39
‘En pas op voor Leysens. Hij is hierin betrokken.’
Met trillende vingers belde hij met het bureau van KLM in Seoel. Alle vluchten waren de eerste vijf dagen volgeboekt. Hij drong aan, smeekte, dreigde. Ten slotte regelde de officemanager hem voor de volgende dag een businessseat op een Airbus A330 van Korean Air naar Praag, waarna hij met een Aeroliner van Brussels Airlines verder kon vliegen. Het koste hem haast 3000 dollar, maar hij betaalde met de glimlach van het geld dat Katchadourian voor de oprichting van de AAAD had gestort.
In het Grand Hyatt Hotel was een klein bankagentschap. Hij nam al het geld op dat nog op de rekening stond: 95.000 dollar. Vanaf nu was hij zelf ook vogelvrij verklaard, maar dat kon hem geen barst schelen.
Hij ging naar bed en probeerde wat te slapen. De dagen die volgden zou daar niet veel van komen.
Om in Brussel te komen was hij meer dan achttien uur onderweg, waarvan twaalf uur in de lucht. Hij vertrok zonder een vastomlijnd plan; het enige wat hij met zekerheid wist, is dat hij Laura zou redden. Al was het de laatste daad die hij in zijn leven zou stellen.
‘En pas op voor Leysens. Hij is hierin betrokken.’
Op Brussels Airport stond hij als eerste bij de uitgang toen de vliegtuigdeur werd geopend. Met alleen zijn handbagage ijlde hij naar de counter van Avis. De auto die hij had gereserveerd, was een VW Polo met gps. Hij betaalde cash. Minder dan een halfuur na de landing was hij onderweg. Hij reed zo snel als het verkeer hem toeliet. Volgens de TomTom was Zaamslag in Zeeuws-Vlaanderen 75 minuten rijden, maar hij deed het in minder dan een uur. De vragen maalden hem door het hoofd. Hoe zou ze hem ontvangen? Hoe kon hij haar in veiligheid brengen? Waar konden ze samen onderduiken? Liefst in een grote stad met miljoenen inwoners en met veel nationaliteiten. Londen bijvoorbeeld, of New York? Ze hadden een nieuwe identiteit nodig. Jules kon hem daarbij helpen.
‘En pas op voor Leysens. Hij is hierin betrokken.’
Hij minderde vaart. Oude Zeedijk. Pouckedijk. Zaaidijk. Smalle asfaltweggetjes boven op oude binnendijken met daartussen aardappelvelden en weiden met grazende koeien. Af en toe een boerenhofstede en een veehouderij. De Steenovens lag niet boven op, maar onder aan een binnendijk. Nummer 3 was een gerenoveerd achttiende-eeuws hoevetje dat met zijn achtergevel tegen de binnendijk aan leunde.
Hij parkeerde de Polo op de berm.
Een kleine voortuin. Het gras was in weken niet gemaaid. Het poortje in de omheining had geen slot. Naast het poortje een brievenbus met een open deurtje. De reclamefolders puilden eruit. Hij liep het pad op. Er was geen bel bij de voordeur. Hij wachtte even in de hoop dat ze de deur uit eigen beweging zou openen, maar dat gebeurde niet. Hij klopte. Eerst een bescheiden tik met de knokkel van zijn wijsvinger, wat later harder met zijn volle vuist.
Hij riep haar naam.
Geen antwoord.
Aan beide kanten van de voordeur was een raam. Hij gluurde door de spleet tussen de gordijnen. Aan de rechterkant een keuken waar gekookt en gegeten werd. Op de keukentafel stonden resten van een ontbijt. Brood, boter, kaas, jam. Op het aanrecht de vaat om afgewassen te worden. Aan de linkerkant een woonkamer met een zithoek, een groot tv-toestel en een rustbank met dekens en een sprei. In de hoek stond een rolstoel.
Een rolstoel?
Voor wie? Voor Laura? Was ze ziek? Had ze een ongeval gehad? Hij zag achter in de woonkamer een wenteltrap die naar de zolder leidde. In dit soort woningen bevond de slaapkamer zich meestal onder het pannendak.
Hij roffelde op de deur.
‘Laura! Maak open!’
Wat was daar gebeurd?
‘En pas op voor Leysens. Hij is hierin betrokken.’
Hij stond op het punt de deur in te beuken toen hij eraan dacht dat hij er niet eens zeker van was dat hij voor Laura's woning stond. Het huis stond alleen. Hij inspecteerde de post in de brievenbus. Niets met een naam of adres. Hij klom op de dijk en keek in de vier windstreken. Heel in de verte, achter de Pouckedijk, zag hij het dak van een boerderij. Toen zag hij aan de kruising van de Pouckedijk met de Zaaidijk een tractor verschijnen die in zijn richting kwam gereden. Hij stormde ijlings naar beneden en holde hem tegemoet.
