20

Hugh lijkt voldoende gerustgesteld, maar ik voel me tijdens de vlucht bepaald niet op mijn gemak in de nabijheid van Sandrine. Ze heeft me gezien in The Paradise Room. Ze weet het, ik weet het. Ik heb het idee dat ze zit te wachten tot ik opnieuw een misstap doe. Dat is best, maar dan doe ik het wel in stijl: ze stond erop dat ik mijn slippertjes van New Woman inruilde voor haar pumps van Gucci…

Ik heb net besloten dat Abigail de volgende eigenaar zal worden van deze uiterst luxueuze afdankertjes als we met een bons landen en Sandrine ‘Mon dieu!’ roept en haar zonnebril van Dior optilt om te kijken of ze het wel goed ziet.

‘Wat is er?’ Ik leun langs Hugh naar het raam en ben even verbijsterd. ‘Is dat alles?

Vergeleken bij de luchthaven van Manihi doet die van Bora Bora denken aan Terminal 3 van Heathrow. Ik zeg ‘luchthaven’, maar er is letterlijk niets meer te zien dan een raffia afdakje boven een paar bankjes. Geen in-checkbalie, geen beveiliging, geen transportband, geen bagagecarrousel en zeker geen duty free. Er is zelfs geen personeel, behalve dan de man met oorbeschermers die het vliegtuig helpt landen en die meteen verdwijnt zodra het klusje geklaard is. Niettemin worden we begroet met overdadige lei door de afgevaardigde van het Manihi Pearl Beach Resort, die ons naar het golfkarretje brengt dat als shuttle dienst doet.

Ik ben niet vergeten dat mijn eerste lei in mijn nek prikte en besluit daarom deze over mijn knie te hangen. Bij de eerste van vele gaten in de weg stuitert hij prompt van mijn knie en verdwijnt. Manihi is heel anders dan Bora Bora. Het land lijkt bleek en droog, met kalere, puntiger takken en de weg naar het hotel is niets meer dan een landweggetje. Hoewel het op het eerste gezicht niet erg geweldig lijkt, hebben we opnieuw een luxe bungalow op het water. Ik weet niet of ik er ooit nog aan zal wennen om op aardse funderingen te slapen. Het resort heeft één nadeel: er is geen airconditioning: niet in de kamers of in de bar, in het restaurant of de receptie. Je kunt alleen aan de hitte ontsnappen door het omringende water in te lopen of tot aan je nek in het elegante hotelzwembad te gaan staan.

Of je kunt doen wat ik doe en heel stil op bed gaan liggen, terwijl je vriend uitpakt en ondertussen beschrijft hoe de kamer eruitziet.

‘Hé, ze hebben hier een glazen ruitje bij de wastafel zodat je de vissen kunt bekijken terwijl je je tanden staat te poetsen!’ roept Hugh vanuit de badkamer. ‘Wist je dat dit het eerste hotel was met salontafels boven het water?’ Hij steekt zijn hoofd om de deur.

Ik draai mijn ogen, maar niet mijn hoofd, in zijn richting. ‘Echt waar?’

‘Aardig bureautje hier. Prachtig ononderbroken uitzicht. Wat denk je van het lichte hout hier, vergeleken met het donkere teak van het Lagoon Resort? Een heel andere sfeer, vind je niet?’

Hij heeft gelijk – zelfs de buitenkant, met zijn goudkleurige palen van bamboe, is heel anders dan de zware, donkere panelen van Bora Bora. Dat was voor kapiteins, dit is voor verstekelingen, bedenk ik en dan ben ik stil en probeer mezelf er met alle macht van te overtuigen dat ik op een blok ijs lig. Mijn lichaam is niet gemaakt voor deze temperaturen. Ik wilde eerst afzien van mijn bezoek aan de parelkwekerij, maar nu kan ik niet wachten op de boottocht van een uur, want dat betekent in elk geval zestig minuten koelte.

Onderweg koel ik voldoende af om een beetje Hughs lichaamswarmte te riskeren. Ik sluit mijn ogen en leun met mijn hoofd tegen zijn rug terwijl de wind mijn haar in mijn gezicht waait, als garen op een spoel. Vanavond is misschien een mooi moment voor een romantisch experiment: een nieuw eiland, een nieuw voornemen. Mijn kleine dwaling met Tezz ligt achter me: het was gewoon een ‘seven-year itch’ die drie jaar te vroeg kwam. Ik strijk met mijn hand over zijn schouder, kneed wat spanning weg en zeg tegen mezelf dat dat misschien wel de oppepper was die onze relatie nodig heeft. Als ik maar lang genoeg wakker kan blijven…

‘We zijn er!’ Hugh wekt me uit mijn hazenslaapje. We leggen aan langs een houten vlonder waar drie vrouwen in identieke jurken met hibiscus-print ons begroeten alsof we hun favoriete familieleden zijn. De parelverkoopster legt aan Hugh en Sandrine uit dat we tijdens het praatje gezelschap krijgen van een groepje toeristen van een cruiseschip en dat zij ze daarna naar een aparte ruimte zal brengen waar ze hun keuze kunnen maken.

