25

Als je bedenkt dat ik verwachtte de hele dag in mijn pyjama rond te lummelen, doe ik het best aardig. Het is kwart voor elf, ik ben aangekleed en mijn ogen tranen al minstens tien minuten niet meer. Ik wil net wat kaarten naar de meiden thuis schrijven als er op de deur wordt geklopt. Dit keer is het de schoonmaakster die wil weten of ze de kamer kan doen.

‘Ehmmm…’ ik aarzel even omdat ik moet nadenken over mijn plannen voor de dag maar bedenk me dat ik die niet heb. Behalve…ik kijk nog eens op mijn horloge. Ik zou nog naar de kookles kunnen gaan. Ik kan er vanuit gaan dat er geen 9½ weeks scenario zal plaatsvinden, dus hoe erg kan het helemaal worden? Ineens ben ik helemaal niet bang meer voor Tony.

‘Nu is prima. Ik ga net weg,’ zeg ik tegen het kamermeisje, pak mijn tas en een haarband en loop het overbekende pad af. Vlakbij de ingang van The Paradise Room bid ik kort dat Tezz niet net binnen aan het repeteren is of iets staat te eten in de keuken. Het zit zo ontzettend fout tussen ons dat ik alles het liefst in het verleden wil laten.

Hij is in geen velden of wegen te bekennen, maar Tony is er uiteraard wel.

‘Je bent toch niet ziek geworden van mijn eten?’ Hij kijkt me uitdagend aan terwijl hij de deur opendoet en me binnenlaat.

‘Nee, nee, dat was heerlijk. Ik heb te veel door elkaar gedronken.’ Ik wend mijn ogen af bij het binnenkomen.

‘Dat is gevaarlijk,’ waarschuwt hij, wat niet veel goeds voorspelt voor de rest van de dag.

‘Ik weet het,’ zeg ik struikelend. ‘Ik zal de volgende keer opletten.’

‘Komt er dan een volgende keer?’ Hij stopt om me indringend aan te kijken.

Mijn hart klopt zenuwachtig. ‘Nou ja, je weet toch dat mensen zeggen dat ze nooit meer zullen drinken. En voor ze het weten…’ Ik ga niet verder. ‘Mijn lever kan heel wat hebben,’ zeg ik.

Hij kijkt me nog even aan en zegt dan ‘Hugh was heel erg bezorgd.’

Zijn ze ineens beste maatjes?

‘Het was ook niet bepaald de bedoeling.’ Hemel, waarom kunnen we niet gewoon een Tahitiaanse hotdog maken? Dan zouden we nu al klaar zijn.

Terwijl hij de plafondventilator aanzet, kan hij het niet nalaten om nog één steek onder water te geven: ‘Mensen zouden volgens mij een beetje voorzichtiger moeten zijn met andermans hart,’ preekt hij.

Ik wil ‘genoeg!’ schreeuwen, maar iets in zijn stem doet me ontvallen ‘Jij was het!’

‘Hoe bedoel je?’ Hij fronst en bindt een schort voor.

‘Ik dacht dat het om Tezz ging, maar nu…’ Ineens is het kwartje gevallen. ‘Jij was verloofd!’

‘Wie heeft je dat verteld?’ Hij kijkt op, ineens kwetsbaar.

‘Niemand. Ik hoorde iemand iets zeggen…’

Hij kijkt zo gekwetst dat mijn hart ineens naar hem uitgaat. Hij was dolverliefd en ze heeft hem verlaten. Geen wonder dat hij zo meevoelt met Hugh.

‘Wil je erover praten?’ bied ik voorzichtig aan.

‘Met jou?’ Hij klinkt ongelovig.

‘Dat hakblok zal vast niet goed kunnen luisteren.’

Hij schudt zijn hoofd. ‘Ik ben niet zo’n prater.’

‘Waarom niet?’ vraag ik, niet bang om uit de gratie te vallen. Hij vindt me toch al niets.

‘Dat ligt niet in mijn aard,’ zegt hij, nog altijd duidelijk van zijn stuk gebracht. ‘Ik vertrouw mensen niet snel.’

‘Waarom niet?’ vraag ik opnieuw. Iets in deze man maakt dat ik hem wil uitdagen, zijn hart naar boven wil halen en wat lucht wil geven, zodat het weer kan ademen en kloppen, zoals dat van mij net weer is gaan doen.

