33

Soms groeit het geld aan de bomen. Het moet natuurlijk de juiste boom zijn. Met een beginkapitaal van een half miljoen dollar leverde Katchadourian een krachtig boomzaadje, dat in het vochtige landklimaat van Zuid-Korea alle kansen zou krijgen om op te schieten tot een sterke vruchtdragende geldboom. Leysens was de bosarchitect die de groeicyclus uitschreef, en Jelle de houtvester die was belast met het toezicht op het binnenhalen van de oogst.

Vanuit het Portaal van de Vlaamse Noord-Zuidbeweging was al voorbereidend werk verricht. Kido, Kodo & Mall had de stichting Korean Asian Aid in het leven geroepen, met Bert Leysens als algemeen voorzitter en de afdelingen van het PVNZ en Asian Aid als stemgerechtigde leden. Een algemene vergadering op papier benoemde Jelle tot commissaris. Het dagelijks bestuur werd toevertrouwd aan dr. Chang, die door Leysens al eerder was weggehaald bij het Korean Departement of Development Assistance en die het klappen van de zweep kende in de wereld van Aziatische liefdadigheidsinstellingen. Chang had sociologie en internationale ontwikkelingshulp gestudeerd aan de University of Pennsylvania en ervaring opgedaan bij het American Red Cross. Om hem in actie te laten komen hadden ze alleen nog een adres nodig.

Een telefoontje en een halve dag later hadden ze een serviced office in huur, een volledig gemeubileerd kantoor, voorzien van de modernste communicatiemiddelen en bemand met deskundig personeel. Het bevond zich op de twintigste verdieping van de West Tower, een beveiligd gebouw in de wijk Kangnam, tegenover het Convention Center en Samsung-subway station.

Er volgden hectische dagen van plannen maken en besprekingen, telkens tot diep in de nacht. Jelle, die als tiener nog vrijwilligerswerk had verricht voor Oxfam en na De Hutten een drietal maanden met een collectebus in Antwerpen langs de deuren had gelopen, viel van de ene verbazing in de andere toen hij Leysens en Chang bezig zag.

Toen Chang nog voor het Koreaanse ministerie werkte, had hij op verzoek van Leysens een professioneel onderzoekbureau de charitatieve wereld in Azië laten doorlichten. Die bleek een onoverzichtelijk geheel van kleine ngo's waarvan de doelstellingen niet al te duidelijk waren en die elk afzonderlijk weinig slagkracht hadden.

Leysens deed wat zijn vriend Lernout hem in de bedrijfswereld had voorgedaan. Hij ging de concurrentie niet te lijf, maar hij lijfde ze in. Wie aan oprechte hulpverlening wilde doen, kon zijn voorstellen niet naast zich neerleggen, ook al was er soms een betaling van 5000 à 10.000 dollar nodig om hen over de streep te trekken. Nog voordat ze tien dagen verder waren, had hij haast alle minder belangrijke Aziatische ngo's overgenomen en met Asian Aid ondergebracht in de Asian Association for Aid & Development, AAAD, dat onmiddellijk een samenwerkingsovereenkomst sloot met het PVNZ. Zo werd hij met één pennenstreek algemeen voorzitter van de boorden van de Schelde tot aan de monding van de rivier de Han in de Gele Zee van honderden derdewereldorganisaties, variërend van Animo Jong Links tot Young Women's Christian Association for Korean Relief.

Er waren vanzelfsprekend wat voorbereidende besprekingen geweest, maar dat zoveel ontwikkelingswerkers in zo korte tijd hun levenswerk uit de handen wilden geven, was naar Jelles gevoel op zijn minst verbazingwekkend. Zelf had hij aan de besprekingen bijgedragen door voor Leysens de jaarrekeningen van de ngo's te interpreteren en te becommentariëren, en Chang had waar nodig de plooien van culturele verschillen gladgestreken, maar het was vooral het onverwoestbare enthousiasme van Leysens dat de doorslag had gegeven. Jelle was duidelijk niet de enige die makkelijk in de ban kwam van de charismatische Vlaamse politicus.