De tractor was een enorme machine. Toen hij hem bijna had bereikt, ging hij opzij van de weg staan en gebaarde halt te houden. Het bakbeest denderde slingerend voorbij zonder vaart te minderen. Hij riep en holde achter hem aan in een wolk van uitlaatgassen. Op het ogenblik dat hij hem inhaalde en naast hem kwam lopen, trapte hij op een koeienvlaai en schoof uit. Het scheelde maar een haar of hij was onder de enorme achterwielen terechtgekomen. Met inspanning van al zijn krachten kwam hij weer langszij en trok de tractorbestuurder aan de mouw. Die schrok op, minderde vaart en kwam met een schok tot stilstand.
De bestuurder, een stokoude boer met een gezicht als perkament, zette boze ogen op. ‘Wat doe je nou?’
Jelle wees hijgend naar het huis van Laura. ‘Dat huis daar.’ Hij wachtte even om op adem te komen. ‘Kunt u me zeggen wie daar woont?’
De boer keek met schuin gehouden hoofd naar de woning. ‘Misschien.’
‘Dit is Steenovens nummer 3, toch? Hier zou Laura Dejonge wonen. Klopt dat?’
De boer fronste argwanend. ‘En wie wil dat weten?’
‘Excuseer. Mijn naam is Jelle Lievens.’ Jelle moest zijn stem verheffen om boven het lawaai van de stationair draaiende motor uit te komen.
De boer zette de motor uit met een druk op een knop. Hij pakte een gedraaid sjekkie van achter zijn oor en zocht in een zijzak van zijn boerenkiel naar lucifers. ‘Zijn we naaste familie? Broer? Oom? Echtgenoot?’
‘Nee. Ik ben een… heel goede vriend. Ik moet haar dringend spreken.’
‘Nou, vriend. Dan ben je jammer genoeg te laat.’
‘Waarom? Is ze… verhuisd?’
‘Zo zou je het ook kunnen noemen.’
De angst sloeg Jelle om het hart. ‘Wat bedoelt u daarmee?’
De boer streek een lucifer af en stak het sjekkie aan. ‘Verhuisd naar het hiernamaals, jongeman.’ Hij blies peinzend een rookwolk naar de hemel. ‘Geroepen door de Heer. Samen met haar moeder, vrouwe J.M. Kruyninga. Een tragedie.’
‘Toch niet dood? Dat kan niet. Niet Laura.’
De boer knikte. ‘Heel droevig. Sinds de tweeling van Bonk onder een maaimachine terechtkwam, hebben we zoiets in de polder niet meer meegemaakt.’
Jelle moest steun zoeken aan de tractor. ‘Wat is er gebeurd?’
‘Doodgereden. Vlak voor de deur. Moeder en dochter. Met een grote automobiel. De chauffeur is doorgereden. Hij deed het met opzet.’
‘Waarom denk je dat?’
De boer haalde de schouders op. ‘Het was een Belg.’ Hij zei het op een toon of dat meer dan genoeg verklaarde.
‘En pas op voor Leysens. Hij is hierin betrokken.’
Jelle kon het nog altijd niet geloven. ‘Wanneer was dat?’
De boer keek naar hem met vlammende ogen. ‘“Wee u, gij verwoester, die niet verwoest zijt! Want Mijn zwaard is dronken geworden in den hemel”! Ziet Jesaja 33:1 en 34:5.’ Hij stak een dreigende vinger in de lucht. ‘Vergoten bloed roept om wraak, meneer de Belg.’
Jelle zette onwillekeurig een stap naar achteren. Had de boer ineens zijn verstand verloren?
‘Ik vroeg alleen maar wanneer…’
‘Wanneer? Drie dagen? Drie jaar? Alsof je dat niet weet.’ Hij kneep het vuur van zijn sjekkie en stak de peuk achter zijn oor. ‘We krijgen jullie wel. Doodrijders!’ Hij sloeg met de vlakke hand op de startknop en de grote motor sloeg aan.
‘Wacht even’, riep Jelle. ‘Ik wil het zeker weten. Waar hebben ze haar…?’
De grote tractor schoot in beweging. Boven het kletterende lawaai hoorde hij de boer iets roepen over naar het politiebureau gaan en in het lijkenhuis terechtkomen.
Vooral dat lijkenhuis deed bij Jelle de stoppen doorslaan.