5
Paphos, enkele decennia geleden nog een kleine, pittoreske vissershaven met hooguit een paar historische bezienswaardigheden, is intussen uitgegroeid tot een Engels georiënteerde toeristische badplaats met veertigduizend inwoners en heeft een vijfenveertigtal hotels, tientallen restaurants, tavernes, bars met grote tv-schermen, een minigolf en een golfbaan met achttien holes. Er zijn ook twee algemene ziekenhuizen en een privékliniek, die vooral tijdens het hoogseizoen de handen vol werk hebben met de tienduizenden toeristen van elke kleur en nationaliteit.
Augustus is op Cyprus hoogseizoen en omstreeks de tijd dat de reddingshelikopter met de zwaargewonde Marc op de helihaven van Paphos neerstreek, waren zowel in het Paphos General Hospital als in Evangelismos General Hospital geen bedden meer vrij. De bosbranden die dat jaar het Troödosplateau en een groot deel van West-Cyprus geteisterd hadden, waren daar niet vreemd aan.
Het gevolg was dat Marc, na een vergeefse rit naar de beide ziekenhuizen, met een ambulance werd overgebracht naar het Iasis Hospital, een privékliniek op een lage heuveltop met uitzicht over de Middellandse Zee, die speciaal was gebouwd om rijke buitenlandse patiënten aan te trekken die na een belangrijke heelkundige ingreep een lange herstelperiode nodig hadden. De kliniek, met hooguit vijftig bedden, beschikte over een staf van hooggekwalificeerde dokters, en haar operatiekamers, intensivecare-unit en de diagnosedienst waren uitgerust met de nieuwste medische apparatuur. Het Iasis Hospital had een spoedafdeling waar zo nodig toeristen werden opgenomen, op voorwaarde dat ze een voldoende grote borgsom konden storten of dat ze over een ziektekostenverzekering beschikten die zich garant stelde voor de hoge tarieven die werden gehanteerd. Met zijn visitekaartje als extern bedrijfsconsultant voldeed Marc aan beide voorwaarden.
Zijn redding had heel wat voeten in de aarde gehad.
Laura en de gids vonden hem liggend op zijn rug op de rotsachtige bodem van de kloof. Aan zijn onnatuurlijke houding viel goed te zien dat hij ernstig gewond was. Op een plek waar de wand minder steil was, lieten ze zich naar beneden zakken. Laura schrok toen ze de open beenbreuk aan zijn linkerbovenbeen zag, die nog licht bloedde.
Hij volgde haar blik. ‘Dat is nog niets’, zei hij. ‘Er is ook iets mis met mijn ribbenkast. Ik heb op zijn minst een paar ribben gebroken.’
‘Blijf zo liggen, Marc. We halen er hulp bij.’ Ze wilde haar mobieltje pakken, toen ze zich realiseerde dat die in haar rugzak in de brand was achtergebleven.
Hoewel Marc behoorlijk pijn moest hebben, was hij nog altijd zichzelf gebleven. Hij wierp een wat spottende blik naar Laura. ‘Geen tijd gehad om je weer aan te kleden?’
Ze droeg alleen een short en een beha. Haar T-shirt had ze op de grond laten vallen nadat ze er het gezicht van Jelle mee had schoongemaakt.
‘Hou jij je nu maar rustig.’
Wat nu? Ze probeerde zich koortsachtig de eerstehulplessen over een open beenbreuk voor de geest te halen. Bloeding stelpen en de wond afdekken met een steriele doek. Tja. Het enige linnen dat ze ter beschikking had, was haar T-shirt en dat was nu niet bepaald steriel. De bloeding leek haar niet ernstig genoeg om nog een infectie erbovenop te riskeren. Wat nog? De breuk fixeren met een stevig voorwerp en een verband aanleggen zonder aan te drukken. Ze had niets om als spalk te gebruiken. Wanhopig keek ze naar Renos, die wel zijn mobiele telefoon mee had en in de weer was om de hulpdiensten op te roepen.
‘Hij werkt niet’, zei hij verslagen. ‘Ik krijg geen signaal.’
‘Wat had je verwacht?’ steunde Marc. ‘Zes meter onder de grond.’
‘Zal ik…’
‘Verdomme, man. Maak voort.’
‘Juist, ja.’
Renos klauterde als een aap tegen de helling op. Daarna moest hij nog een heel eind naar open gebied lopen voordat hij verbinding kreeg. Toen dat eindelijk lukte, bleek dat de hulpdiensten overstelpt waren met noodoproepen. Het wachten duurde eindeloos lang. Behalve dat ze haar opgerolde T-shirt, dat Jelle intussen naar beneden had gegooid, als een kussen onder Marcs hoofd kon leggen, kon Laura weinig uitvoeren. Gelukkig was het bloeden opgehouden.
Marc verdroeg de pijn zonder een klacht te uiten, zelfs niet toen het reddingsteam hem, na voorlopige verzorging te hebben toegediend, op een compacte brancard vastmaakte en met touwen en steile ladders moeizaam naar boven hees. Hoewel ze weinig voor hem kon doen, bleef ze de hele tijd vlak naast hem. Eén keer sloeg hij de ogen op. ‘Sorry, Laura. Dit stond niet op ons programma. Maar het mag niet de pret bederven, toch?’