Toen Jelle met Leysens na een lange werkdag een shrimp burger at in een McDonald's, uitte hij er zijn verbazing over dat sommige leiders van Aziatische ngo's zich zo gemakkelijk de handen hadden laten smeren.

Leysens nam een grote hap uit een burger en veegde zijn lippen af met een papieren servet. ‘Het was geen omkopen’, preciseerde hij. ‘Die leiders waren meestal onderbetaalde ambtenaren of mensen met een vrij beroep die zelf in de nesten zaten omdat ze te veel van hun tijd of eigen middelen aan het vrijwilligerswerk hadden besteed. Bij ons verdienen ontwikkelingswerkers een behoorlijk salaris, en sommige voorzitters meer dan behoorlijk. Ik heb ooit een vergadering van Unicef Belgium bijgewoond waar mensen met dikke BMW's naartoe kwamen. Hier moeten ze het met heel wat minder stellen.’

Jelle herinnerde zich de gedeukte Opel Zafira waar Leysens mee reed. Hij kon een voorbeeld zijn voor heel wat vooraanstaande hulpverleners in de sector.

‘We zullen hun hulp nog hard nodig hebben’, zei hij. ‘Het echte werk moet nu beginnen.’

‘Welk werk?’ vroeg Leysens kauwend.

‘Vrijwilligers en collectanten vinden. Inzamelacties op het touw zetten. Uitzoeken welke goede doelen we gaan ondersteunen.’

Leysens at zijn mond leeg voordat hij antwoord gaf. ‘Die tijd is voorbij. Nu werkt het anders. Het is allemaal puur business geworden.’

‘Hoe dan?’

‘Voor collecties en inzamelacties doen we een beroep op incassobureau's. De economische redenering is vrij simpel. Het incassobureau werft de collectanten aan, organiseert de collectes, en betaalt ons een deel uit van de opbrengst.’

‘Hoeveel?’

‘Meer dan je denkt. Een collectant haalt per dag gemiddeld 25 euro op. Het bureau betaalt hem een kleine vergoeding en houdt 10 euro voor zichzelf. De rekening is vlug gemaakt. Als ze duizend collectanten aanwerven, krijgen we per dag 10.000 à 15.000 euro op onze rekening gestort.’

Jelle floot. ‘Zoveel?’

‘Jammer genoeg is er een toenemend tekort aan collectanten. Ook in België of Nederland vind je nog weinig mensen die bereid zijn met een collectebus van deur tot deur te gaan. In Azië zal dat iets makkelijker liggen, maar daar loop je dan weer meer risico dat de collectanten er met de inhoud van de collectebus vandoor gaan. Met chuggers loop je wat dat betreft minder risico.’

Chuggers? Wat zijn dat nu weer?’

‘Een samentrekking van twee woorden: charity en mugger. Letterlijk iemand die mensen lastigvalt in naam van het goede doel. Ook hier zijn het commerciële bedrijven die chuggers in dienst nemen om donateurs voor ons aan de haak te slaan. Ik ben er geen voorstander van. Opdringerige chuggers of collectanten veroorzaken duidelijke negatieve neveneffecten.’

‘Wat dan? Bedelbrieven?’

Leysens knikte. ‘Heeft grote voordelen. Je kunt meespelen in de huidige emocultuur, de brieven laten opstellen door specialisten, fotootjes toevoegen. Dat soort zaken. Het moet wel de juiste foto zijn. Het beeld van een uitgemergeld kind levert bijna drie keer zoveel op als een mooi zwart, glimlachend meisje met grote ogen en een dik buikje dat jammer genoeg geen dak boven het hoofd heeft. Je kunt ook een gadget in de envelop stoppen, een kleurig armbandje dat in elkaar geknutseld werd door slachtoffertjes van clusterbommen die geen handen meer hebben. Een beetje overdrijven kan nooit kwaad in een bedelbrief. Nog zo eentje?’

‘Wat?’

‘Een shrimp burger. Of heb je liever een bulgogi? Die zijn hier minder vettig en bevatten haast geen zout.’

‘Mij om het even.’