‘Klinkt goed,’ zegt Hugh enthousiast terwijl we gaan zitten op de lange houten banken die in de hut langs de waterkant zijn neergezet alsof het een klaslokaal is.

De ‘juf’ is een gewiekste Tahitiaanse die me eindelijk kan uitleggen waarom alleen Tahitiaanse parels zwart zijn: het heeft alles te maken met de kleur van een bepaalde Polynesische oester, de Pinctada margaritifera… Maar eerst krijgen we geschiedenisles. Lang geleden werden de oesterschelpen gesneden en gepolijst, en gebruikt als vishaakjes, aas en ceremoniële sierraden. Later vormden ze de basis voor een bloeiende knopenindustrie, tot aan de jaren zestig, toen parelmoer werd vervangen door het veelzijdiger plastic. Pas toen gingen de Polynesiërs ertoe over om oesters te cultiveren voor de productie van parels.

Vervolgens legt de vrouw uit hoe parels ontstaan als een zandkorreltje of een andere oneffenheid in de schelp belandt, waarna de oester het probeert te verwijderen door het te bedekken met parelmoer. De parelkweker reproduceert dit proces in een min of meer gecontroleerde omgeving. Om te beginnen bevestigt hij jonge ‘zaadoesters’ aan voedlijnen onder water. Daarna kiest hij een gezonde ‘donoroester’, verwijdert een stukje van de schelp en verdeelt dit in piepkleine stukjes die hij één voor één terugstopt in de zaadoesters.

‘Begrijpt iedereen het tot nu toe?’ vraagt de juf.

‘Ja hoor!’ roept iedereen in koor.

‘De volgende stap is het enten,’ vervolgt ze. ‘Hierbij gaat de oester als het ware naar de tandarts!’ Ze laat ons het apparaat zien dat de oesterschelp op zijn plaats houdt en de tang waarmee hij wordt opengewrikt, waarna ze een exemplaar laat rondgaan met geopende bek, zodat we de glibberige, pezige binnenkant kunnen zien.

‘Heb je naar binnen gekeken?’ vraagt ze me.

Ik knik, enigszins misselijk door de vergelijking die ze maakt met een keel.

‘We maken met een scalpel een sneetje in de gonade en stoppen daar deze kraal in.’ Ze houdt een stukje schelp omhoog, dat tot een perfect bolletje is gevormd. ‘Dan gaan de oesters terug in de lagune.’

‘Hoe lang duurt het voor de kern een parel is?’ vraagt een man met een zwaar New Yorks accent.

‘Het duurt ongeveer een jaar voor een laagje van een millimeter is ontstaan. Hoe meer lagen, hoe beter. Voor grote parels duurt het vele jaren en al die tijd worden ze gecontroleerd en schoongemaakt…’

‘Waarom controleren jullie ze?’ informeert een nieuwsgierige dertiger uit Engeland. ‘Waar kijken jullie naar?’

‘Het is eigenlijk een soort operatie – en niet iedereen overleeft,’ antwoordt ze ernstig.

‘O?’ We leunen allemaal naar voren, benieuwd naar de gruwelijke statistieken.

‘Dertig procent overleeft de schok van de operatie niet.’

‘U bedoelt dat ze doodgaan?’

‘Ze sterven,’ bevestigt ze. ‘Nog eens dertig procent stoot de ingebrachte kern af en van de veertig procent die wel succesvol is, produceert maar ongeveer drie procent een perfecte parel.’

‘Maar drie procent?’ Het publiek is verbijsterd.

‘Dus van de vijftig stukjes die jullie inbrengen,’ rekent de Brit snel uit, ‘worden er met een beetje geluk maar één of twee tot kostbare parels die jullie kunnen oogsten?’

‘Inderdaad,’ zegt ze en ze lijkt zich af te vragen hoe ze ooit in deze door teleurstellingen gekenmerkte industrietak terecht is gekomen.

Ik weet nog dat ik deze feiten in het vliegtuig heb gelezen in Hughs aantekeningen, maar nu ik ze hier zo hoor, in deze omgeving, van iemand wiens levensonderhoud afhankelijk is van willekeurige perfectie, besef ik pas wat een gok deze industrie eigenlijk is.

Ze deelt een aantal gepolijste schelpen rond. Ik bestudeer de glanzende, olieachtige richels en zie waar de kleuren vandaan komen. ‘En jullie hebben geen invloed op de uiteindelijke kleur?’ hoor ik mezelf zeggen terwijl ik met mijn duim over het glanzende oppervlak wrijf.

‘Geen enkele,’ bevestigt ze. ‘Elke parel is een verrassing.’

Ik vind het schitterend dat de natuur zo het laatste woord opeist. Op de boot hiernaartoe was ik bang dat ik in slaap zou vallen, maar ik vind het allemaal fascinerend. Ik wou alleen dat Sandrine ophield tijdens de belangrijke informatie tegen Hugh te kletsen. Ik weet dat ze behulpzaam probeert te zijn en het probeert uit te leggen op een manier die voor een juwelier interessant is, maar kan ze daar niet mee wachten tot de vrouw is uitgepraat?

