3

De telefoon gaat twee keer over, maar ik leg neer voordat iemand opneemt. Ik krijg ineens de zenuwen. Wat moet ik na al die jaren zeggen? Wil ze nog wel met me praten? Wat moet ik doen als ze enorm is veranderd? Ik geef mezelf een duw – natuurlijk is ze veranderd, het is achttien jaar geleden sinds we elkaar voor het laatst hebben gezien! Maar wat als we elkaar niet meer aardig vinden? Wat als ze kinderen heeft? Ik zou niet weten hoe ik met haar moest praten als ze al moeder is.

En daarbij komt nog dat ik denk dat ik de teleurstelling in haar stem niet wil horen als ze erachter komt wat voor zielig iemand ik nu eigenlijk ben.

Ik ga even liggen en rommel dan, uit angst dat ik de moed echt ga verliezen, door mijn geheime laatje. Daar is het! Ik haal een foto tevoorschijn van Felicity en mij op het hockeyveld in onze blauwe shirts. Het zien van mezelf als veertienjarige, met een grote glimlach op mijn gezicht, geeft me kracht: vrienden als Felicity kom je maar één keer in je leven tegen. Als er ook maar een kleine kans bestaat dat ik dat geluk en die vriendschap van vroeger weer kan voelen, dan moet ik het er gewoon op wagen…

Ik pak de telefoon weer en druk op de herhaaltoets…

‘Hallo?’ De stem is vrouwelijk, maar klinkt te ingetogen voor Felicity.

‘Eh, ja, ik hoop dat ik je niet wakker heb gemaakt,’ begin ik met mijn allervriendelijkste telefoonstem, ‘maar zou ik Felicity Lacey kunnen spreken?’

Het is even stil en dan zegt ze, ‘Spreek je mee…’ heel langzaam, alsof de tandjes van haar geheugen stuk voor stuk in het rad vallen. Dan nog een pauze en dan zegt ze de eerste letter van mijn naam: ‘A…’ – om zichzelf daarna tegen te houden.

‘Wat ging je zeggen?’ moedig ik haar voorzichtig aan. Weet ze na al die tijd nog hoe mijn stem klinkt?

‘Nee, dat kan niet…’

‘Het kan wel!’ Ik glimlach van oor tot oor en houd mijn adem in.

‘Amber?’

‘Ja!’ piep ik.

‘Amber Pepper?’ gilt ze. ‘Nee! NEEE!’

Ze gilt. Ik gil. We gillen allebei – als heksen die samen de brandstapel hebben overleefd gillen we alles bij elkaar. Hugh komt binnenrennen om te kijken wat er aan de hand is.

‘Wat is er?’ begin ik en ik spring op uit mijn stoel.

Wat bedoel je: ‘Wat is er’! Ik dacht dat je werd aangevallen.’ Hij buigt voorover en probeert weer op adem te komen. ‘Amber, mijn God, wat liet je me schrikken. Ik heb je nog nooit zoveel kabaal horen maken.’

Hij heeft gelijk. Ik weet niet waar de energie vandaan kwam voor die hartverscheurende kreet. Ik heb het gevoel alsof ik mijn vingers in het stopcontact heb gestoken.

‘Het is Felicity!’ Ik houd de telefoon omhoog, alsof hij door het draadje heen Nieuw-Zeeland kan zien.

‘Goed hoor!’ knikt hij, totaal niet onder de indruk. ‘Prima. Nou, ga vooral zo door!’ Hij draait hoofdschuddend zich om en glipt weer naar zijn kamer.

‘Alles in orde daar?’ vraagt Felicity.

‘Alles is geweldig!’ Ik grijns tegen de telefoon en draai een rondje op mijn bureaustoel. ‘Het is zo gaaf om je stem weer eens te horen!’

‘Vertel!’ commandeert ze.

‘vertel wat?’ Ik weet niet wat ik moet zeggen.

Alles! Mijn God! Waar moeten we beginnen!’

‘Nou, wat dacht je van mijn laatste nieuwtje?’ begin ik, omdat ik graag wil vertellen over de reis die ons dichter bij elkaar kan brengen.

‘Je bent zwanger!’ roept ze.

‘Neeee!’ Ik trek mijn neus op.

‘Je gaat trouwen?’

‘Nee!’

‘Je gaat scheiden? O mijn God, het is al zolang geleden dat het van alles kan zijn!’

Ik vertel haar snel van Tahiti, maar voordat we het kunnen hebben over de logistieke kant van het verhaal, vraag ik nog voorzichtig: ‘En heb jij al een van de bovengenoemde opties aangekruist?’

‘Wat voor opties?’

Ik sla mijn ogen omhoog. ‘Je liefdesleven?’

‘Begin er maar niet over!’ kreunt ze.

‘Zo erg?’

‘Zo helemaal niets. Maar hij komt eraan, ik kan het voelen. En jij?’

‘Hij is er al,’ lach ik. ‘Dat was hem zonet.’

‘Echt?’

