33
Mijn tenen verdwijnen in het heldere blauw van de lagune, in water zo warm dat het nauwelijks als zodanig herkenbaar is. Zelfs wanneer ik mijn voeten heen en weer beweeg, voelt het meer als zijde dan als vloeistof. Ik doe één oog een beetje open om te zien of mijn benen werkelijk onder water zijn en ontdek dat ik tot aan mijn knieën in turkooise gelatine sta.
Ik schuif naar voren op de vlonder, strek mijn benen verder uit, zodat mijn hielen de zeebodem raken, maar pas als ik op het gemeen harde gebleekte koraal ga staan, weet ik weer waar ik ben: het paradijs.
Dat weet ik vrij zeker, niet vanwege de wuivende palmbomen of de zoet bedwelmende lucht van kokosolie die in de ochtendlucht hangt, maar omdat ik zojuist gekust ben op een manier waar ik alleen maar van kon dromen…
‘Ontbijt, mijn liefste…’ Tezz drukt weer zo’n knaller op mijn lippen en zet een blaadje met zoete broodjes en papaja naast me. Ik wist niet dat er zoveel soorten kussen bestonden. Er is niets dan genegenheid tussen ons en ik voel mijn borst alweer omhoog komen.
‘Ik dacht dat we vandaag…’ begint hij terwijl hij naast me komt zitten.
‘ja?’
‘Kana neemt een paar hotelgasten mee op een privé-picknick – als je het leuk vindt, kunnen we mee gaan en ons eigen stukje strand opzoeken…’ Hij kust mijn hals. ‘Het vliegtuig naar Bora Bora vertrekt pas om vijf uur vanmiddag, dus we hebben alle tijd.’ Hij kust me steeds lager.
‘Mmmmm,’ smelt ik.
‘Is dat een ja?’
‘Het is altijd ja als je dit doet…’ zucht ik.
∗
Een uur laten ontmoeten we twee Engelse meisjes en een Japanse, de beste vriendin van de Japanse vrouw van Kana, die momenteel thuis hun pasgeboren baby verzorgt.
Kana is een fraai exemplaar van de Tahitiaanse man, met een Magnumsnor en krullend borsthaar dat een warm nestje vormt voor zijn ketting van grote haaientanden.
‘Zouden die tanden echt zijn?’ rilt een van de Engelse meisjes terwijl ze gaat zitten op een van de bankjes in zijn overdekte bootje.
Haar vriendin werpt een blik op Kana’s boomstamarmen, zwaar getatoeëerde huid en fluistert van ja.
Ondanks zijn imago als de Crocodile Dundee van de zee, lijkt hij een aardige vent, die in het Frans met het Japanse meisje kletst terwijl we over de golven varen, waarbij we ons af en toe schrap moeten zetten omdat het bootje omhoog schiet en weer omlaag valt.
Ondertussen leun ik gelukkig tegen Tezz. Het is verbazingwekkend hoe prettig het kan zijn om gewoon met een ander mens te zijn. Als ik vroeger tegen Hugh leunde, voelde ik me veilig maar tegelijk ook rusteloos. Met Tezz voel ik alsof ieder botje uit mijn lichaam is verwijderd en ik hier altijd zou kunnen liggen als een tevreden hoopje mens. Terwijl ik toekijk hoe het Engelse meisje met haar camcorder het groen van het eiland filmt, wens ik dat ik elk moment dat ik met Tezz heb doorgebracht, had vastgelegd, zodat ik elk beeld weer opnieuw kon zien en beleven. Met name de vorige nacht. Ik voel een siddering door me heen gaan bij de herinnering aan die uren vol wederzijdse bewondering. Het was alsof we geen van beiden wilden gaan slapen omdat we dan de ander tijdelijk kwijt zouden raken. Elke keer als een van ons anders ging liggen, kroop de ander dichterbij en zuchtte tevreden. En dan te bedenken dat ik eigenlijk duizenden kilometers verderop had moeten zijn.
‘Vissen?’ gromt Kana en brengt me weer terug in het heden door me een lang stuk touw te overhandigen met een rotsblok en een beetje aas aan het eind.
