26
De scène is bekend uit honderden vakantiebrochures en reclames voor romantische vakanties: een man en een vrouw lopen hand in hand over een verlaten stuk strand, zij in een loshangende sarong, hij in een open hemd. Hun liefde is even rooskleurig als hun omgeving en hun enige zorg is waar ze straks een cocktail zullen drinken.
Bij de aanblik van die foto’s is het nog nooit bij me opgekomen dat de vrouw wel eens op het punt zou kunnen staan het uit te maken.
Mijn stemming wisselt met iedere stap die mijn blote voeten doen, van de vastberadenheid mijn eigen gevoelens eer aan te doen tot sympathie voor deze lieve man die niets verkeerds heeft gedaan.
Thuis heb ik gezworen dat ik er alles aan zou doen deze vakantie aangenaam voor Hugh te maken en nu zweef ik ineens met mijn vinger boven het knopje VERNIETIGEN. Het is vreemd om zo op de rand te zweven: ik kan nog terug, en sta versteld over hoeveel leed een paar woordjes kunnen betekenen.
Wat ben ik eigenlijk bang om te verliezen? De stabiliteit en veiligheid die ik bij Hugh heb of de spanning van het ontdekken van de ware Amber Pepper, die de afgelopen jaren zo genegeerd en onderdrukt is geweest?
Tijdens het lopen vraag ik me af of ik met mezelf kan leven als ik probeer de persoon te zijn die volgens mij mijn ware ik is, om er vervolgens achter te komen dat dit niet aan de verwachtingen voldoet en ik alleen achterblijf? Aan de andere kant vraag ik me af of ik met mezelf kan leven als ik me niet de kans gun te ontdekken hoe gelukkig ik zou kunnen zijn.
Of zou ik op de lange termijn juist het gelukkigst worden van Het Juiste Doen? Ik struikel bijna omdat mijn innerlijke advocaat van de duivel het juiste voor wie? schreeuwt. Bij Hugh blijven is sociaal acceptabel, maar wat moet ik tegen mijn hart zeggen? Het spijt me, je brengt het leuk maar over het algemeen gezien hebben we besloten dat het minder problemen oplevert als we gewoon op dezelfde koers doorvaren. Ik kan het bijna horen jammeren: Alsjeblieft, ik smeek je, laat me één keer los!
Deze woorden vinden zoveel weerklank dat ik diep ademhaal en begin.
‘Hugh, over de bruiloft…’
‘Je wil niet, hè?’ onderbreekt hij me, zo terloops en aanvaardend dat ik van mijn stuk ben. Ik kan alleen maar knikken als antwoord.
‘Oké. Niets aan de hand.’
Wat? Ik kan mijn oren niet geloven. Heeft hij soms ook een openbaring ondergaan? Ik wacht tot hij verdergaat.
‘Ik weetdat je nooit hebt staan trappelen om naar het altaar te rennen,’ zegt hij vriendelijk, en hij legt zijn arm om mijn schouder en trekt me ka-meraadschappelijk tegen zich aan. ‘En ik snap dat omdat je ouders er niet meer zijn, de Grote Dag een wrang tintje heeft gekregen, maar als je van gedachten verandert, hoef je het maar te zeggen en ik sta klaar, in een pinguïnpak, of in een parka met een wollen sjaal als je dat liever hebt.’
O hemel. Het ging iets te makkelijk.
Ik graaf mijn hielen in het zand en draai me om. ‘Het is meer dan alleen de bruiloft,’ zeg ik zachtjes.
‘Wat bedoel je?’ Hij kijkt verward.
Ik doe mijn mond open, maar het duurt even voor ik de moed heb om te zeggen: ‘Ik geloof dat ik niets liever zou willen dan dat we vrienden zijn.’
Ineens verandert hij in ijs. ‘Ik dacht dat we vrienden waren.’
‘Natuurlijk zijn we dat.’ Ik knipper met mijn ogen en wil dat hij me begrijpt. ‘En ik hoop dat we dat altijd zullen blijven.’
Mijn woorden blijven in de lucht hangen terwijl alle kleur uit zijn gezicht trekt. ‘Wat wil je daarmee zeggen, Amber?’ zegt hij met trillende stem.
