door het koetswerk aan beide kanten van de auto, om te belanden in de auto ernaast. Op handen en voeten zocht Jelle beschutting achter een paar autobanden die tegen de muur stonden. Een tweede kogel ketste af tegen de muur en ricocheerde verder door de garage. Die man was krankzinnig. Er was geen ontkomen aan. Hij pakte een van de autobanden en gaf hem een stevige zet in de richting van de schutter. Tegelijk schuifelde hij als een slang over de grond, niet van hem weg, maar naar hem toe.
De autoband botste tegen de voorbumper van een auto, wipte omhoog, rolde over de motorkap en het dak en sloeg kletterend achter de auto tegen de grond. De woesteling beantwoordde zijn verweer met een hoonlach, gevolgd door een schot in het wilde weg.
Maar door de flits van de mondingsvlam kon Jelle zijn positie perfect inschatten. De schutter stond afgewend van hem en tuurde in de richting van de autoband. Toen bukte hij om onder de auto's te kunnen kijken, zodat hij een gemakkelijke prooi vormde. Jelle spande zijn spieren, hij bereidde zich erop voor om hem in één sprong op de rug te vallen. Zijn handen tintelden, klaar om ze om zijn nek te slaan en niet meer los te laten voordat alle leven uit hem geweken was.
Een zoemend geluid kondigde aan dat iemand de elektrische poort in werking had gesteld. De op de verboden plek geparkeerde auto startte zijn motor en kwam met gedoofde lichten in hun richting gestoven. Hij minderde vaart, een portier werd opengegooid, en de schutter dook naar binnen.
Met slippende banden, wat in de lage ruimte een hels lawaai veroorzaakte, denderde de auto de helling op, schoot zonder vaart te minderen onder de poort door, nog voordat die helemaal open was, en verdween uit het zicht. Het enige wat achterbleef, was de stank van zijn uitlaatgassen.
Stilte.
Jelle bleef nog twee volle minuten in zijn schuilplaats. Hij verwachtte tumult, huisgenoten die in drommen naar beneden kwamen stormen om te zien wat er aan de hand was, patrouillewagens die met gillende sirenes kwamen aansnellen om hulp te bieden, maar het bleef stil.
De huisgenoten hadden hun handen vol aan Thuis of FC De Kampioenen en er was meer nodig dan een schietpartij in hun ondergrondse garage om hun tv uit te zetten. Wat de politie betreft, die hadden de vorige week bij de thuiswedstrijd van Beerschot tegen Anderlecht zoveel overuren gemaakt dat ze door de compenserende vervangingsrust nog steeds onderbemand was.
Eén troost: zijn portefeuille zat nog in zijn binnenzak.
Zoem! Plof!
Dat was de garagepoort die zich automatisch sloot.
Jelle kwam uit zijn schuilplaats. Hij drukte op de lichtschakelaar.
De ravage die de overvaller had achtergelaten, viel al met al nog mee. Als je geen rekening hield met het afgebroken scherm van zijn laptop, de versplinterde gsm, de ingedeukte voorruit van de auto waar de autoband overheen was gerold, en de kogelgaten in de andere auto's.
Wat nu?
Hij voelde er weinig voor de politie te waarschuwen. Voor iemand met zijn verleden zou dat alleen maar nog meer ellende geven. Ze zouden hem misschien ervan verdenken betrokken te zijn bij een afrekening tussen criminelen, of van banden met het drugmilieu. Als hij het hele verhaal vertelde, zou dat de voorpagina's van de kranten halen. Het zou L&H in een kwaad daglicht stellen zonder dat daar reden toe was, althans zonder dat hij gevorderd was met zijn onderzoek. Marc zou daar niet gelukkig mee zijn. Het zou op de koop toe misschien wel een einde maken aan zijn kans op een carrière bij KPMG.
Hij besloot af te wachten. Eerst met Marc te overleggen.
Het licht ging weer uit.
Hij drukte op de lichtschakelaar en ging op zoek naar de plastic map met de aantekeningen. Die was vermoedelijk onder een van de geparkeerde auto's terechtgekomen. Hij kroop rond op zijn knieën en speurde onder de auto's.
Niets.
Hij zocht tastend met zijn handen over de grond in halfduistere plekken onder de auto's tot waar het licht niet reikte, en achter de wielen. Hij zocht zelfs onder auto's die zo ver verwijderd stonden dat de map er zelfs met een loeier van Johan Cruijff in zijn beste jaren of van David Beckham niet kon komen.
Het duurde even voor hij de harde waarheid wilde accepteren.
De map was verdwenen.
Meegenomen door de revolverheld.
Dat was waar hij mee bezig was toen hij daar voorovergebogen stond: hij was bezig geweest de map op te rapen.
Hij had hem zien liggen of had erop getrapt. Uit nieuwsgierigheid had hij hem opgeraapt.
Stom toeval!
Want de hufter kon onmogelijk geweten hebben dat hij bij vader Jaspers de ontbrekende aantekeningen had meegenomen. No way. De klootzak had hem hier staan opwachten om hem bij zijn thuiskomst eens flink op zijn bek te timmeren.
‘Dit is een waarschuwing, flikker. Je kunt beter een andere baan zoeken.’
Het had niets te maken met zijn baan bij KPMG, die zouden zich nooit met zoiets inlaten. Het moest te maken hebben met zijn onderzoek bij L&H.
‘Of je eindigt zoals de kutvent die je komt vervangen. Tussen zes planken.’
De woesteling had niet de bedoeling gehad hem om te brengen. In dat geval zou hij er meteen op los gevlamd hebben, zonder eerst zijn vuisten te gebruiken. Bovendien: van zo dichtbij mist niemand met een modern pistool, zelfs niet met de ogen dicht.
Hem was de wacht aangezegd.
Door wie?
Of beter: voor wie?
Voor iemand die bij L&H werkte en vreesde dat hij een of ander misdrijf aan het licht zou brengen. Of de infiltrant. Of voor allebei als ze samen onder één deken lagen.
Het licht ging maar weer eens uit.
Jelle verzamelde de brokstukken van zijn laptop en zijn mobieltje en maakte zich uit de voeten. Niet met de lift. Als je er in een flatgebouw zeker van wilt zijn dat je onderweg niemand tegen het lijf loopt, dan neem je de trap.