Leysens wist met een beweging van zijn hand een tafelruimer naar hem toe te lokken en bestelde in gebarentaal twee bulgogi's en twee cola's. Dat ze in een zelfbedieningsrestaurant zaten maakte niet uit. Op de een of andere manier keek iedereen hem altijd naar de ogen.

Leysens vervolgde zijn betoog. ‘Maar zelfs bedelbrieven doen we niet meer zelf. We laten dat over aan bedrijven die zich gespecialiseerd hebben in bedelbrievencampagnes. Ze werken volgens het principe “no cure, no pay”. Het enige wat we wel doen, is ondersteunend werk verrichten.’

‘Zoals?’

‘De publieke opinie warm maken voor ons project. Een kwestie van de juiste contacten met media en politici. In België is dat geen probleem. Daar heb ik United Fundraising achter mij staan en nogal wat gelijkgezinden bij de media. Op het Aziatisch exploitatieterrein neemt Chang die rol voor zijn rekening. Hij weet wie hij moet opjuinen en wie hij wat waar en wanneer moet toestoppen.’ Leysens glimlachte zelfverzekerd. ‘Het kan gewoon niet misgaan.’

‘Waarom niet? Is ons doel dan zo uitzonderlijk?’

‘Ons goede doel is dat waar schenkers het makkelijkst voor in de buidel tasten. Welk dat is laten we uitzoeken door een studiebureau. Als ze een goed advies geven, krijgen ze hun deeltje van de koek.’

Jelle schudde het hoofd. ‘Zo te horen is geld inzamelen een industrie geworden.’

‘Met als gevolg dat zowat iedereen zijn eigen stichting heeft. Het enige wat de wildgroei een weinig inperkt, is dat veel varkens nog altijd de spoeling dun maken.’

‘Kan dat zomaar? Ik bedoel, moet de overheid geen toestemming geven om een eigen stichting op te richten?’

‘In België mag iedereen geld inzamelen voor een goed doel. Je hebt alleen een erkenning nodig van Financiën als je aan de donor een fiscaal attest wil verstrekken, zodat deze de gift kan aftrekken in zijn belastingaangifte. Verder volstaat het dat je jaarlijks een verslag van je activiteiten uitbrengt, en als je in aanmerking wenst te komen voor medefinanciering, moet je vooraf je vereniging laten doorlichten door een accountant op financiële autonomie en transparantie. In de meeste Aziatische landen is er nauwelijks iets gereglementeerd.’

‘Is dat de reden waarom je naar Korea uitwijkt?’

‘Ja. De Aziatische stichting wordt ons gat in de markt. Maar om een andere reden dan jij denkt.’

‘Welke?’

De tafelruimer zette met een kleine buiging de bulgogi's en de cola's voor hen neer. Leysens inspecteerde zijn bulgogi: een broodje, een schijf gegrild rundergehakt, rode sla, gemarineerde uienringen, het geheel overgoten met gohchoo-jahng, een Koreaanse rodepepersaus. Hij bedankte hem met een glimlach.

Toen de tafelruimer zich verwijderde, keek hij hem goedkeurend na. ‘Een lieve jongen, vind je niet?’

‘Persoonlijk spreekt hij mij niet aan.’

Leysens lachte hardop. ‘Gelukkig maar. Zolang je maar niet zo over mij denkt.’

‘Je had het over…’

Leysens wees naar de bulgogi. ‘Eten’, beval hij. ‘Maar let op je gehemelte. Het is spicy.’

‘Spicy’ was te zacht uitgedrukt. Na twee happen had Jelle het hele flesje cola nodig om de brand in zijn mond te blussen. Leysens had daar minder last van. Hij moest een keelgat van titaan en nikkelstaal hebben.

Toen Jelle klaar was met eten, zei hij: ‘Je had het over een gat in de markt?’

Leysens haalde met het puntje van zijn tong eerst nog wat etensrestjes tussen zijn tanden vandaan. ‘Ook daar hadden we het al over op het Wandelterras.’

‘We hadden het toen over de herverdeling van rijkdom en armoedebestrijding, als ik het me goed herinner.’

‘En over de ethische zijde van de oorsprong van het geld dat je ophaalt. Ben je het er nog altijd mee eens dat een goed doel belangrijker is dan een foute oorsprong?’