Ik haal opnieuw diep adem en forceer een glimlachje. ‘Ik weet dat dit een rottig moment is om…’ mijn ogen glijden over de schelpen rond mijn voeten terwijl ik zoek naar een toepasselijk woord.
‘Me te dumpen?’ souffleert hij. ‘O mijn God – je maakt het toch niet uit op Bora Bora?’ Hij lacht schaapachtig.
‘Ehm…’ aarzel ik, nog altijd twijfelend.
Hij kijkt ongelovig om zich heen. ‘Waarom nu? Wat is er aan de hand?’
‘Ik weet niet hoe ik het uit moet leggen,’ stamel ik, op zoek naar de minst pijnlijke verklaring. ‘Iets aan het hier zijn, weg van thuis, of…’ Ik zucht diep en praat zo teder mogelijk. ‘Wat het ook is, het heeft me doen beseffen dat wij niet bij elkaar passen.’
‘Je bedoelt dat ik niet bij jou pas,’ corrigeert hij me, korzelig.
‘Nee…’ hakkel ik.
‘Niet te geloven!’ Hij schudt zijn hoofd en negeert mijn zinloze protesten. ‘Ik dacht dat we voorbij die cultuurshock waren of de zonnesteek, of wat het ook was waardoor je zo raar deed.’ Hij bijt op zijn hand en wordt steeds bozer terwijl hij door het zand stapt. ‘Waarom kon je niet wachten tot we thuis waren? Waarom die haast? Moet je nu meteen bij me vandaan, op stel en sprong?’ sneert hij, duidelijk gekwetst.
Voor ik kan antwoorden, kijkt hij me uit de hoogte aan en dreint, ‘Het getuigt van weinig respect. Je weet dat ik hier ben om te werken, en nu…’ Zijn stem blijft in zijn keel hangen.
O God, dit is verschrikkelijk. Ik voel me zo egoïstisch. Hoe kan ik uitleggen dat ik dit nu moet doen omdat ik niet weet of ik hem wel kan verlaten als we weer thuis zijn? Ik probeer standvastig te blijven. De timing mag dan verkeerd zijn, maar het besluit is juist. Dat moet wel.
‘Ik wil weg uit deze zon,’ hijgt Hugh, die er ziek uitziet. ‘Kunnen we terug naar onze kamer?’
‘Natuurlijk.’ Ik bijt op mijn lip terwijl ik naast hem loop, bang om iets te zeggen en het nog erger te maken. Ik zou alles willen doen om zijn pijn minder te laten worden. Alles behalve terugkeren naar die neprelatie.
Gelukkig stuiten we onderweg op de conciërge die Hugh helpt bij zijn reisplannen en ik krijg even een adempauze op de wandelgang. Hugh houdt zich sterk terwijl Laurent hem op de hoogte brengt van het programma van morgen. Ondertussen drentel ik verder en probeer mijn aandacht erbij te houden. Ik kan niet geloven dat ik dit werkelijk aan het doen ben. Ik weet dat ik nog een lange weg te gaan heb en dat er nog vele tranen zullen worden vergoten, maar ergens ben ik ook opgewonden: mijn nieuwe pad wacht.
‘Amber?’
Die stem…
‘Tezz!’ Hij loopt richting de aanlegsteiger, zonder de gebruikelijke warmte in zijn gezicht, en ik spring op. Hij kijkt alsof hij met me wil praten en in de verwarring, omdat ik niet weet of ik naar hem toe moet gaan of wegrennen, verlies ik mijn evenwicht en val ik over de touwrail met mijn kont naar achteren in het ondiepe water.
‘Aaghh!’ Mijn rug schuurt tegen het koraal, het water spoelt over mijn gezicht en even weet ik niet meer hoe ik overeind moet komen.
Voor ik het weet wordt ik door drie mannen uit het water gevist – de conciërge Laurent, nepechtgenoot Hugh en ex-geliefde Tezz.
‘Al goed! Al goed!’ hap ik naar adem. Dit gezelschap moet snel uit elkaar.