Ik kijk Tezz aan.
‘Probeer het maar,’ moedigt hij me aan.
Ik kijk weer naar Kana. ‘Wat moet ik doen?’
Hij gebaart me dat ik de lijn in het water moet hangen. Het valt me nu pas op dat de boot in een ultrahelder stukje ligt, kennelijk een betrouwbaar visplekje. Ik moet het maar proberen.
Iedereen kijkt toe terwijl ik de lijn dieper en dieper laat zakken. Plotseling wordt eraan getrokken en het touw snijdt in mijn vinger, een rode striem achterlatend.
‘Ik denk dat het ergens aan vastzit.’ Ik trek aan het touw en geef het terug aan Kana.
Zijn Engels is beperkt, dus hij gebaart dat ik moet optrekken. Ik kijk om me heen voor hulp.
‘Je kunt het!’ juicht Tezz met een grote grijns.
Ik trek en trek, de snijdende pijn negerend, samen met Kana die me helpt.
‘Aaaghghhh!’ Ik spring gillend naar achteren vanwege de lelijke, maar toch ook vertrouwde vis die spartelend naar boven komt, met zijn bek geopend als een valkuil, zo groot dat mijn arm erin past. ‘Uugghhh!’ gil ik opnieuw wanneer Kana de vis mijn kant op zwiept, en ik vlucht naar de andere kant van de boot, in de armen van Tezz.
‘Wat een schoonheid, kijk dan toch!’ Tezz draait mijn hoofd terug.
‘Wat is het?’ ril ik en ik herken de bruinwitte camouflagetekening van de vis waar ik op mijn trouwdag ook al voor ben weggevlucht.
‘Gemarmerde rotsbaars,’ zegt Tezz. ‘Een knaap van een baars.’
Een baars? Dat klinkt helemaal niet zo eng. Toch zit ik er liever niet mee in één boot.
‘Mogen we hem nu teruggooien?’ vraag ik onschuldig.
‘Lunch,’ juicht Kana tevreden en propt het beest in een doos van polystyreen.
Een voor een mogen alle meisjes het proberen en ze gillen allemaal harder dan de vorige, met name als er een in een gevecht verwikkeld raakt met de vis en vervolgens alleen maar een bloederige vissenkop bovenhaalt.
‘Uwwwwhhh!’ deinzen we allemaal terug.
‘Haai,’ zegt Kana.
We trekken wit weg.
‘Wat bedoelt hij?’ Ik pak Tezz vast.
‘De haai zag de vis spartelen en ging erop af.’
‘Je meent het?’ piep ik.
Hij neemt me mee naar de rand van de boot, kijkt even in het water en zegt dan: ‘Daar.’
Een grote, grijze schaduw zwemt rond de boot. Dit kleine bootje, waarvan ik nu graag wilde dat het zo groot was als de Windstar. Ik kan mijn ogen niet geloven. ‘Is dat echt een haai?’
‘Jazeker.’
‘O.’ Ik probeer zo blasé mogelijk te klinken, maar verpest het dan door bang ‘O mijn God!’ te piepen.
Zodra de andere meisjes beseffen wat er aan de hand is, beginnen ze als kippen zonder kop rond te rennen en dreigen we te kapseizen. Kana kan alleen maar lachen: een bulderende lach die diep uit zijn buik lijkt te komen.
‘Mogen we verder?’ jammert een van de meisjes en kijkt hem smekend aan.
‘Nog één,’ besluit Kana en gooit een nieuwe vislijn over de reling.
We kijken en kijken, in afwachting van de Jawsachtige uitbarsting, maar in plaats daarvan trekt hij een prachtige, roodoranje eekhoornvis met een prachtige paarse kroon langs de ruggengraat en schubben van afwisselend zilver en rood omhoog.
‘De schone en het beest,’ mompel ik bij mezelf en kijk nog een keer naar de haai, opgelucht dat we hem achter zullen laten op onze tocht naar het eiland. Wanneer we aanleggen in de ondiepe wateren voor de kust worden we begroet door zijn kleinere neven en nichten.