‘En nu wil ik u uitnodigen in onze winkel.’ De juf sluit haar praatje af door ons naar een verrassend chique boetiek te leiden, die niet zou misstaan in een dure winkelstraat, afgezien van het zand op de vloer dan. Ondertussen krijgen Hugh en Sandrine het teken om achter de schermen te stappen.

‘Het duurt vast niet meer dan een halfuurtje,’ fluistert Hugh tegen me en verdwijnt in een kamer vol geavanceerde microscopen en boren.

‘Oké,’ zeg ik en merk hoe ik met de ogen van mijn vader zoek naar de kluis. ‘Haast je niet.’

Ik snuffel rond in de winkel, bekijk het aanbod, verbaas me over de verschillende ontwerpen die vaak zijn aangevuld met andere edelstenen. (Jammer dat er geen zwarte diamanten zijn: die zouden pas echt goed bij deze parels passen). Sommige sieraden zijn overdadig, zoals je van het bijbehorende prijskaartje mag verwachten, andere zijn sober en trendy, op geometrisch gekronkeld zilver. Ik ben helemaal weg van de barokpa-rels op slierten gerafelde zijde. Er zijn ook sieraden voor mannen: eenvoudige manchetknopen en parels aan leren koordjes voor de surfers in je leven. Maar het topstuk lijkt een halsketting te zijn van dertig vrijwel identieke tinkleurige parels, ter grootte van een knikker. Afgaand op de afmeting en de kwaliteit, vermoed ik dat dit het Tahitiaanse equivalent is van de kroonjuwelen.

‘We noemen hem Wilma,’ onthult de verkoopster die naast me bij de vitrine komt staan. ‘Uit de Flintstones.’

Ik grinnik terug. ‘Is hij te koop?’

Ze knikt. ‘Het is een van de duurste sieraden op de eilanden.’

O hemel. Laat Hugh het niet horen of hij wil hem hebben.

‘Maar bij parels gaat het niet altijd om de prijs.’

‘Hoe bedoelt u?’ vraag ik, mijn belangstelling is gewekt.

‘Tegen vrouwen die mijn advies vragen, zeg ik altijd dat ze niet moeten vragen wat de kostbaarste parel is of de beste koop, maar welke je het mooist vindt!’

Ik glimlach terug. Ik begrijp haar volkomen.

‘Natuurlijk zijn er dingen waar je rekening mee moet houden. Welke kleur het beste bij je garderobe en je huidskleur past…’ Ze bekijkt me even. ‘Met het groenbruin van je ogen en je blonde haar, zou ik je een pistachekleur adviseren,’ besluit ze en pakt een snoer roomgroene parels.

Ik neem het aan en bekijk haar op mijn beurt. Zwart haar, donkerblauwe ogen en een ketting van gitzwarte kogels. ‘Ik zou bij u eerder blauw kiezen,’ waag ik.

‘Ah, ja,’ knikt ze. ‘Ik heb thuis een prachtig blauw halssnoer, maar dat kan ik hier niet dragen.’

‘Waarom niet?’ vraag ik nieuwsgierig.

‘Omdat de klanten het dan zien en het ook willen, en dat kan gewoon niet.’

‘Omdat…?’

‘Blauwe parels het zeldzaamst en het duurst zijn.’

‘Niet peacock?’

‘Peacockparels zijn erg populair, vooral bij Japanners, maar ze zijn niet het meest exclusief.’

Dat is vreemd. Sandrine beweert in alle toonaarden dat de peacocks het beste zijn. Misschien dat ze in Frankrijk een andere status hebben of meer vraag ernaar. Ik neem mezelf voor te controleren of Hugh hier vanaf weet, zodra Sandrine haar hielen heeft gelicht.

‘Nog een vraagje…’ Ik draai me om zodat ik de verkoopster kan vragen of het waar is dat er een reuzenparel bestaat, maar ze is al weer bezig met een klant die daadwerkelijk iets wil kopen.

We zijn op tijd terug in het hotel om de zonsondergang te zien, en de nachtelijke passage van de tractor die antimuggenspray sproeit op het strand. Daarna worden we zelf besproeid op het terras van het restaurant, dankzij een sierlijk regenbuitje. We moeten een paar druppels water van het menu vegen, maar niemand maakt aanstalten om naar binnen te gaan. Het is zo warm en zwoel dat het beetje vocht uiterst welkom is. Het enige probleem is dat ik doodop ben. Een paar uur pitten in een handdoekenhutje is kennelijk niet voldoende.

Ik bestel de garnalensoep, gevolgd door de gestoomde zwaardvis met een tompouce van aubergine en citrusboter, en heb de crème brûlée met anijs op het oog voor het dessert, maar ik weet niet of die aan de heerlijke verwachtingen voldeed, want de wijn die ik vooraf dronk, steeg direct naar mijn hoofd en eerlijk gezegd kan ik me weinig herinneren van wat er gebeurd is tussen het verlaten van het restaurant en het ontwaken de volgende ochtend.

Bij het wakker worden, merk ik echter wel dat er iets aan mij anders is. Aan mijn ringvinger zit een grote peacockring.