‘Hoezo ‘waarom niet’?’ antwoordt hij.

‘Dat ‘niet vertrouwen’ moet toch ergens vandaan komen.’

Hij kijkt me even aan alsof hij zich niet wil laten uitlokken, maar gaat dan verder met ‘in deze wereld is het niet altijd makkelijk de bedoelingen van anderen in te schatten.’

‘Denk je dat anderen je kwaad willen doen?’

‘Soms.’

‘Hoe erg kan het zijn?’ Ik snap het niet.

Hij zucht diep. Je hebt bijvoorbeeld van die vrouwen die naar Tezz en mij toekomen en zeggen hoe geweldig ze de show vonden en hoe getalenteerd we zijn, en die ons vervolgens naaktfoto’s van zichzelf mailen.’

‘En?’ lach ik.

‘Ze gaven ons dus alleen complimentjes omdat ze met ons naar bed wilden.’

‘Datweet je niet.’

‘Jawel.’

‘Nee hoor. Misschien vinden ze de show inderdaad fenomenaal en willen ze met je naar bed vanwege je talent?’ suggereer ik. ‘Bovendien kun je niet die bewegingen maken en verwachten dat mensen je niet als een sekssymbool zien. Het is een sexy show tenslotte.’

Heb ik net seks en sexy in dezelfde zin gebruikt? Dat is niets voor mij.

‘Ik weet alleen maar dat ik me achter het toneel prettiger voel, als choreograaf en…’

‘Kok?’

‘Precies.’

‘Dat is jouw keuze, maar je kunt er niets aan doendat je voor het toneel bent geboren. Oeps, sorry. Je houdt niet van complimenten.’ Ik word zowaar brutaal. ‘Dan ga je maar denken dat ik met je naar bed wil.’

‘Volgens mij heb je daar je handen al vol mee, momenteel,’ merkt hij droogjes op.

Ik wil tegen zijn beschuldiging ingaan, maar geef zachtjes toe, ‘Misschien wel.’

Kennelijk weet hij dat er iets tussen Tezz en mij aan de gang was en denkt hij dat het meer was dan alleen een kus, maar in feite doen de details er ook niet toe, het gaat om de intentie. Hij vindt het ongetwijfeld maar vreemd dat ik Hugh voor gisteravond niet heb genoemd. Ik trek het boetekleed aan, tegelijkertijd met het witte koksjasje dat hij me aanreikt. Het valt me op dat hij, net als gisteravond, een blauw exemplaar draagt.

‘Heeft die kleur nog een betekenis?’ vraag ik, om van onderwerp te veranderen.

‘Wit is traditioneel. Mijn eten is niet traditioneel,’ zegt hij zakelijk.

Ik kijk naar mijn jasje en voel me ineens tamelijk nietszeggend.

‘Het personeel draagt wit zodat ik zeker weet dat alles schoon is,’ legt hij uit. ‘Ik vind hygiëne heel belangrijk, dus daar hoef ik me dan geen zorgen om te maken.’

‘Waar zijn die plastic vorken voor?’ Ik wijs naar de glanzend witte tandjes die uit zijn borstzak steken.

‘Om het eten mee te proeven. Nooit meer dan één keer, daarna gaat hij de prullenbak in.’

Wow, dit is de betere kooketiquette.

‘Mensen zijn de gevaarlijkste wezens in de keuken,’ zegt hij nog terwijl hij snel de aanrechten schoonmaakt. ‘Ze wrijven in hun ogen of neus, krabben onbewust op hun hoofd…’

Ik trek een gezicht en stel me alle smerigheden voor.

‘Toen ik als serveerster werkte, niesten de koks in hun jasje,’ vertel ik.

‘In hun elleboog.’ Hij laat zien hoe en verbergt zijn gezicht in zijn mouw. ‘De beste manier om verspreiding van bacteriën te voorkomen.’

‘Laat ik mijn handen maar eens wassen!’ stel ik voor.

‘Twintig seconden met heet water doodt alle micro-organismen op je huid.’

‘Oké!’ Ik salueer met de zeep. Het lijkt wel alsof ik moet gaan opereren.