‘Natuurlijk. Het is gewoon een gewijzigde versie van “het doel heiligt de middelen”.’

‘Nou. Dan hebben we het geld voor het opscheppen.’

‘Ik begrijp er niets van. Eerst vertel je dat liefdadigheid aan overproductie leidt. Nu heb je opeens een goudader ontdekt.’

Leysens veegde het kartonnen bordje vol met vetvlekken van de bulgogi opzij en leunde met zijn onderarmen op het tafeltje.

‘Donaties door buitenlandse bedrijven’, zei hij.

Jelle was maar matig onder de indruk. ‘Die moet je eerst nog kunnen vinden.’

‘Dat hoeft niet meer. Ik heb ze al.’

‘Kom nou. Iedereen vist in dezelfde vijver en…’

‘Miljoenen dollars. Ieder jaar opnieuw.’

Jelle zei niets. Hij begreep dat het Leysens volkomen ernst was.

Leysens boog naar voren, hij sprak indringend, duidelijk, en toch reikte zijn stem niet verder dan het luisterende oor van Jelle. Hoewel het bijna middernacht was, was het restaurant nog voor meer dan de helft gevuld.

‘Sommige vrienden van Katchadourian hebben onnoemelijk veel geld dat ze niet via het officiële circuit in omloop kunnen brengen.’

‘Vuil geld dus.’

‘Zwart geld. Dat is niet hetzelfde. Het kan ook schoon geld zijn dat onttrokken is aan een corrupte of gewelddadige overheid. Katchadourian en zijn vrienden zijn bereid tot 10 miljoen per jaar te doneren.’

‘Dat kan niet. Er is een wet tegen witwassen van geld. Een bedrag van die omvang is in elk geval een verdachte transactie, die door de banken of al wie professioneel met geld bezig is gemeld moet worden aan de Cel voor Financiële Informatieverwerking. In Nederland is dat het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties, het MOT. Bij het geringste vermoeden dat de transactie gelinkt kan worden aan een strafbare gedraging, kan het geld verbeurd worden verklaard.’

‘Dat is dan die andere reden waarom we de AAAD hebben opgericht.’

‘Je bedoelt…’

Bert glimlachte goedkeurend. ‘Precies. De donaties worden gefragmenteerd overgemaakt aan de kleinere Aziatische stichtingen, die daar volgens de samenwerkingsovereenkomst 25 procent van mogen behouden voor hun operationele kosten, en het overschot overmaken aan hun wereldpartners – wij dus – om te worden besteed aan een groot gezamenlijk project.’

‘Zoals?’

‘Alles wat direct of indirect te maken heeft met werkverschaffing in ontwikkelingslanden. Van irrigatiewerken tot de bouw van fabrieken en van de bouw van ziekenhuizen of andere vormen van armoedebestrijding, bijvoorbeeld door de vertaaltechnologie van L&H te commercialiseren en ter beschikking te stellen aan de landen van de derde wereld.’

‘Het blijft witwassen.’

‘Het blijft het goede doel.’

‘Hm.’ Jelle schoof zijn stoel naar achteren. ‘Ik ga een koffie halen. Zal ik er voor jou een meenemen?’

Bert pakte zijn mobiel en toetste een nummer in. ‘Doe mij maar een doppio.’

Jelle liep naar de koffieautomaat en gooide er een geldstuk in. Kon een goededoelenorganisatie een donatie weigeren omdat het bedrag te groot was of omdat ze de ethische oorsprong er niet van kon nagaan? Als je die stomme redenering doortrok, zou een goededoelenorganisatie zoals 11.11.11 bij een inzamelingsactie giften moeten weigeren van iedereen die voor het Vlaams Belang had gestemd wegens het cordon sanitaire dat rond de partij en haar leden was opgetrokken.

Het was redeneren als een kip zonder kop.

Zijn koffie was doorgelopen. Hij gooide een tweede geldstuk in voor de dubbele espresso.