Kana wijst er drie aan die op harpoenafstand zwemmen, springt in hun zwemwater en waadt naar de kust.
‘Wat nu?’ slik ik.
‘Voorzichtig aan,’ adviseert Tezz.
‘We moeten door water dat stikt van de haaien?’ Ik kan mijn oren niet geloven.
‘Het is de enige manier om aan land te komen,’ legt Tezz uit. ‘Geloof me, het komt goed. Kijk maar naar Kana.’
‘Ja maar hij komt van Tahiti. Ze vallen hun landgenoten niet aan,’ werp ik tegen.
‘Denk je dat je lekker smaakt?’ daagt Tezz me uit, waarna hij in mijn schouder bijt en vervolgt: ‘Inderdaad…’
De andere gasten staan op een kluitje bij elkaar en kijken even benauwd als ik.
‘Kom!’ roept Kana.
Niemand verroert een vin.
‘Ik doe het wel!’ Ik ben verbaasd over mijn eigen dapperheid. Iedereen kijkt toe terwijl ik tree voor tree afdaal in het water. Ogodogodogod! Ik klots door het water, bang om gezien te worden door de haai. Als ik maar op het droge kom.
‘Aaghh!’ Ik doe een klein dansje zodra ik op het strand sta.
‘Snel!’ Ik roep de anderen.
Tezz zorgt ervoor dat iedereen de boot verlaat en zwalkt dan zelf door het water.
‘Je bent zo dapper,’ zegt hij bewonderend wanneer we herenigd worden en geeft me een kus.
‘Dit doe ik nooit meer!’ ril ik.
‘Dus je gaat niet terug aan boord?’ plaagt hij en trekt me naar de schaduw van het met raffia bedekte hutje.
Ik kijk om me heen: een verlaten eiland, bedekt met kokospalmen en omringd door turkoois water. Ondanks mijn voorkeur voor alles wat grijs en vochtig is, kan ik me ergere dingen voorstellen dan hier gestrand zijn met Tezz.
‘Nee, ik blij f hier.’
Terwijl Kana de barbecue opstookt en met een stokje in mijn baars en zijn vriendjes pookt, raak ik gebiologeerd door het geheime leven van het zand. Ik ben op zoek naar een souvenir maar merk algauw dat alle schelpen bewegen. Van de kleine, fijne spiraaltjes zo groot als de vingernagel van een kind tot de zwaardere, puntigere kegels, ze worden allemaal bewoond door krabben in een bijbehorend formaat, die als rugzaktoeristen over het strand rennen. Ik kniel en pak een schelp. Even zie ik wat pootjes bewegen, die zich snel terugtrekken.
‘Wil je me helpen met de poisson cru?’ roept Tezz. ‘Tony heeft me verteld dat je het aardig doet in de keuken.’
‘Is dat zo?’ Ik gloei van trots terwijl ik de schelp neerleg en hem naar de tafel volg.
‘Dit is het enige recept dat ik ken, omdat het geen koken vereist,’ grijnst Tezz. ‘Je neemt blokjes rauwe tonijn…’ zegt hij en maakt een Tupperwarebakje open, en giet de inhoud in een grote houten kom. ‘Voeg een kop kokosmelk toe.’ Hij gebaart me om te gieten. ‘Dan het sap van een handvol limoenen. Ze noemen die hier gewoon citrusvruchten omdat ze soms geel, soms groen zijn.’
‘Ah-ha,’ knik ik, terwijl ik de vruchten snijd en uit alle macht knijp. ‘Dit is dus een soort ceviche?’
‘Wat?’ Tezz knippert.
‘Dat is een Latijns-Amerikaans visgerecht – het zuur in de limoen gaart de vis.’
‘Als jij het zegt,’ merkt hij luchtig op.
Ik lach mee. Nu ben ik de expert.
‘Dan doen we er wat gesnipperde uien en tomatenblokjes bij, en wat komkommer en roeren het door elkaar.’