Een halfuur lang zijn we alleen maar met het eten bezig. Terwijl de zee-baarsfilet ligt te marineren in een mengsel van kokosmelk, limoen, honing, knoflook, zout en peper, roosteren we de kokosschilfers lichtbruin op een bakblik en maken we naast elkaar de asperges schoon, schillen de aardappelen en snijden ze in blokjes, ontpitten we de jalapenopepers en snijden ze in reepjes, en bakken we de bacon uit. De manier waarop hij met de ingrediënten omgaat, zijn nauwkeurige instructies en zijn passie zijn betoverend. Hij mag dan niet mijn grootste fan zijn, maar ik heb alleen maar respect voor deze man.

‘Goed. De asperges zijn nu perfect al dente. Nu laten we ze schrikken in een ijsbad.’

Ik kijk geboeid toe hoe hij de dunne, groene stelen in het water doopt.

‘Vervolgens snijden we ze in stukjes van 2,5 centimeter en zetten we ze apart. Weet je hoe je boter moet klaren?’

Ik knik. ‘Wil je dat ik een lepel gebruik of een stukje kaasdoek?’

‘Kaasdoek.’ Hij knikt naar de juiste lade.

Het is leuk om met hem samen te werken.

We werken alle taken af tot het moment dat ik het geheim achter zijn ongelofelijk sappige vis te weten kom. ‘We bakken beide kanten kort aan en zetten de filets dan twintig tot dertig minuten in de oven, afhankelijk van de dikte.’

Ik kijk vlijtig en zwijgend toe hoe hij de vis laat sissen in de pan. Pas wanneer ze eenmaal bruin zijn en in de oven staan, dwalen mijn gedachten weer af. Ik heb niet aan mijn oor gekrabd, niets laten aanbranden of de maestro beledigd en durf het weer aan om een onderwerp aan te snijden dat niets met eten te maken heeft. Over relaties mag ik het niet hebben, maar ik weet nog dat ik Tezz op Marcels boot iets heb horen zeggen waar ik Tony dolgraag naar wil vragen.

‘Hoe zit het met ballet?’ begin ik aarzelend.

‘Hoe bedoel je?’ antwoordt Tony, zijn ogen strak op de vis.

‘Kunnen we daar over praten?’

‘Natuurlijk,’ zegt hij onverschillig. ‘Nog goede producties gezien de laatste tijd?’

‘Ik bedoelde jou.’ Mijn ogen worden spleetjes. ‘Volgens Tezz ben je een echt wonderkind.’

Nog altijd met afgewende ogen mompelt hij: ‘Wat wil je weten.’

‘Alles,’ zeg ik, aangemoedigd door zijn toegeeflijkheid.

‘Alles?’ spot hij.

‘We hebben nog minstens negentien minuten voor de vis gaar is,’ zeg ik. ‘Waarom begin je niet bij het begin?’

Eerst doet hij cynisch en laat hij veel details weg, maar naarmate het verleden meer tot leven komt, wordt zijn verhaal persoonlijker en begin ik me minder de vijand te voelen, en meer een vertrouweling.

‘Door het zingen begon ik te dansen,’ vertelt hij. ‘Op mijn zevende ging ik bij het kerkkoor en de dirigent ging naar mijn moeder om te zeggen dat hij mij een solo wilde geven – een oude spiritual met de titel ‘You Can’t Beat God’s Given’ – en ik weet nog dat ik mijn stem hoog en schril vond klinken, maar dat de gemeente zat te klappen en me aanmoedigde en dat ik het geweldig vond. Niet het applaus, maar de muziek.’

‘Zingen je ouders ook?’ vraag ik, om een volledig beeld te krijgen.

‘Mijn moeder zong elke week in de kerk, maar mijn vader zong alleen thuis. Dan zat ik tegen de badkamerdeur geleund te luisteren hoe hij onder de douche nummers van Nat King Cole zong – zijn stem was net gesmolten chocolade, zo soepel! Maar zingen voor publiek? Dan zou hij dichtklappen!’

‘Maar jij niet?’

Hij glimlacht. ‘Ik zong de hele dag. Ik kende elk nummer van de radio, van Cat Stevens tot Donna Summer! Ik zong zelfs zonder dat ik het doorhad. Een keer begon ik in de klas zomaar te zingen, ‘Cat’s in a cradle and the silver spoon, little boy blue and the man in the moon.’ Ken je dat liedje?’

Ik schud mijn hoofd, verbijsterd dat een mannenstem zo zacht en melodieus kan klinken.