‘Weet je het zeker?’ Tezz mag dan niet zo gezellig zijn als anders, hij klinkt nog dusdanig bezorgd dat Hughs gezicht betrekt. O nee, hij zoekt natuurlijk naar een reden waarom ik onze relatie wil beëindigen en ik zie dat hij achterhaalde conclusies trekt.
‘Sorry! Ik ben zo’n sufferd!’ Ik ontvlucht de helpende handen.
‘Is er iets dat ik…’ begint Laurent terwijl ik me een weg baan terug naar het wandelpad.
‘Nee, nee,’ antwoordt Hugh in mijn plaats. ‘Ik breng haar wel terug naar onze kamer.’
En met die woorden wordt ik weggeleid. De vernedering is immens.
∗
Terug in de bungalow sluit Hugh de deur en zegt met een grafstem, ‘Ik wil je hier niet zo hebben.’
Ik kijk omlaag naar mezelf. Bedoelt hij met ‘zo’ nat en zompig en een aanfluiting voor het menselijk ras?
‘Ik pak wel een handdoek, om me af te drogen,’ opper ik.
‘Ik bedoel onder één dak. Niet…’
Ik weet niet of hij wil verder gaan met ‘nu je het net hebt uitgemaakt’ of ‘nu je overduidelijk een relatie hebt met een ander.’
Hoe dan ook, ik slik en zeg, ‘Ik begrijp het. Ik verzin wel iets. Misschien dat Felicity…’
‘Nee,’ zegt hij, alsof hij een kleuter toespreekt. ‘Laat mij maar.’
Met die woorden loopt hij de kamer door, pakt de telefoon en vraagt om de conciërge. Hij moet even wachten en zegt dan: ‘Hi Laurent, Hugh Garner hier. Ja, ze mankeert niets, maar je kunt wel iets doen. Amber moet vrij snel terug naar Engeland…
Dat meent hij niet! Mijn hart klopt zenuwachtig. De machtsverhoudingen zijn helemaal veranderd.
‘Echt, er is niets aan de hand. Dit is een andere kwestie. Kun je haar ticket veranderen? Zo snel mogelijk, ja.’ De pauze lijkt eindeloos te duren, voor hij vervolgt, ‘vanavond is perfect.’
Vanavond? Ik trek bleek weg bij het vooruitzicht.
‘Natuurlijk,’ gaat Hugh verder. ‘Ik breng het zo meteen naar je toe.’
O hemel, wat heb ik gedaan? Ik heb tot nu toe alleen nog maar over hypothetische situaties nagedacht. Ik had niet gedacht dat het allemaal zo snel zou gaan. Ik had niet gedacht dat Hugh zo hard zou reageren. Ik voel me betrapt, alsof ik te vroeg moet vertrekken. Ik weet niet of ik er al klaar voor ben om terug te keren naar Oxford en bovendien heb ik nog dingen te doen met Felicity. Hoe kan ik haar achterlaten met een groot vraagteken boven haar hart. Maar als Hugh mijn ticket verandert, kan ik alleen maar vertrekken. Ik heb geen 1500 euro voor een eigen ticket, en zelfs als ik zou blijven, betwijfel ik of de Windstar verstekelingen aan boord neemt.
‘Hugh…’ begin ik terwijl hij de telefoon neerlegt.
‘Je kan maar beter je spullen gaan pakken,’ beveelt hij, en haalt mechanisch onze papieren uit de la en loopt naar de deur.
‘Eh, wacht!’ Ik roep hem terug. Er is een probleem. ‘Ja?’ vraagt hij afwachtend.
‘Ik heb geen koffer. Die van mij is kapotgegaan op de eerste dag, weet je nog?’
Hij kijkt me even aan alsof ik met opzet zo lastig ben, opent dan de kast en haalt zijn Louis Vuitton tevoorschijn. ‘Neem die van mij maar.’
‘Nee hoor. Ze hebben vast wel iets in de winkel…’
‘Ik koop morgen wel een nieuwe als ik in Tahiti ben,’ zegt hij kortaf, zet de tas op de sofa en draait aan de nummers zodat het slot opengaat. ‘Neem hem nou maar.’
Ik wil hem bedanken, maar hij is al weg.
