30
Op het vliegveld lijkt iedereen te rennen en te haasten, terwijl ik me met lood in de schoenen voortsleep. Ik glimlach wrang wanneer het personeel van de check-inbalie me vertelt dat ik in Manihi moet overstappen en vraag me af of Hugh dat speciaal zo geregeld heeft om mijn geweten te tarten. Hoe heb ik ooit kunnen instemmen met die trouwceremonie? Ik ga hoofdschuddend aan boord en vraag me af of het vliegtuig zal kunnen opstijgen nu een van de passagiers zo’n zwaar hart heeft.
We rijden over de startbaan, hellen naar achteren en klimmen hoger en hoger, terwijl ik de plek die me echt geluk heeft laten proeven, steeds kleiner zie worden.
Ik sluit mijn ogen en denk terug aan alles wat is gebeurd – mijn eerste blik op Bora Bora van boven af, de bloemen in het bad van de bungalow, de thee met Felicity op de Windstar, ons dronken diner op het terras van het hotel, Tony en Tezz die rondslopen in hun maskers en veren hoofdtooien, Fantasia die ons bloemknoppen gaf, de vissen voeren op de oceaanbodem, zonsondergang op de catamaran, Marcel naast het schilderij van zijn grootmoeder, jetskiën op volle snelheid, kokosmelk over de borst van Tezz gieten, de kus in de boomhut, het bezeten geruis van de rietrokjes tijdens de Tahitiaanse avond in The Paradise Room, het koken met Tony…Ik wil het allemaal nog een keer meemaken om de herinneringen fris te houden, maar de beelden beginnen al te vervagen. Ik voel een koude rilling. Hoe lang zal het duren voor het lijkt alsof ik een vakantievideo van een ander bekijk?
Een eenzame traan biggelt over mijn wang. Ik voel me zo verdrietig.
De stewardess loopt voorbij en ik veeg de tranen weg, waarna ik met mijn vingers over mijn geliefde buil strijk. Ik put enige troost uit het feit dat hij nog pijn doet. Help! Wat was dat? Ik kijk uit het raampje en zie dat het vliegtuig gehuld is in grijze nevel. Ik zoek tevergeefs naar een helder stukje lucht of zee en we beginnen te stuiteren en te schokken. Ik voel me meteen misselijk en dwing mezelf diep in en uit te ademen. Ineens vallen we omlaag en weer omhoog, waardoor de magen van alle passagiers wanhopig op de deur van de piloot kloppen en dan weer omlaag vallen. Iedereen mompelt zenuwachtig. Ik kijk op mijn horloge. Nog acht minuten voor de landing. Dat lukt me wel. De klok tikt voorbij de beloofde tijd en twintig minuten later hangen we nog steeds in de lucht. Mijn geduld wordt op de proef gesteld. Vandaag staat al in de Top Tien van Ellendige Dagen, maar zo kon het nog wel eens nummer 1 worden.
Eindelijk maken we een hobbelige landing. Nog nooit hebben passagiers zo efficiënt een vliegtuig verlaten. Ik strompel naar het bekende hutje, gedraag me gedwee als alle anderen en pak mijn koffer voor de aansluitende vlucht.
Het weer ziet er steeds dreigender uit en ik besluit een sweater te pakken. Ik kniel bij de koffer, maar mijn hand komt tot stilstand boven het slot. Nee hè. Nee hè. Zeg dat het niet waar is…Ik trek aan het slot. Dicht! De cijfers zijn versprongen en ik weet de code niet. Mijn vader zou dit ongetwijfeld in een paar seconden hebben gekraakt, maar ik hij heeft zijn kennis helaas niet aan mij doorgegeven. Geweldig. Nou ja, ik kan er in elk geval op zitten, want alle bankjes zijn inmiddels bezet.
Net als ik ga zitten, weerklinkt er een knal en licht de hemel op. Ik kijk naar de bezorgde gezichten met de walkietalkies. Het ziet er niet goed uit.
‘Ik zeg het maar meteen. Ik ga niet aan boord van dat vliegtuig midden in een storm,’ zegt een Amerikaanse tegen haar man.
‘Doe niet zo gek, het komt wel goed,’ zegt hij en geeft haar een bemoedigend klopje op haar knie.
‘Is er geen andere manier om in Papeete te komen. Een boot bijvoorbeeld.’