‘Ik herinnerde het me van toen ik klein was en mijn leraar zei, ‘Jij vindt zingen leuk, hè?’ en ‘Je moet zingen!’ Hij meende er waarschijnlijk niks van, maar zijn woorden bleven me bij en ik ging naar het jongerenkoor van de kerk en veroverde een plaats bij de Killian Singers op school. Toen ik in de tiende klas zat – dan ben je vijftien – kregen we choreografie naast het zingen en de danslerares die dit allemaal regelde zag dat mijn-heertje Presteren ⁄ mijnheertje Ik-Moet-Schitteren er helemaal voor ging. Ze nam me apart en vroeg of ik ooit danslessen had gehad en ik viel uit ‘Nee, en dat doe ik nooit niet, dus praat er niet meer over. Nooit!’’

Ik grinnik om zijn nukkigheid.

‘Niet dat ik niet wilde,’ vertrouwt hij me toe. ‘Ik wilde dolgraag, maar er leefde op school zo’n stigma. ‘Ben je een danser? Ja – ja…’ En vervolgens werd je elke dag in elkaar geslagen. Maar ze bleef me achtervolgen:

‘Je bent een natuurtalent!’

‘Laat me met rust, ik wil niet!’

‘Kom eens één keer naar een dansles…’

Uiteindelijk ging ik uit nieuwsgierigheid een keer kijken. Ik keek toe en dacht maar één ding: Ik wil dit ook! Maar er was maar één andere jongen, en die was extreem verwijfd – een en al slap handje – en ik wist dat ik niet zo wilde zijn. ‘Ik ben geen mietje. Ik doe het niet!’ zei ik tegen de lerares, maar toen zei zij dat ik niet moest denken zoals de anderen deden. ‘Denk zelf – wil je dansen?’ En ik zei dat zolang ze het aan niemand zou verklappen, ik dat inderdaad wilde.’

Ik glimlach en kan me het gevoel van triomf voorstellen dat de lerares moet hebben gevoeld bij het overhalen van deze kleine Leroy, met al zijn weerbarstigheid.

‘Ze deelde me in bij een balletleraar die een Russische balletstijl onderwees, waarbij mannen als mannen dansten, zonder al die losse handjes!’ Hij lacht, leunt tegen de werkbank en denkt zichtbaar terug aan zijn eerste les. ‘Het was in een grote, hoge studio, met een echte piano en allemaal mooie tienermeisjes in het roze. Ik was omringd door gratie en schoonheid en voelde me zo onbeholpen, maar ik bleef terugkomen en geleidelijk raakte ik ermee vertrouwd. Voetbal en lessen raakten op de achtergrond en in plaats van twee lessen per week nam ik er eerst een per dag en later zelfs drie per dag! Mijn spieren veranderden en ik kreeg een danserslijf.’ Hij pauzeert om even in de oven naar de vis te kijken, en gaat dan verder. ‘Op een dag was ik oefeningen aan het doen op mijn kamer thuis en liep ik al pirouettes makend door de hal tussen de woonkamer en de eetkamer toen ik ineens mijn vader zag.’ Hij trekt een gezicht.

‘Oh-oh!’

‘Hij was een gepassioneerd sporter, net als ik, en dit was niet bepaald wat hij voor zijn zoon in gedachten had.’ Zijn gezicht betrekt nog meer.

‘Hij heeft heel wat afgevochten met mensen die zijn zoon een nicht noemden, en er zelfs vriendschappen door verloren.’

‘Echt waar?’

‘Hij had veel woede in zich,’ zegt Tony en krimpt ineen bij de gedachte aan de woede-uitbarstingen tijdens zijn jeugd. ‘Hij heeft zelf nooit veel kansen gekregen…’

Ik voel met hem mee nu ik besef hoe moeilijk het voor Tony moet zijn geweest om te blijven dansen in het huis van zo’n man. En hoe dapper het was om op zijn zeventiende naar New York te verhuizen omdat hij het daar volgens iedereen zou kunnen maken.

‘Dus ik huurde een kamer in een sjofele buurt in Harlem en ging op pad, maar ik was te groen, te naïef en er gebeurden een paar vervelende dingen…mensen die misbruik van me probeerden te maken…’ Hij kijkt ongemakkelijk. ‘Ik raakte in paniek, dus ik kwam weer thuis en kreeg een baantje bij een bank voor dezelfde firma als mijn vader, maar een ander filiaal. Mijn vader was accountant en ik zou in zijn voetsporen volgen en bedrijfskunde gaan studeren omdat de danswereld niets voor mij zou zijn.’