‘Zout,’ voegt Kana toe die is komen aanlopen.
Ik schep de ingrediënten zorgvuldig door elkaar. Dan pakt Kana een lepel en proeft.
‘Goed.’ Hij geeft het gerecht zijn goedkeuring.
‘Je kunt het zo eten? Het hoeft niet te marineren?’ De buitenkant van de tonijn mag dan ondoorzichtig zijn, de binnenkant is nog altijd rauw en roze.
‘Proef maar,’ instrueert hij.
‘Ik – ik weet het niet. Ik houd niet zo van sushi.’
Kana en zijn haaientanden dulden geen tegenspraak. Tezz kijkt geamuseerd toe hoe ik voorzichtig een babyhapje neem.
‘O God!’ Mijn smaakpapillen tintelen van genoegen. ‘Oh wow – wat heerlijk! Het smelt in je mond!’
‘Probeer dit eens…’ Kana haalt de deksels van de meegebrachte schotels: bietjes met maïs, een salade, een grove aardappelsalade, en als pièce de résistance een enorme fles gekoelde rosé.
Al gauw zit iedereen met smaak te eten van de vissen die ze zelf hebben gevangen.
‘Daarnet voerden jullie de vissen en nu voeren de vissen jullie,’ merkt de enige vegetariër van het gezelschap nonchalant op.
‘Nog wat brood?’ Kana laat een tweede baguette rondgaan. ‘Non?’
Omdat het duidelijk is dat we genoeg hebben gegeten, loopt hij naar het water, het brood in zijn ene hand en een sigaret in de andere.
‘Wat is hij aan het doen?’ Ik frons terwijl we hem naar de waterrand volgen.
Hij houdt de sigaret omhoog, stopt het brood in zijn mond en gaat zitten, tot alleen zijn kin nog boven water uitsteekt.
‘Is hij gek geworden?’ gilt een van de Engelse meisjes terwijl een haai van een halve meter omhoog springt en een hap neemt van het stokbrood.
Binnen een paar seconden knabbelen er vijf of zes haaien aan het brood en al gauw is er niets meer van over dan een zompig stompje dat aan zijn lippen hangt.
‘Dit is nog beter dan Sea World!’ juicht het meisje met de camcorder.
‘Zou hij die sigaret meenemen om ze mee te branden als er een te dichtbij komt?’ vraagt haar vriendin.
Het meisje met de camcorder rolt met haar ogen. ‘Denk je niet dat die dooft zodra hij het water raakt?’
‘O ja,’ bloost de ander.
De show lijkt voorbij, maar we hebben onze wijnglazen nog niet bijgevuld of Kana is weer bezig. Dit keer zwiept hij een zware ketting door het water met aan het uiteinde een hele vis.
‘Daar gaan we,’ grinnikt Tezz.
‘Wat nu weer?’ zeg ik kribbig terwijl Kana iets zwaars het strand op sleurt, dat nogal tegenstribbelt.
Het is een haai. Een levende, woedende haai die maar één ding wil: terug in het water.
‘Neeeeeeeee!’
Opnieuw ontlokt Kana het gegil dat de motivatie lijkt te vormen voor zijn gedrag. Hij houdt de haai tegen met zijn in slippers gestoken voeten. Dan grijpt hij de kronkelende massa en gaat over tot een potje worstelen, waarbij hij de camcordster naar voren lokt, die alleen maar oog heeft voor de lens. Ik ben ervan overtuigd dat ze op het punt staat de ster te worden van haar eigen snuffmovie en trek haar naar achteren, maar op het laatste nippertje gooit hij de haai met een dramatische plons terug. Hij schiet er op hoge snelheid vandoor, vast van plan wraak te nemen.
Op dat moment besluit ik dat ik beslist niet terug ga lopen naar de boot.
∗
Terwijl de Engelse meisjes zonnebaden en Kana en de vriendin van zijn vrouw snorkelen in het ondiepe water, kiezen Tezz en ik ervoor om te luieren in de schaduw van een gigantische palmboom.