Wow. Met één kort gesprek heb ik de relatie met mijn beste vriend flink verzuurd. Ik voel een aanval van hyperventilatie opkomen, ren het balkon op, wanhopig vechtend tegen het gevoel dat ik alleen op de wereld ben – alleen ik en mijn stommiteit.
Ik kan Hugh niet zo achterlaten. Laten alle vluchten volgeboekt zijn! Ik hijg een schietgebedje. Laat dit een niet-inwisselbaar ticket zijn, zonder restitutiemogelijkheden. Niet dat het iets uitmaakt. Hugh zou zonder aarzelen een nieuw ticket voor me kopen. Misschien dat hij denkt dat ik thuis wel bij zinnen kom. Misschien zit dat erachter: me een paar dagen laten zweten en dan aanbieden om te doen alsof het nooit is gebeurd, en alles wordt weer net zoals vroeger. Ik hap naar adem. Maar ik wil niet terug. Niet nu.
Voor de tweede keer die dag roep ik om mijn moeder en mijn ogen worden vochtig van het verlangen om haar hier te hebben, zodat ze me kan zeggen dat ik het juiste doe, dat de passie die hiertoe heeft geleid echt was en de moeite waard.
Zonder na te denken, merk ik dat ik mijn hoofd scheef houd zodat ik het niet stoot en dat ik me in het water laat zakken. Ik ben al kletsnat, wat maakt het uit?
Ik loop het water in tot ik er tot mijn nek in sta en doe dan nog een paar stappen. Hoewel ik de grond niet langer voel, blijf ik verticaal en drijven, zonder zelfs maar mijn armen te hoeven bewegen. Wow. Wie had gedacht dat ik overeind kon blijven zonder zwemvleugels of zwemband?
Ik begin te zwemmen met een nieuw hervonden gratie en vrijheid, alsof ik moet voldoen aan een soort onderwateretiquette. Ik glimlach zelfs een beetje: een paar seconden geleden voelde ik me nog hopeloos, losgesne-den en op het randje van hysterie; nu voel ik me volledig ondersteund. Ik ontspan nog een beetje en laat me wiegen op het water. Ik sluit mijn ogen en fantaseer dat ik in de armen van mijn moeder lig.
‘Het komt wel goed, liefje,’ stelt ze me gerust, waarna ik opnieuw de tranen voel biggelen.
Als je in het water ligt, lijkt huilen minder erg. Wat maken die paar tranen van mij uit, vergeleken met al het water in de oceaan?
Allerlei gedachten komen weer terug. Ik denk terug aan toen ik aan het pakken was voor deze reis en hoe ik hoopte dat Felicity op magische wijze de doortastende persoon terug zou kunnen halen die ik ooit was. Toen kwam Tezz, en de fantasieën over hem hielpen me bij het dromen over een nieuwe toekomst. Zelfs als ik nu verder moet zonder mijn muzen, ben ik blij met alle nieuwe gevoelens die ze in me hebben losgemaakt. Ik voel me alsof ze me een plattegrond hebben gegeven van hoe ik me wil voelen: lichter en helderder en midden in het leven. Niet schuilend of me verschuilend achter iemand anders, zoals ik heb gedaan met Hugh.
Ik heb me jarenlang aan hem vastgeklampt alsof hij de laatste band met mijn ouders vertegenwoordigde, maar nu zijn alleen ik en het water er nog, maar het voelt niet alsof ik ga verdrinken. In plaats daarvan voel ik me ondersteund, alsof mijn ziel gevoed wordt. Ik hoef me nergens aan vast te klampen. Ik wordt op magische wijze ondersteund.
Ik snotter nog een traan weg. Als dit me te wachten staat: scheiding, pijn, schuld, terugblikken, dan zal ik dat omarmen, omdat ik er zelf voor gekozen heb, niet omdat het me is nagelaten of omdat ik er te lang aan vastgehouden heb om de verkeerde redenen. Ik strek mijn armen uit, wriemel met mijn tenen en laat het gevoel van vrijheid door me stromen.
Dan zie ik dat Hugh het balkon op komt en duik snel onder, zodat het water over mijn hoofd stroomt en mijn tranen zich vermengen met het water van de lagune. Een deel van me zou het liefst nog dieper zinken, over de bodem van de oceaan, tot ik bij een land kom waar ik niemand kan kwetsen, maar in plaats daarvan kom ik boven water en plons geleidelijk de trap op en trek me omhoog tot ik oog in oog sta met Hugh.