‘Ja, en hij is er verantwoordelijk voor dat ik over een paar dagen maar een paar uurtjes van jou verwijderd ben.’

‘Dan vind ik hem nu al geweldig!’ besluit ze. ‘En je vader en moeder?’

‘Zijn er niet meer,’ zeg ik gewoon.

‘Zijn er niet meer weg of overleden!

‘Allebei, in die volgorde.’

‘Och, Amber,’ haar stem zakt.

‘Het is al goed.’

‘Nee, het is niet goed,’ werpt ze tegen.

Mijn hart springt op en neer in mijn buik. ‘Nee, het is niet goed,’ herhaal ik en de tranen springen me in de ogen. Och, de opluchting, ik hoef me niet meer groot te houden! Plotseling komen alle gevoelens die ik de afgelopen jaren heb weten te onderdrukken weer boven, omdat ze nu eindelijk de kans krijgen zich te uiten en omdat ze worden erkend. Maar dit is niet het juiste moment. Ik moet nog wat langer geduld hebben.

‘We bespreken alles zodra we elkaar zien,’ belooft Felicity, en ik hoor in haar stem: Ik heb dat net zo hard nodig als jij! ‘We moeten alleen nog even uitzoeken waar en hoe.’

Ik begin me nu ongemakkelijk te voelen. Omdat ik weet hoe duur het op de eilanden is, heb ik op internet wat-goedkope pensions opgezocht, maar hoe kan ik die voorstellen terwijl ik zelf in een luxe bungalow zit? Ik doe net mijn mond open om haar mijn spaargeld (857 pond) aan te bieden voor haar vakantie, als ze zegt: ‘Geen probleem – mijn neef Brian werkt aan boord van de Windstar. Ik kan wel bij hem logeren!’

De Windstar, zo vertelt ze mij, is een elegant en exclusief cruiseschip – met maar 148 passagiers per reis en een kooi met haar naam erop. Blijkbaar had ik het niet beter kunnen timen, omdat het schip nu voor het eind van de reis in Tahiti ligt, voordat het naar Costa Rica vaart en in plaats van langs vijf eilanden te varen tot aan het eind van de maand voor Bora Bora ligt. Brian heeft Felicity al aangeboden om zijn hut te delen, maar als cateringmanager werkt hij zulke lange uren dat hij overdag nauwelijks tijd heeft om van boord te gaan en zij zag daarom, tot nu toe, nog geen reden om te gaan.

‘Maar dit is perfect!’ roept ze uit. ‘Ik kan hem bezoeken en dan naar jou toe gaan op Bora Bora!’

Alleen een detail kan nog roet in het eten gooien. ‘Kun je vrij krijgen van je werk?’

‘Geen probleem,’ zegt ze luchtig, ‘ik ben net ontslagen!’

Sommige mensen hebben dan de neiging om hun geld wat op te sparen, maar omdat ze net haar laatste loon had gekregen, voelt Felicity zich gul en vindt ze het geen probleem om 500 pond uit te geven voor een vlucht. (Na een paar jaar in de telefonische verkoop dacht ik dat ze weer als tennistrainer was begonnen, maar schijnbaar waren de leden van de tennisclub wat te arrogant om haar soms brutale gedrag te waarderen, plus dat ze het niet leuk vonden dat ze de mannen nooit liet winnen.)

‘Ik zeg toch, we kunnen ook een paar honderd euro uitgeven aan telefoonkosten als we echt alles willen bespreken!’ redeneert ze. ‘Echt, het is een koopje!’

Nadat we alles hebben geregeld, huppel ik Hughs kamer binnen om hem het goede nieuws te vertellen. ‘Ze komt!’ roep ik blij. ‘En ze zit maar tien minuten van onze bungalow, dus kan ik haar elke dag zien!’ Ik haal adem en vraag voorzichtig: ‘Is dat goed?’

Hij kijkt op van zijn computerscherm, nog steeds bezig met die Larrabeediamant die hij echt moet hebben voordat we vertrekken, en glimlacht geduldig. ‘Als ze jou gezelschap houdt terwijl ik weg ben, zal ik die vrouw eeuwig dankbaar zijn.’

‘Echt? Want ze gaat nu haar vlucht en zo boeken.’

‘Ik wil maar één ding vragen.’

‘Ja?’ piep ik.

‘Zou jij op een van de avonden dat wij er zijn misschien even opgewonden kunnen kijken als nu bij het vooruitzicht om samen de zon onder te zien gaan?’