Toen de reddingswerkers op het punt stonden de brancard in de helikoper te schuiven, verscheen Jelle naast hem.
‘Marc, kerel, het spijt me. Het is allemaal mijn schuld.’
Marc mompelde met gesloten ogen: ‘Zeg dat wel.’
‘Nogmaals, Marc. Het spijt me echt. Als ik…’
‘Ik boek het op het debet van je rekening, Jelle. Als accountant weet je wat dat betekent.’
‘Dat begrijp ik. Ik zal het goedmaken.’
‘Reken maar’, zei Marc.
Marc kreeg in het Iasis Hospital een van de laatste vrije kamers. Hij had een dubbele open beenbreuk, een gebroken sleutelbeen, vier gebroken ribben, een rugblessure, meerdere schaafwonden en een lichte rookvergiftiging. In die omstandigheden was onmiddellijke repatriëring niet aan de orde en dus werd hij ter plaatse geopereerd. Voor de chirurgen van Iasis, gespecialiseerd in alles wat geld opbrengt, tikte dat aardig aan. Voor Marc betekende het dat hij opgesloten in een harnas van gips met schroeven en bouten in zijn lijf om alles bijeen te houden daar moest blijven tot alles voldoende gestabiliseerd was om hem op kosten van zijn verzekeringsmaatschappij met een medische vlucht naar huis te laten vliegen. Jelle, voor wie geen chirurgische ingreep nodig was, en die dus minder interessant was voor het Iasis Hospital, kreeg in de spoedafdeling een paar pijnstillers en een knijpfles BurnJel mee om zijn onderarmen en de rug van zijn handen mee in te smeren.
Zodra de operatie van Marc achter de rug was en hij naar de recoveryroom was overgebracht, gingen Laura en Jelle op zoek naar een plek om te overnachten. Ook dat was gemakkelijker gezegd dan gedaan. Alle hotels waren volgeboekt en in de brand waren ze alles kwijtgeraakt, hun kleren, hun identiteitskaarten en creditcards. Dat kon allemaal geregeld worden via hun bijstandsverzekering, maar ook dat vergde tijd.
Gelukkig was er nog Georgios, een broer van Renos. Die baatte in het centrum van Oud-Paphos een gastenverblijf uit vlak bij een kleurrijke markt en op drie kilometer van de haven en het strand. Het was een familiewoning uit de achttiende eeuw die door Georgios in de voorbije decennia eigenhandig verbouwd was tot gastenverblijf, maar waar de vloeren, muren en deuren piepten en kraakten alsof de geesten van zijn voorvaderen er nog in ronddoolden. Er was een kleine tuin met een lommerrijk terrasje, waar Marula, zijn gezette vrouw, de heerlijkste zelfgekookte maaltijden geserveerde. In normale omstandigheden zouden ze zich geen betere omgeving hebben kunnen wensen om van het echte Cyprus te proeven.
Het probleem was dat Georgios slechts één kamer vrij had. Het was een ruime kamer op de derde verdieping met een lits-jumeaux met gehaakte bedspreien, een kleerkast, twee krakkemikkige stoelen en een plafonnière als luster. Het toilet en de douche bevonden zich in een bijkamertje, slechts afgesloten met een plastic gordijn. Toen Georgios hoorde dat ze geen stel waren, bracht hij een gebloemd kamerscherm, dat hij tussen de twee bedden opstelde.
Renos leende hun 100 Cypriotische ponden – Cyprus was nog niet toegetreden tot de eurozone – in afwachting dat ze nieuwe betaalkaarten zouden krijgen. Om Marc te bezoeken konden ze een bus nemen, er was een halte aan het eind van de straat, of een taxi. Meestal verkozen ze het te lopen.
Tijdens die wandelingen was Laura het meest aan het woord. Jelle kon het maar niet van zich afzetten dat hij schuld had aan de val van Marc, en ze probeerde hem dat uit het hoofd te praten. Als ze hem gewoontegetrouw bij het praten lichtjes aanraakte, voelde ze hoe hij zich terugtrok. Mogelijk dat ze daardoor nog meer geneigd was hem voor zich te winnen, te bewegen tot meer. Tot wat?
Ze vertelde hem dat ze Marc al kende sinds haar tienerjaren, toen ze nog kwartiermeester was bij De Lange Wapper, een tak van de seascouts op de linkeroever in Antwerpen, waarvan Marc schipper was. Ze werden vrienden, later minnaars, maar hun relatie was altijd erg wisselvallig geweest. Ze hadden al meerdere keren met elkaar gebroken, en het telkens weer goedgemaakt. Daarom waren ze nooit verder gekomen dan een lat.
‘Een lat?’
‘Een latrelatie. Je weet wel, “living apart together”. We wonen dus niet samen. Dat maakt het makkelijker als je er een eind aan wilt maken. Wat vind jij?’