Bert Leysens zat met zijn rug naar hem toe te fluisteren in zijn mobiel. Naast hem had een groep nieuwkomers twee tafeltjes tegen elkaar geschoven om een grote kring te kunnen vormen. Zoals wel meer voorkwam in Korea zagen ze er ongeveer hetzelfde uit. Ze droegen allemaal ongeveer dezelfde uniseks kleding en gedroegen zich seksneutraal in de omgang, alsof iedereen probeerde op te gaan in de massa. Hij wenste dat hij wat meer kon zijn zoals zij, een radertje van een grote machine dat niet zelfstandig kon voelen of denken en dat vermoedelijk ook wel niet gehinderd zou worden door de seksuele voorkeuren van anderen.

‘Je hebt gebeld?’ vroeg Katchadourian.

‘Robert Lievens leeft’, fluisterde Leysens wat triomfantelijk van achter zijn hand in zijn mobiel. ‘Je informatiebron in Seoel is al even onbetrouwbaar als je schutters.’

Volgens Katchadourian was Jelle gedood door een afgeketste kogel toen hij op de vlucht sloeg. Er zou hem niets overkomen zijn als hij was blijven staan, zoals bevolen.

Katchadourian liet zich niet op stang jagen. ‘Hoe maakt hij het?’

‘Een beetje beschadigd, maar voor de rest is hij nog in prima conditie.’

‘Is dat het enige wat je me te vertellen hebt? Moest ik je daarvoor terugbellen?’

‘Nee. Ik heb nog iets mede te delen.’

‘Wat?’

‘Ik ga Lievens inlijven als mijn consigliere.’

‘Als wat?’

‘Mijn tweede man. Mijn rechterhand. Om straks het goededoelennetwerk te beheren heb ik iemand nodig op wie ik volledig kan vertrouwen. Iemand die het niet voor het geld doet, maar voor mij.’

‘Dat moet je niet doen’, zei Katchadourian vlakaf. ‘Lievens is een risicofactor.’

‘Ik wil dat graag zelf beoordelen’, snauwde Leysens. ‘Mag ik?’

‘Nee!’

Er volgde een gespannen stilte.

Katchadourian zuchtte. ‘Je bent verdomme geen beginneling meer. Ik ken zijn type. Ooit zal hij erachter komen en dan zal hij je afvallen.’

‘Dat betwijfel ik.’ Leysens haalde even diep adem. ‘Weet je wat. Ik zal het hem zelf vertellen. Als hij slecht reageert, mag je hem hebben.’

Jelle pakte de bekers uit de koffieautomaat en keerde weer naar hun tafeltje.

‘Waar is hun profijt?’ vroeg hij.

‘Waarom kan nou nooit eens iemand een goede daad stellen zonder meteen van eigenbelang verdacht te worden?’

‘Komaan, Bert. Wie geld heeft, wil het behouden of wil nog meer. Dat waren je eigen woorden op het Wandelterras. Waarom zou dat anders zijn met mensen die met hun vuil geld geen raad weten?’

Leysens knikte waarderend. ‘Dat is wat ik zo in je waardeer. Die nuchterheid.’ Hij streek langs zijn neus. ‘Nou goed. De fabrieken of ziekenhuizen worden opgericht door bedrijven en opgetrokken op terreinen die toebehoren aan investeerders die misschien via een grote omweg gelinkt kunnen worden aan de donateurs.’

‘Dus uiteindelijk komt driekwart van de giften weer in hun handen terecht?’

‘Het blijft werkverschaffing in regio's met schrikbarend hoge werkloosheidscijfers.’

‘En waar zit nu eigenlijk het gat in de markt?’

‘In de medefinanciering’, zei Leysens glunderend.

‘Leg dat maar eens uit.’

Leysens pakte zijn doppio en dronk langzaam en genietend het kopje leeg. ‘De medefinanciering door de overheid’, zei hij dromerig tussen de slokjes door.

Jelle wachtte op meer uitleg.

‘Het is doodsimpel’, zei Leysens. ‘Bij iedere 1000 euro die we inzamelen via eigen acties of die van onze wereldpartners, legt de minister van Ontwikkelingssamenwerking er nog eens 1000 bij. Stel dat Katchadourian ieder jaar 10 miljoen zou doneren. Kun je rekenen?’