Mijn hart slaat even over. Ik denk dat ik een cursus vriendin-zijn moet volgen. Omdat Hugh zo’n drukke baan heeft en hij als hij thuis is zijn vrije tijd steekt in rugby of cricket, let ik niet altijd even goed op. Ik vergeet met zachte stem te praten en hem schat te noemen. Niet dat hij dit ziet als verwaarlozing – zijn ouders waren ook schepen die elkaar in de nacht passeerden, zodat onze ‘ik zie je vanavond bij het eten’-regeling voor hem heel normaal is. Eigenlijk weet ik niet eens of zijn ouders elkaar in de nacht nog wel passeerden, omdat ze al zolang ik weet aparte slaapkamers hebben. Ik vraag me soms af of Hugh en ik ook zo eindigen. Ik weet dat sommige mensen het een vrij zielige bedoening vinden, maar ik kan er zeker de voordelen van zien – niet elk stel past perfect bij elkaar. Hugh en ik zijn tijden geleden al gestopt met arm-in-arm slapen, omdat we er slapende armen van kregen en er zelfs van wakker lagen. Ik heb het geluk dat mijn mannetje niet zoveel nodig heeft. Dit is echt de eerste keer in tijden dat hij iets van me heeft gevraagd. Ik denk dat dat de reden is dat ik ja heb gezegd tegen de reis, tegen beter weten in.

Kijk hem nou eens, met zijn vermoeide ogen. Ik leun voorover en geef hem een kus op zijn lippen. Dit is een belangrijke reis voor hem; hij moet zich bewijzen. Het laatste waar hij behoefte aan heeft, is dat hij zich zorgen moet maken over een vriendin die op een ligstoel ligt te zeuren over gebrek aan aandacht. Ik kan beter beloven alles te doen wat ik kan om het voor hem allemaal gemakkelijker te maken.

‘Het wordt geweldig,’ stel ik hem gerust. ‘Je krijgt de beste parels tegen de beste prijs en als je terugkomt zit Piers in de piepzak en ben jij de grote held.’

Hij pakt me bij mijn middel vast en trekt me naar zich toe. Ik laat zijn hoofd op mijn borst rusten en hoor hem ademen terwijl ik over zijn voorhoofd strijk om de spanning met mijn duim weg te masseren.

‘Wat wil je eten – maakt niet uit.’

‘Maakt niet uit?’ Hij kijkt me aan en probeert mijn reactie te peilen.

Ik knik.

‘Dubbel gebakken aardappelen met zure room en bieslook en bacon en zo?’ Hij kijkt me aan als een klein jongetje dat bij zijn ouders een turbomotor probeert los te praten voor zijn speelgoedautootje.

Ik glimlach naar hem. Hij mag mij dan vaak verrassen met dure cadeaus, maar met mijn kookkunsten kan ik een beetje teruggeven. ‘Over een uurtje is het klaar.’ Ik draai me om, maar hij trekt me terug en zucht ernstig, ‘Weet je, mijn maag houdt heel erg van je.’

‘Dat weet ik,’ zeg ik, altijd klaar met een weerwoord. ‘Geniet er maar van – we hebben straks een hele dag vliegtuigvoer om naar uit te kijken…’

Zoals gewoonlijk begint mijn keukenritueel met het dimmen van de lichten en het opzetten van wat rustige muziek. Ik haal alle ingrediënten uit de koelkast en de groentela en leg ze als een stilleven klaar op het kookeiland voordat ik methodisch alles begin te snijden en hakken. Ik geef me over aan de vredigheid en concentratie van het koken, maar toch word ik steeds afgeleid. Eerst door wat er in de koffer moet: naast een stapel boeken en wat luchtige kleding die me door Abigail is opgedrongen, heb ik geen idee wat ik mee moet nemen. En dan is er nog het vooruitzicht dat ik Felicity weer ga zien. Het verlangen om bij iemand te zijn die me echt kent is zo sterk dat ik mijn ogen dicht moet doen om niet te huilen.

Ik heb het gevoel dat ik de afgelopen vier jaar mediterend heb doorgebracht, dat ik me als verdoofd plichtmatig door de dagen heen heb geworsteld, dat ik continu mijn best deed te voorkomen dat mijn emoties de overhand kregen; en nu is de tijd gekomen dat ik niet langer wegkom met mijn ‘alles is in orde’-bluf. Ik word er een beetje gespannen van, bang voor alles wat ik hiermee los ga maken, maar ik weet dat Felicity het kan hebben. Ze was de eerste persoon aan wie ik de waarheid vertelde over mijn ouders, en hoewel het een grote stap was, was ik niet bang omdat ik wist dat zij er niet van zou schrikken. Ze luisterde naar me en accepteerde het. Ze oordeelde niet, maar hing ook niet aan mijn lippen van fascinatie. Wanneer ik het ergens met haar over had, voelde ik me daarna altijd beter. Ik heb dat gevoel gemist. Ik realiseer me nu pas hoe erg. Het is zo fijn dat ik nu eens over Hugh zal kunnen praten zonder dat de andere persoon me glazig aankijkt met een ‘Wat is nou het probleem? Die man is geweldig!’ – blik.

Terwijl ik de bacon laat sissen in de pan, krijg ik weer dat onbestendige gevoel dat er iets drastisch gaat veranderen. Maar dit keer lijkt een klein stukje van mij uit te kijken naar een beetje opschudding.

De rest van mij is behoorlijk misselijk.