‘Die doet er vier dagen over,’ zegt een Tahitiaanse naast haar.
‘Klinkt goed…’ Ze kijkt haar echtgenoot smekend aan.
Hij rolt met zijn ogen. ‘Het komt wel goed, Marsha.’
‘Misschien ook niet,’ onderbreekt de Tahitiaanse hem. ‘Als het zo doorgaat, kunnen er misschien helemaal geen vliegtuigen landen.
‘Dan moeten jullie maar een Britse piloot zoeken!’ zeg ik monter. ‘Die zouden zonder werk zitten als ze niet in de regen konden landen.’
‘De landingsbaan is hier niet lang genoeg,’ legt de Tahitiaanse uit. ‘Als het regent, kan het vliegtuig niet remmen, en dan…’
‘Oké, oké!’ gilt Marsha, die al genoeg rampenscenario’s in haar hoofd heeft.
Als bij afspraak begint het te regenen. En te regenen, te regenen en te regenen. Het lijkt wel alsof ik terug ben in Oxford, maar dat vind ik geen geruststellende gedachte meer.
‘Daar is ie!’ De vrouw wijst naar de lucht.
Ik spring op en kijk met de andere passagiers toe hoe het vliegtuigje de landing inzet, boven de landingsbaan zweeft, weer optrekt en verder vliegt.
‘Was dat alles?’ Ze probeerden het niet eens.
‘Volgens mij gaan ze het nog een keer proberen,’ besluit de Tahitiaanse.
We schuifelen allemaal zo ver mogelijk naar voren zonder nat te worden in de neerplenzende regen. Ik merk dat de wind ook flink opsteekt en voor ik mezelf goed schrap kan zetten, schiet mijn vliegtuigticket uit mijn hand!
‘O nee!’ gil ik terwijl het ticket een verleidelijke pirouette in de lucht maakt, waarna het over het grasveld schiet dat, zo merk ik tijdens de achtervolging, in een moeras is veranderd. De modder spat tegen mijn benen en tot in mijn mond terwijl ik verder ploeter, hard proberend niet horizontaal te gaan.
‘Stop! Ik heb je nodig!’ roep ik, hopend dat het papiertje voor rede vatbaar is. Maar dat is het niet. Het fladdert verder tot het, alsof het buiten adem is, even trillend blijft hangen tegen de doornige takken van een struik. Aha! Ik loop er voorzichtig naartoe alsof het anders bang zou kunnen worden, maar net als ik naderbij kom, schiet het buiten bereik, de hoogte in als een bal aan een elastiekje. Ik reageer met een sprong die mijn netbalteam met trots zou vervullen en vang het ding. Mijn triomf is zo groot dat ik vergeet om goed te landen en de grond glijdt onder me weg terwijl ik op mijn achterwerk neerkom. Mijn val wordt alleen gebroken door zachte modder.
‘Perfect!’ zucht ik en ik kijk omhoog waar het vliegtuig opnieuw langskomt, dit keer alleen voor een symbolische poging tot dalen. Het wordt niets met die vlucht.
Ik knipper de regen weg die in mijn ogen valt, hijs mezelf omhoog en bekijk mezelf kort. Ik zie eruit als een flink mislukte modderkuur. Zelfs als het vliegtuig zou landen, zouden ze dit moerasmonster nog niet aan boord laten. En ik kan mezelf nergens opfrissen, want in de hut is nog niet eens een toilet. Was ik maar het type vrouw dat altijd een voorraadje vochtige doekjes bij zich had. Wacht eens even. Wat gebeurt daar? Ik knijp mijn ogen samen. Iedereen lijkt te vertrekken – in bussen en golfkarretjes en op de stangen van fietsen van vrienden. Ik begin te rennen om zo tenminste één persoon aan te kunnen schieten die me kan vertellen wat de bedoeling is, maar tegen de tijd dat ik terug ben, is het vliegveld verlaten. Ik ben volledig van de kaart. Wat nu? Wat moet ik doen? Worden vluchten wel vaker gewoon afgelast, waarna iedereen naar huis gaat? Zal er over een uur nog een vlucht komen? Als ik beroemd was, zou ik nu kunnen denken dat ik in dat MTV-programma van Ashton Kutcher zat, maar voor zover ik weet heeft hij nog nooit kunsthistorici te grazen genomen dus ik mag aannemen dat ik inderdaad gestrand ben.
