25

Het zwart-witte gebouw van het Zuiderterras lag achter hen, als een aangemeerd schip langs de Schelde, vlak bij de cruiseterminal. In de schemering kuierden ze over het Wandelterras in de richting van het Steenplein. Halverwege bleven ze staan. Onder hen sloeg het water van de Scheldestroom wild tegen de kademuur, opgezweept door de boeggolven van twee met containers beladen binnenvaartschepen die elkaar passeerden. Op het binnenschip dat stroomafwaarts voer, rende een donkerbruine, korte en gedrongen hond met het hoofd van een vos onvermoeibaar van de voorsteven tot de achtersteven en waarschuwde met doordringend geblaf de kapitein van het andere schip om niet dichterbij te komen.

Bert Leysens leunde met zijn onderarmen over de balustrade.

‘Ik groeide op met het woord “solidariteit” en met pleidooien voor het herverdelen van rijkdom. Als zestienjarige haalde ik al geld op voor de onafhankelijkheidsstrijd van Guinee-Bissau en de socialistische bevrijdingsstrijd in Mozambique. Ik haalde toen niet alleen geld op, maar ook mijn inzicht in de derdewereldproblematiek. Na mijn studie aan de Antwerpse universiteit ging ik in de politiek. Ik werd achtereenvolgens voorzitter van Groen-Links, het Palestina Komitee, Wereldsolidariteit en van nog een paar kleinere progressieve hulporganisaties met net genoeg toegevoegde waarde om me een zetel in de raad van bestuur van Oxfam en de Vredeseilanden te kunnen veroveren. Misschien was mijn beleid te veel op de multiculturele samenleving en de internationale solidariteit gericht, en te weinig op het milieu en de lokale Vlaamse belangen. De kiezer strafte dat af. Ik werd niet herkozen, maar mijn hardnekkige strijd tegen de reactionairen leverde me wel de titel op van minister van staat en een goedbetaald baantje als ambassadeur institution building.’

Hij volgde met de ogen een paar zilvermeeuwen die een luchtgevecht hielden om een korst brood.

‘En ik had een belangrijke les geleerd.’

Hij draaide zich om en zijn felblauwe ogen boorden zich in die van Jelle.

‘Je kunt armoede niet bestrijden met alleen mooie woorden of goede bedoelingen.’

‘Hoe dan wel?’

‘Met macht. De onbeperkte macht van een dictator. De heerser over leven en dood die geen tegenspraak duldt.’

‘Dat is gelijk aan onrecht plegen om onrecht te bestrijden.’

‘Precies. Daarom val je terug op de enige andere mogelijkheid.’

‘Welke?’

Leysens glimlachte, zijn ogen helder als rimpelloos water. ‘Ik zei het al. Geld. De macht van veel geld.’

Hij streek langs zijn neus en vervolgde zijn betoog.

‘Wie geld heeft, wil het behouden of wil nog meer. Wie voortdurend de mond vol heeft over broederlijk delen, heeft het meestal over het geld van een ander. Ik was tot de conclusie gekomen dat je, als je aan ontwikkelingshulp van enige betekenis wilt doen, onnoemelijk veel geld moet erven, krijgen, bedelen, stelen of verdienen.’

Er stak een lichte bries op. Zijn grijze haren bewogen in de wind.

‘Erven en krijgen is het privilege van wie geboren is met een gouden lepel in de mond. Bedelen dan maar. Bij Oxfam en de Vredeseilanden probeerde ik het met meer fundraising, maar de organisaties verspilden meer energie met het bestrijden van elkaar dan aan het verstrekken van hulp. Stelen was uitgesloten. Bleef dus over het te verdienen.’

Hij streek opnieuw langs zijn neus. Een gewoontegebaar.

‘Mijn kans kwam toen ik in Jakarta met Jo Lernout in een taxi zat en we in een gigantische verkeersopstopping terechtkwamen. Jo had met Pol Hauspie de spraak- en vertaaltechnologie ontwikkeld en wilde met zijn product de wereld veroveren. Voor mij was zijn vertaaltechnologie als de Vurige Tong van de Heilige Geest. We sloegen de handen in elkaar. Ik bracht hen in contact met Katchadourian, die hielp bij de financiering, en Bodenkamp, via wie ze toegang kregen tot de Oost-Europese en de Aziatische markt. Dat leidde tot een eerste beurskapitalisatie van meer dan 11 miljard euro. Aan die beursgang heb ik voor mijn hulporganisaties meer geld verdiend dan we de voorbije vijf jaar met bedelbrieven en inzamelacties konden verwerven.’

Jelle knikte. Hij herinnerde zich de cashflow van United Fundraising.

‘Hoe?’ vroeg hij niettemin.

‘Door bij de beursgang van L&H in te schrijven voor 11 dollar en te verkopen voor 72 dollar per aandeel met de geldreserves van hulporganisaties waar ik een vinger in de pap had.’

‘Omdat je geloofde in de toekomst van het bedrijf?’ Jelle wilde er niet aan denken dat Leysens als bestuurder van L&H had gehandeld met voorkennis.

Leysens haalde de schouders op. ‘We dienden wederzijdse belangen. De hulporganisaties werden er financieel beter van en aan mijn kant leidde het tot het voorzitterschap van het PVNZ, zodat ik de hele de invloedssfeer van 11.11.11 en van Coprogram, de federatie van de Vlaamse ngo's, in handen kreeg. Ik beschik nu over de twee elementen die ik nodig had om mijn ideeën over de herverdeling van rijkdom en armoedebestrijding door te kunnen drukken.’

‘Die zijn?’

‘Geld en politieke macht. Daarmee kan ik internationaal druk uitoefenen op de echte cenakels van de macht, je weet wel, het selecte clubje van multinationals en van internationale instellingen als de Wereldbank, het IMF, de Verenigde Naties, en ik kan wegen op hun beslissingen. Nu heb ik alleen naast mij nog iemand nodig om de organisaties te bewaken waar ik mijn macht aan ontleen. Iemand die het onrecht aan den lijve heeft ondervonden en die mij helpt om het uit de wereld te bannen.’

Leysens legde een zware hand op Jelles schouder alsof hij hem tot ridder sloeg. Zijn gezicht straalde oprechte vriendschap en vaderlijk gezag uit.

‘Iemand zoals jij. Iemand die de zoon zou kunnen zijn die ik jammer genoeg nooit heb gehad.’

Jelle was diep onder de indruk. Zelf had hij zijn echte vader nooit gekend. Maar als vaders bij de geboorte in veiling gebracht zouden worden, dan zou hij ongetwijfeld op Leysens hebben geboden.