‘Nee!’ roep ik, want al weet ik dat deze fase voorbij is gegaan, toch vind ik het een afschuwelijke gedachte dat hij ooit opgesloten heeft gezeten in een kantoor, als een gekooid dier.

‘Het is al goed!’ lacht hij. ‘Ik danste er nog naast, ik ben nooit gestopt.’

Ik zucht van opluchting. ‘Wat bracht je weer terug?’

‘Een Pepsi reclame met Gloria Estefan. Volgens mijn agent kon ik er 75.000 dollar mee verdienen, dus ik nam ontslag bij de bank, maar uiteindelijk werd ik eruit geknipt en verdiende ik maar 5000 dollar!’

‘Maar je bleef wel dansen?’

Hij knikt. ‘Ik had geluk, ik heb nooit zonder werk gezeten.’

‘En hoe is je relatie met je vader nu?’

‘We praten niet meer met elkaar. Ik heb zelfs de achternaam van mijn moeder aangenomen.’

‘Goh,’ zeg ik ademloos. Best heftig dus.

‘We hadden geen ruzie, het leek me gewoon het beste. We hebben het nooit goed met elkaar kunnen vinden en volgens mij zijn we wel klaar met elkaar.’

Zijn stem klinkt vastberaden.

Ik heb medelijden met de vader die de omgang met zijn bijzondere zoon moet missen. Misschien vind ik het wel extra wrang omdat mijn vader mij ook nooit gekend heeft. Maar dat was door gebrek aan interesse, niet omdat hij mijn carrière afkeurde. Ik word woedend bij de gedachte hoe verstikkend ouders kunnen zijn voor hun kinderen. Kijk maar hoe toegewijd en ijverig Tony heeft gewerkt aan het waarmaken van zijn droom. Al dat harde werken kun je toch alleen maar toejuichen?

Dan herinner ik me die eerste nacht op het strand en dat Tezz me vertelde hoe teleurgesteld zijn vader was dat zijn zoon zo’n braverik bleek te zijn, terwijl hij juist wilde dat hij een deugniet was en een hartenbreker, en hoe verdrietig Tezz hierover was. Net als elk kind wilde hij bemind en geaccepteerd worden om wie hij was.

Geen wonder dat ze het zo goed kunnen vinden! Ze hebben beiden hun hart gevolgd en zijn ontsnapt aan een verstikkende omgeving. Iets wat ik eigenlijk ook probeer te doen, maar wat later.

‘Dus je begrijpt hoe belangrijk het is je hart te volgen,’ probeer ik, aarzelend. ‘Zelfs als je daarmee anderen kwetst?’

Want ook ik kan stekeligheden bezigen.

Hij kijkt me aan en weet precies waar ik het over heb. Toch wil ik erop doorgaan, ook al loop ik daarmee het risico hem te ergeren.

‘Jij hebt je vader niet met opzet gekwetst, maar je moest je eigen weg volgen. Ik zou Hugh nooit opzettelijk pijn doen, hij is alleen maar geweldig voor me geweest,’ zeg ik nadrukkelijk. ‘Maar ik vind dat ik om de verkeerde redenen bij hem blijf. Zelfs als deze reis en alles wat ik hier heb gevoeld een droom blijkt te zijn, is hij niet langer mijn werkelijkheid.’ Tony kijkt droevig. Er hangt een beladen stilte, waarna hij toegeeft, ‘Als je werkelijk denkt dat…’

‘Dat doe ik,’ zeg ik, nu vastberadener dan ooit over wat ik moet doen, snel.

Ik weet dat als ik wacht met het uitmaken tot we terug zijn in Oxford, ik het nooit zal doen. Dan zal ik ons huis binnenstappen en zal het zijn of ik nooit ben weggeweest. Dan zou ik alles zien wat ik zou moeten opgeven en bedenken wat een moeite en ellende het zal geven om het huis te verkopen, mijn spullen in te pakken, een nieuw onderdak te vinden, verhuizers in te huren, notarissen, koken in mijn eentje, en dan zal het me allemaal te veel moeite lijken en zal ik mezelf wijsmaken dat ik het zo slecht nog niet heb. Dat moet ik zien te voorkomen.

‘Ik wil niet dat mijn hart een kantoorbaan heeft,’ zeg ik tegen Tony. ‘Ik ga het Hugh vandaag vertellen.’

Tony kijkt nog verdrietiger. ‘Precies wat de wereld nodig heeft – nog een gebroken hart.’