Het vreemde is dat het me niets lijkt te schelen. Een goed halfuur lang zit ik voor me uit te kijken. Ik en mijn koffer en een vliegticket dat eruit ziet alsof het in de chocolademousse heeft gelegen.
Wanneer ik eindelijk de energie heb, ga ik de mogelijkheden na.
A) Wachten op de volgende vlucht, maar dat kan best nog een week duren.
B) Een manier vinden om bij het Manihi Pearl Beach Resort te komen waar ik tenminste advies kan vragen aan de conciërge, die me kent.
C) Eh…
Dat is het wel zo’n beetje. Ik zou natuurlijk naar de stad kunnen lopen, maar ik weet de weg niet en volgens mij was het minstens acht kilometer en moest je bovendien niet ook nog iets doen met een pont? Misschien moet ik nog maar een beetje wachten, voor het geval iemand terugkomt.
Na nog eens dertig minuten houdt de regen ineens op, alsof iemand een kraan dichtdraait. Ik gluur onder het raffiadak vandaan. De wind is nu warm en ik omarm de kans om in de open lucht droog geblazen te worden: ik spreid mijn armen uit en draai rondjes. Bij het omdraaien bekijk ik de landingsbaan. Die is vast minder snel droog. Het lage licht begint ook een beetje griezelig te worden. Voor zover ik weet, was er maar één weg hier vandaan, met een afslag naar rechts. Ik weet niet of het de eerste of derde afslag was, maar ik zal het erop moeten wagen.
Ik ga op pad, met mijn koffer hobbelend over stenen en door kuilen, en krijg de neiging om hardop te lachen. Normaal gesproken zou dit een bezoeking zijn, maar nu is alles wat mijn vertrek vertraagt een zegen. Kijk eens aan! Daar liggen de overblijfselen van de lei die ik twee dagen geleden liet vallen – niet meer dan een hoopje vertrapte bloemen, maar wel een teken dat ik op de goede weg ben. Dit moet dus de afslag zijn…
De koffer hobbelt nog meer nu ik over een nog onregelmatigere weg loop, wat voor een fraaie welkomstfanfare zorgt doordat de gebutste wieltjes vol modderkorsten luidruchtig weigeren te draaien.
‘Urgh!’ Nog één keer trekken en ik sta bij de receptie. Een milliseconde later opent de hemel zich weer. Dit keer valt de regen harder en sneller, en ik weet zeker dat het overvolle zwembad zal overlopen en dat het water rond mijn enkels zal spoelen.
‘Madame Garner?’ schrikt de receptionist. Zijn begroeting is wel de minst toepasselijke gelet op mijn omstandigheden, maar ik glimlach toch maar terug.
‘U hebt een goed geheugen!’ straal ik.
‘Hoe bent u…?’ Hij kijkt verward, kijkt in zijn reserveringen om te zien hoe hij me over het hoofd gezien kan hebben.
‘Ik heb geen reservering,’ leg ik uit. ‘Ik zat op de vlucht naar Papeete…’
‘Ah ja, veel van onze gasten zijn gedwongen terug te keren.’
‘Is er vanavond nog een vlucht?’
Hij werpt een korte blik op het regenspektakel buiten. ‘Ik denk het niet.’
‘Oké.’ Ik zoek mijn creditcard. ‘Kan ik dan een kamer krijgen? Hij hoeft niet op het water te zijn. Het maakt niet uit, zolang hij maar niet onder water is,’ zeg ik schertsend.
‘O Madame, het spijt me zo, maar we zitten helemaal vol.’
Mijn mond valt open. ‘U hebt geen enkele kamer?’
De receptionist kijkt ongelukkig. ‘Niets.’
Dit is niet zoals ik gepland had. Ik peins me suf om een oplossing te vinden als ik vanuit mijn ooghoek een bekend figuur zie: lang, slank, atletisch…Onmogelijk!
‘Tezz?’ zeg ik ademloos en strompel naar de bar, half verwachtend dat hij een soort zinsbegoocheling is.
‘Amber?’ zegt hij verbaasd over mijn aanwezigheid en mijn verfrommelde, besmeurde uiterlijk. ‘Wat is er in godsnaam met je gebeurd?’
‘Nou, ik heb meegedaan aan een modderworstelwedstrijd en…’
‘De modder won?’