Bij het gaan zitten, merk ik dat ik instinctief de met-mijn-knieën-naaréén-kant houding aanneem van de Tahitiaanse vrouwen op het strand van Gauguin. Tegelijkertijd besef ik dat mijn vele vooroordelen over deze kunstenaar gedurende mijn verblijf zijn bijgesteld. Ik wist dat Gauguin als kind in Peru had gewoond (van achttien maanden tot zijn zesde) maar ik had me nog nooit gerealiseerd dat die tropische idylle hem zou hebben kunnen beïnvloedden, tot ik het zelf meemaakte. Nu lijkt het me niet meer dan normaal dat hij na de zoveelste koude Franse winter ernaar verlangde om terug te keren naar dat fellere, intensere leven.
Ik had hem veroordeeld omdat hij zijn vrouw en kinderen had achtergelaten, alsof hij zomaar in een opwelling was vertrokken, terwijl zijn schilderwerk hen in werkelijkheid al uit elkaar had gedreven. De tocht hiernaartoe duurde toen trouwens twee maanden. En hoeveel mannen verlaten hun vrouw niet om bij een andere vrouw naar het voetbal te gaan zitten kijken? Hij vertrok omdat hij iets met zijn kunst wilde doen en tijdens zijn verblijf schilderde hij als een bezetene. Hij kwam hier niet om te zonnebaden. Bovendien heeft Maeva me uitgelegd dat hij zeker geen Tahitiaanse vrouwen bewust heeft verleid, want dat ook nu nog een blanke man die alleen naar de Marquesas Eilanden komt, mag verwachten dat een inheems meisje ‘s-avonds op zijn deur klopt omdat ze een lichte baby wil. Kennelijk gelden hier andere regels.
Ik nestel me weer tegen de schouder van Tezz. Ook al ben ik nu zelf tijdelijk ver verwijderd van de beslommeringen van alledag, ik kan er niet omheen dat de klok blijft doortikken. Misschien dat ik een extra week zou kunnen krijgen als ik de situatie aan Gilly uitlegde, maar dan wat? Ik wil de situatie tussen mij en Tezz zijn natuurlijke beloop laten, maar mijn hoofd wil weten waar we naartoe gaan. Is wat we gisteren hebben besproken haalbaar? Zou ik echt mijn geld kunnen verdienen met het tentoonstellen van lokale kunst? Ik herleid mijn twijfels naar onze geplande terugkeer naar Bora Bora. Ik vind het geen prettige gedachte dat Hugh daar nog is, alsof dit schitterende moment ineens kan omslaan en ik weer bij hem terug moet keren, opnieuw gevangen.
Maar nee, ik schud mijn angst af. Dat gaat niet gebeuren. Ik ben nu sterker, heb alles meer onder controle. In elk geval over mezelf. Op Tezz en de toekomst moet ik maar vertrouwen.
∗
Twee uur later krijg ik een opstekertje dat mijn vertrouwen sterkt.
We zijn teruggevaren naar het hotel, hebben afscheid genomen van Maeva en de shuttle naar het ‘vliegveld’ genomen, en nu staan we in de rij voor het vliegtuig. Terwijl Tezz en ik het smalle trapje beklimmen, krijgen we elk een traditionele bloem van de stewardess. In het gangpad herinner ik me Fantasia’s uitleg over de betekenis van de positie van de bloem en stel mijn keuze nog even uit door de blaadjes onder mijn neus te draaien. Wanneer we gaan zitten, zie ik tot mijn grote vreugde dat Tezz zijn bloem achter zijn linkeroor steekt.
Bezet.
‘Mag ik?’ Hij keert zich naar mij en herhaalt het gebaar met extra tederheid, waarna hij een zeer gemeende kus op mijn lippen plant.
De zwetende toeristen die boven ons met hun handbagage worstelen en met hun knieën tegen onze rugleuning stoten, vormen misschien niet de ideale romantische omgeving, maar het voelt emotioneel veel beter dan toen Hugh en ik ringen uitwisselden tijdens ons nephuwelijk. Want dit is een belofte van liefde. Meer heb ik nu niet nodig…