‘Euh… Ik weet het niet.’
Ze keek hem vorsend aan. ‘Nou, ik wel. Samenwonen of trouwen is niks voor mij. Het bederft de vriendschap. Zoals ook nu weer. Al van voor ons vertrek hebben we afgesproken dat we na deze trektocht ieder onze eigen weg zullen gaan. Zo'n afspraak is veel moeilijker als je gaat samenhokken.’
‘O.’
Hoewel ze er weinig konden uitrichten, want Marc sliep het grootste deel van de dag, brachten ze veel tijd door in het ziekenhuis. Later, op weg naar hun hotel, kuierden ze langs een wandelboulevard met souvenirwinkels, waar meer Arsenalartikelen te koop waren dan authentieke Cypriotische producten. In de vissershaven dronken ze een Keo op een terrasje van een taverne.
‘Heb je al eens nagedacht of je voor KPMG wilt gaan werken?’ vroeg Laura.
‘Niet echt. Maar het lijkt wel aantrekkelijk.’
‘Als je het doet, zullen we elkaar geregeld ontmoeten.’
‘Hoezo?’
‘Zelf werk ik voor het consultantsbureau van Marc. KPMG is de auditor van een van zijn klanten.’
‘De baan begint me met de minuut meer te bevallen.’
Laura lachte en legde een hand op zijn arm. Dit keer trok hij zijn hand niet weg.
Ze dronken hun Keo en aten zoute hapjes en keken hoe de zon in het water van de haven weerspiegelde.
Later, toen ze onderweg waren naar hun hotelletje tegen de heuvel, vroeg Jelle: ‘Denk je echt dat Marc me bij KPMG een baan wil bezorgen?’
‘Meer dan dat. Hij doet niet liever.’
‘Waarom?’
‘Omdat Marc nooit iets doet zonder dat hij er bijbedoelingen of persoonlijk voordeel mee heeft.’
Jelle keek verwonderd. ‘Welk belang kan hij daar mee hebben?’
‘Ons aan elkaar koppelen?’
‘Waarom zou hij…?’
‘Waarom niet?’ Ze zag de gegeneerde uitdrukking op zijn gezicht en proestte het uit. ‘Grapje hoor.’
Ze stapten voort.
Een eindje verder vroeg Jelle: ‘Serieus nu. Waarom?’
Laura keek nu even ernstig. ‘Omdat hij zo in elkaar zit, Jelle.’
De tweede avond lag Jelle al vroeg in bed en probeerde te lezen. Zijn vakantie zat erop en hij zou de volgende dag met de vlucht van twaalf uur naar huis afreizen. Laura zou achterblijven en later met Marc terugkeren. Hij hoorde haar in de badkamer een deuntje neuriën terwijl ze onder de douche stond. Hij ademde de warme, zoete geur in van de shampoo die ze gebruikte, en dat wond hem op. Belachelijk, hij had zich niet meer zo gevoeld sinds zijn pubertijd. Hij hoorde dat ze haar tanden poetste en het plastic gordijn opendeed. Hij legde het boek opzij en knipte het licht uit.
Een seconde later zag hij het silhouet van haar naakte figuur zich heel even aftekenen tegen de lichtere achtergrond van het open raam. Toen verscheen ze plots aan zijn kant van het kamerscherm, ze trok het laken naar achteren en kroop bij hem in bed. Ze kwam boven op hem liggen. Het gebeurde allemaal zo snel en zo onverwacht dat hij onbewust een korte kreet slaakte.
‘Laura, wat…’
‘Sst’, suste ze hem. ‘Wees stil. Zo dadelijk maak je het hele huis wakker.’
De volgende ochtend nam hij afscheid van Marc. Hij durfde hem ternauwernood in de ogen kijken.
Marc keek hem spottend aan. ‘En?’
‘En wat?’
‘Heb je haar geneukt?’
Jelle trok wit weg. ‘Hoor eens…’
‘Het schuldgevoel druipt van je gezicht.’ Marc steunde en probeerde van houding te veranderen door zijn achterwerk wat op te lichten. Hij lag sinds de operatie op zijn rug met zijn schouder en zijn been van heup tot knie in het gips, zijn been aan een katrol met een tegengewicht aan om het makkelijker omhoog te houden.
‘Was het goed?’
Jelle wist geen raad met zichzelf. ‘Het is niet wat je denkt. Ik…’
‘Het was dus goed. Met Laura kan het ook niet anders. Ze is de beste.’ Hij krabde aan het gips. ‘Die verdomde jeuk.’
‘Marc, het spijt me. Ik…’
‘Dat mag ook wel. Maar goed, ik gun het je. Waar zijn vrienden anders voor, nietwaar? Maar denk eraan. Voor wat, hoort wat.’
‘Marc, ik…’
‘“You Owe Me One”, Jelle. Ken je dat liedje?’
‘Ja, natuurlijk. Abba…’
‘Precies. Ik schrijf dit bij op je rekening. Stilaan word ik van jou een serieuze schuldeiser, beste vriend.’