‘Precies!’ Ik lach en dan verstijf ik. Net als hij. We weten allebei dat de tijd van vrolijk geklets achter ons ligt. Tijdens de pijnlijke stilte die volgt, lijkt het alsof hij zegt: ‘Ik kan het niet gelovendat je me misleid hebt over Hugh!’ en sta ik virtueel te schuimbekken over Tiara, nog altijd gekweld door de herinnering aan hun gulzige kus.
In plaats van de confrontatie aan te gaan, kies ik voor een meer Engelse benadering en begin te kletsen. ‘Heb je de kostuums kunnen vinden?’ brabbel ik.
‘Hoeweet je dat?’
‘Van Tony.’
‘En toen ben je…’
O hemel! Hij denkt dat ik hem gevolgd ben. ‘Nee-nee!’ verzeker ik hem. ‘Ik ben op weg naar huis. Ik zou hier overstappen, maar de vlucht werd afgelast en het volgende vliegtuig vertrekt morgen pas en…’
‘Wacht even. Ga je terug naar Oxford?’
Ik knik.
‘Ik dacht dat je nog minstens een paar dagen zou blijven?’
‘Dat zou ik ook, maar…’
‘Wat is er gebeurd?’
‘Ehm…’ Ik probeer het zo voorzichtig mogelijk te brengen. ‘Die man waarmee ik gisteren was…’
‘Je man,’ zegt hij koeltjes.
‘Nee, niet mijn man. We hebben wel een Tahitiaanse ceremonie gehad hier, maar die telt niet…’ Ik stop halverwege. Zo lijkt het alleen maar erger.
‘Je vriend dan.’ Zijn gezicht betrekt over mijn ogenschijnlijke luchtigheid.
‘Dat is hij ook niet. Niet meer. Dat is ook waarom ik wegga…’
‘Het is uit?’
Ik knik.
‘En nu is er niets anders wat je hier houdt?’
Mijn hart krimpt ineen bij de teleurstelling in zijn stem. ‘Eigenlijk zou ik dolgraag willen blijven,’ zeg ik. ‘Er is nog zoveel wat ik zou willen doen…’ Nu of nooit, Amber. ‘Ik ben dan ook heel blij je te zien want ik wilde je laten weten wat je voor me hebt betekend.’
Hij wil iets zeggen maar ik ga snel verder. ‘Luister. Ik weetdat je boos op me bent – terecht – endat je niet de vrijheid hebt om mijn gevoelens te beantwoorden en dat wat er in de boomhut gebeurde een vergissing was…’
‘Een vergissing?’
‘Nou ja, ik weet zeker dat Tiara het graag zo ziet,’ zeg ik nadrukkelijk. Hij is niet de enige die zich misleid voelt.
‘Dat zal ze zeker vinden, maar ik niet. Althans, zo was het niet bedoeld…’ Hij kijkt een beetje wanhopig voor hij verder gaat, ‘Om eerlijk te zijn, dacht ik dat het een begin kon zijn…’
‘Maar…Tiara dan?’ Ik kan niet geloven dat hij zo luchtig doet over hun relatie.
‘Tiara is prachtig, een uitstekend danseres en we mogen van geluk spreken dat ze er is, maar ik ga nooit relaties aan met de vrouwen met wie ik werk. Ze vond dat eerst niet zo leuk, maar nu begrijpt ze dat het uiteindelijk alleen maar voor problemen zorgt.’
‘Dus zij wilde wel, maar jij wilde niet?’ Ik moet het even helder krijgen.
‘En daarbij moet ik vermelden dat ik niet haar eerste keuze was!’ Hij kijkt me speels aan.
‘Tony? Ze heeft het eerst bij Tony geprobeerd?’ Ik begin te lachen.
Hij grijnst terug.
‘Wow. Wat dapper!’ joel ik.
Tezz lacht en schudt zijn hoofd. ‘Hij is niet zo hard als hij eruit ziet.’
‘Dat weet ik,’ glimlach ik en denk terug aan onze afscheidsknuffel. ‘Hij is geweldig.’
Tezz doet een stap dichterbij. Ineens lijkt hij niet zo afstandelijk. Ik kan zo in zijn armen springen, maar ik zit nog vol onbeantwoorde vragen over Tiara.
‘Dus die kus aan het einde van het nummer van Janet Jackson?’