‘Er vertrekt vanavond om negen uur een vlucht,’ zegt hij. ‘Het is geen directe vlucht, maar je bent op tijd in Papeete voor de vlucht van 2 uur vannacht naar huis.’
Ik kan het niet geloven. Het is verschrikkelijk om te merken dat hij me toespreekt alsof ik een vreemde ben, me zo buitensluit, maar ik moet er mee leren leven. Dit is mijn keuze en ik moet leven met de gevolgen. Ik dwing mezelf op de automatische piloot, stap naar voren en zeg, ‘Het spijt me.’
‘Niet nodig,’ bijt hij. ‘Verander gewoon van gedachten.’
Ik kijk hem even aan, en kijk dan omlaag, dankbaar dat mijn ingewanden zich koest houden, dat ze niet opspelen omdat ze weten hoe belangrijk het voor me is sterk te blijven. Wanneer ik de pijn zie op Hughs gezicht, is het al te makkelijk om te zeggen wat hij wil horen – om hem tegemoet te komen en te doen alsof de hitte me naar het hoofd is gestegen en dat alles goed zal komen. Maar ik weet dat ik niet moet toegeven omdat ik dit anders over een paar maanden nog een keer zal moeten doormaken. En het enige wat erger zou zijn dan dit, is hem twee keer te kwetsen.
‘Ga naar huis,’ beveelt hij. ‘Denk na over wat we samen hebben, alles wat we hebben doorgemaakt en verander dan van gedachten,’ herhaalt hij.
Ik knik kort, waarmee ik aangeef dat ik zijn verzoek heb gehoord, maar dat ik niets beloof.
‘Je hebt nu geen tijd om naar de Windstar te gaan, maar als je hier met Felicity wilt eten…’ Hij maakt zijn zin niet af. ‘Laat de rest maar aan mij over.’
Ik kijk even op mijn horloge en zie dat we over minder dan een uur hebben afgesproken. ‘Je hebt haar nooit ontmoet,’ zeg ik met spijt in mijn stem.
‘Vanavond is niet de meest geschikte avond, vind je niet?’
Ik schud van nee en voel me schuldig dat ik iemand heb om me te troosten, terwijl hij alleen Sandrine heeft, niet bepaald het meevoelende type.
‘Ik zal je wel niet meer zien voor je vertrekt, dus…’ Hij slikt hard om de opkomende tranen te onderdrukken,’…vaarwel.’
Is dit het? Ineens lijkt het alsof ik hem nooit meer zal zien. Natuurlijk, als hij terug is in Oxford moeten we van alles regelen…maar toch heb ik het idee dat ik nog iets moet zeggen.
‘Hugh, je moet weten dat ik mijn leven nooit zonder jou heb voorgesteld. Ik weet zeker dat we hier overheen kunnen komen en…’
‘Alsjeblieft Amber. Ik kan het niet…’ Hij verstart en duwt met zijn vingers tegen de rimpels in zijn voorhoofd. ‘Ik kan het niet aanhoren om je die dingen te horen zeggen.’ Hij schudt zijn hoofd. ‘Het doet te veel pijn.’
Even lijkt hij met zichzelf in conflict, dan draait hij zich om en vertrekt.
Tien minuten lang zit ik op de vloer, met mijn rug tegen de deur die hij heeft gesloten, verbijsterd over wat er zojuist is gebeurd. Het is vrijwel onmogelijk positief te blijven met de herinnering aan Hughs gekwelde gezicht in mijn gedachten, dus ik probeer te bedenken wat mijn vader ook weer zei over het opdelen van situaties in hapklare brokjes. (Een: breek het glas. Twee: pak de juwelen. Drie: ren weg bij het geluid van het alarm. Dat was zijn mantra.)
Dus: een: trek droge kleren aan. Twee: bel Felicity. Drie: zeg ‘nana’ tegen Tahiti.
Dat is niet helemaal waar: ik wil tussen stap twee en drie ook nog even langs Sandrine. Ik wil haar iets vragen.