‘Je zou het ook kunnen zien als een extra hart dat de vrijheid krijgt zijn lot te vinden,’ suggereer ik.

‘Zo zal Hugh het vast ook zien,’ snuift hij.

‘Niet meteen natuurlijk,’ geef ik toe.

‘Het zal wel even duren zelfs, dat verzeker ik je.’

Ik voel de woede opkomen. Dit is geen grillige beslissing. Ik weet niet waarom ik het zo belangrijk vind dat hij het begrijpt. ‘Zou het dan beter zijn als mijn hart werd gebroken?’

‘Hoe bedoel je?’ Tony schiet in de verdediging.

‘Ik bedoel dat ik volgens jou de slechterik ben omdat ik het uitmaak met Hugh, maar als ik bij hem blijf, zal ik me altijd eenzaam en onbevredigd voelen en uiteindelijk zal mijn hart net zo gebroken zijn als dat van hem, omdat ik het heb verstikt.’ Ik slik hard. ‘Zou dat beter zijn?’

Tony knippert naar me, duidelijk van zijn stuk gebracht door deze redenatie.

‘Luister, het spijt me werkelijkdat je vriendin het heeft uitgemaakt,’ ga ik verder. ‘Echt. Maar waarschijnlijk vond ze dat ze geen keuze had. Niemand doet een ander graag pijn. Maar haar verantwoordelijkheid lag bij haar eigen hart.’

Ik stop even en besluit dat ik nu net zo goed door kan gaan, aangezien ik hem nu toch al op stang heb gejaagd.

‘En nu we het er toch over hebben, je zou ook wel wat meer voor je eigen hart kunnen zorgen.’

‘Er meer voor zorgen?’ schampert hij. ‘Ik ben heel zorgvuldig.’

Ik schud mijn hoofd. Ik ken zijn pijn maar al te goed.

‘Ergens voor zorgen en zorgvuldig zijn, is niet hetzelfde. Ik snap dat je nog niet klaar bent voor een nieuwe relatie, maar maak je hart niet wijs dat het niet meer kan liefhebben,’ smeek ik hem. ‘Laat het tot rust komen en genezen, maar verklaar het niet dood.’

Ik kijk om me heen naar een ui, zodat ik een reden heb voor mijn vochtige ogen, maar die is nergens te bekennen.

Tony slaakt een lange zucht. ‘Ik weet niet waarom ik je nog in mijn keuken laat.’

Ik grinnik en ontspan weer een beetje, klaar om het onderwerp te laten rusten. ‘Niemand klaart boter zoals ik.’

‘En niemand spreekt de waarheid zoals jij.’ Hij kijkt me serieus aan en zucht dan, ‘Het is lang geleden dat iemand me hierop aansprak.’

‘De waarheid spreken wordt nog mijn nieuwe hobby’ doe ik nonchalant.

Hij wil iets zeggen, maar de oven begint te piepen, waardoor hij wordt afgeleid.

‘Kom maar op,’ plaagt hij, waarbij hij terugkeert naar het eten en dan met name de presentatie. ‘Laat maar eens zien hoe goed je puree kunt spuiten.’

Uiteindelijk blijf ik de hele middag om Tony te helpen met de voorbereidingen voor het avondeten. Ik vergeet de tijd, tot Hugh verschijnt, die wil weten waar ik uithang.

‘Ze is toch niet lastig geweest?’ plaagt hij en slaat me speels op mijn billen.

‘Nee hoor, ze was heel behulpzaam,’ zegt Tony, met hartverwarmende ernst in zijn stem.

‘Wat heb je vandaag allemaal geleerd?’

Hugh is duidelijk in een opperbeste stemming, maar Tony voelt zich zichtbaar ongemakkelijk, omdat hij weet wat Hugh te wachten staat, en maakt zich snel uit de voeten.

‘Druk mannetje!’ Hugh kijkt wat teleurgesteld. ‘Nou ja!’ Hij draait zich om en klapt in zijn handen. ‘We hebben nog een paar uur de tijd voor het diner tussen alle mensen. Wat wil je doen?’

Ik haal diep adem. Het is zover – nu of nooit. ‘Zullen we wat langs het strand wandelen?’

Hij begint te stralen. ‘Je weet niet hoe lang ik al wacht op die woorden.’

Inwendig krimp ik ineen. Dit wordt niet makkelijk…