‘Die hoorde erbij. We doen het altijd zo. Nou ja, misschien niet altijd zo heftig. Ze ging er gisteren echt voor.’ Tezz rilt licht bij de herinnering. ‘Misschien moeten we dat deel maar weglaten.’
‘Ik dachtdat je het deed om mij terug te pakken.’
‘Mwmm, tja.’ Hij lacht schaapachtig. ‘Ik heb misschien niet zoveel weerstand geboden als ik had moeten doen. Het was zo’n schok om je met die man te zien waarvan ik niet eens wist dat hij bestond.’
‘Dat spijt me,’ zeg ik ineenkrimpend, mijn ogen vol spijt naar de grond gericht. ‘Ik had eerder iets moeten zeggen. Ik heb geprobeerd te bedenken waarom niet en het enige wat ik kan bedenken is dat ik wilde dat er tussen ons geen hindernissen of complicaties waren…’
Hij knikt begrijpend, maar ik wil het beter uitleggen zodat hij echt begrijpt hoe ik me voel.
‘Ik heb tot nu toe een tamelijk rustig leventje gehad, Tezz. Zonder grote passie. Dat vond ik niet erg, het leek eenvoudiger, en ik had nooit het idee dat ik zo iets miste. Ik vond zelfs dat ik mezelf zo een hoop leed bespaarde…’ Ik haal even adem. ‘Hugh kwam op een cruciaal moment in mijn leven en hij is geweldig geweest, en een grote steun, en een geweldig mens. Iedereen in mijn omgeving zei altijd dat ik zo’n geluk had, dat ze met me wilden ruilen. Dus ik dacht dat ik geluk had, maar ik voelde niks. Mijn hart bleef koud. Ik dacht dat het kwam omdat mijn ouders waren overleden – dat er een deel van mij ook was gestorven. Ik wilde nooit meer die pijn voelen – de pijn van de liefde…’ zucht ik. ‘Maar toen leerde ik jou kennen.’ Ik knipper met mijn ogen naar hem. ‘En de vonk sloeg over. Ik voelde iets in me veranderen…een nieuwe hoop gloorde en een soort vertrouwen dat het anders kon. Ik begon te denken dat ik passie kon kennen zonder gevaar!’ Ik moet lachen en voel me plotseling erg verlegen. ‘Ik kan een hele lijst fraaie bijwoorden noemen, maar uiteindelijk voel ik me prettig bij hoe ik me bij jou voel!’
‘Ik voel me ook prettig bij hoe ik me bij jou voel,’ zegt hij en trekt me naar zich toe voor een immense omhelzing. Nooit werden een borst en een stel armen beter gebruikt. Kon iedereen die zijn ziel blootlegde maar zo worden beloond. ‘Ik houd er zelfs van!’ zucht hij in mijn oor. ‘Ik voel me thuis bij jou, zonder de nare gevoelens die ik daar ooit bij had!’
Ik straal terug, want ik weet precies hoe hij zich voelt. We kijken elkaar even ernstig aan, opgewonden door de mogelijke vreugde die in het verschiet ligt.
‘Volgens mij moeten we ervoor zorgen dat je wat langer kan blijven,’ besluit hij en veegt zachtjes met zijn mouw de modder van mijn gezicht.
Zijn aanraking is zo teder dat mijn hart overslaat bij het vooruitzicht op een kus, maar plotseling loopt de bar vol met vakantiegangers die hun verdriet willen verdrinken, en dit keer zijn we niet uit op een publiek optreden.
‘Kom mee, dan kan je je opfrissen.’ Hij pakt mijn hand en leidt me door de menigte.
‘Verblijf jij in het hotel?’ vraag ik, hopend dat zijn kamer in de buurt is. Het regent nog altijd pijpenstelen.
‘Nee. Ik ben hier alleen om te dineren met Maeva, die onze kostuums maakt. Je moet er bij zijn!’
‘Leuk, maar waar gaan we dan heen om…’ en ik spreid mijn bevlekte rok uit.
‘Maak je geen zorgen,’ zegt hij en slaat een arm om me heen. ‘Ik weet waar het kamermeisje haar toiletspullen heeft.’
‘Wat ben je van plan?’ zeg ik halverwege het rennen.
‘Wacht maar af,’ zegt hij en duwt me voor zich uit.