2
Iemand zou kunnen denken dat ik net een dreigbrief heb gekregen van de Nationale Vereniging voor Ontvoerders [ [ & ] ] Opportunisten: Amber Pepper wordt binnenkort ontvoerd en zal het mooie Oxjord nooit weer zien.
Op weg naar mijn werk blijf ik even staan bij al de mooie plekjes in de stad: het plein van Christ Church, de koepel van de Radcliffe Camera, de elegante Brug der Zuchten – alsof ik een laatste eer kom bewijzen om zo een visuele herinnering te hebben. Voor het geval dat. Ik kan nog steeds niet geloven dat ik echt wegga. Wat moet ik nou op Tahiti? Al het zonlicht dat ik nodig hebt, zit in deze altijd goudgele bakstenen. Als kind deden de zachte groeven in het steen me denken aan eierkoeken. Nu strijk ik met mijn hand langs de korrelige dekstenen in Turl Street, alsof ik over de wang van een klein kindje aai. Ik blijf me verbazen over al die warme ho-ningtinten, van het lichtste Saharazand tot het zongebruinde St.-Tropez. Hoe vies en humeurig de lucht ook is, deze gebouwen gloeien in het licht.
Ik sla de hoek om en loop een klein straatje in. Ik kijk naar het plein voor me: fietsen hangen als metalen graffiti aan de zwarte, glanzende hekken, studenten met sluik haar staan ontspannen met elkaar te debatteren, de met mos begroeide klinkers met veel te veel sigarettenpeuken in de voegen en kauwgompapiertjes. Ik pak elke dag minimaal drie van die zondaartjes op, deels omdat ik de straat graag schoon zie en deels omdat ik dan, als het verkeer rustig is, me in de vorige eeuw waan. Ik kan het verleden hier voelen: ik vind het geweldig om te weten dat Lewis Carol de dochter van de decaan als voorbeeld nam voor Alice, dat J.R.R. Tolkien ooit als lexicograaf voor het oude Ashmolean Museum werkte en, het allermooisteweet je, dat Oscar Wilde wanneer hij met zijn kreeft ging wandelen altijd dezelfde route nam als die ik neem naar mijn werk.
Vandaag is het biebdag, dus stap ik de Bodleian binnen. Het feit dat ik me langs een massa toeristen bij de ingang moet wurmen, herinnert me aan het feit hoe gelukkig ik eigenlijk ben: mensen, vooral Amerikanen, betalen grof geld om de plek te mogen bekijken waar ik onderzoek doe. Ik moet altijd een beetje glimlachen als ik hun verbazing meemaak over het feit dat deze bibliotheek een exemplaar bevat van elk boek dat ooit is uitgegeven.
‘Elk boek?’ vraagt een klein meisje. ‘Zelfs chicklits?’
‘Zelfs chicklits,’ bevestigt de gids in haar dikke maillot.
Ik loop snel de stenen trap op en blijf, voordat ik de wereld van krakende, in leer gebonden boeken binnenstap, nog even staan om door het glas-in-loodraam naar buiten te kijken. Alle torenspitsen die zich tegen de lucht aftekenen, lijken me vandaag zo in de ogen te prikken dat ik ervan moet huilen.
Houd toch op met dat sentimentele gedoe, zeg ik bits tegen mezelf. Ik ga nog een verdieping omhoog. Ik ga nog geen twee weken weg. Het zal er allemaal straks ook nog wel zijn, precies zoals ik het heb achtergelaten. Ze verkopen in de oude souvenirswinkeltjes nog steeds mokken en donkerblauwe sporttruien met het universiteitswapen erop, op de overdekte markt wordt nog steeds hete, sterke thee geschonken en je kunt er zeker van uitgaan dat die door het fietsen opgeblazen kuiten een blijvertje zijn.
Maar ik dan? Wat als ik verander? Waarom heb ik het gevoel dat als ik ga, het een afscheid is? En zie ik, hoewel ik het niet wil toegeven, er niet naar uit om zoveel tijd met Hugh door te brengen zonder dat ik een aparte kamer heb om me in op te sluiten?
Ik duw de deur naar de leeszaal open en weet dat de stilte hier me zal kalmeren. Mensen gaan met vakantie. En dan komen ze weer thuis. Alles komt in orde. Ik ga even in een van de donkere hoekjes zitten om tot rust te komen en loop dan naar de meiden.
∗
‘Waar ligt Tahiti eigenlijk?’ Mijn gemakkelijke baas ⁄ hoofdcurator Gilly kijkt me wat bezorgd aan wanneer ik tijdens ons illegale kopje cappuccino met pindarotsjes vertel dat over mijn op handen zijnde vakantie.
‘Dat zei ik ook tegen Hugh!’ sis ik, alsof ons gemeenschappelijk gebrek aan geografische kennis een punt in mijn voordeel is. ‘Ik weet dat het acht uur vliegen is vanuit Los Angeles omdat we daar moeten overstappen, maar verder zie ik alleen maar beelden uit South Pacific.’
‘Dat is mijn favoriete musical!’ zucht Gilly voordat ze begint te neuriën, ‘‘Some enchanted evening!’’
‘There is nothing like a dame!’’ begin ik, terwijl ik heen en weer paradeer als een matroos.
‘‘Happy talk!’’ giechelt Gilly en ze stopt haar vingers in haar wang om een plopgeluid te maken.
‘Waar zijn jullie in godsnaam aan het doen?’ We draaien ons om en zien Abigail, de echte professor onder de Knisperende Kletskoeken, ons aankijken alsof we gek zijn geworden.
Ik neem het haar niet kwalijk. Het onderwerp wijkt wat af van waar we gewoonlijk over roddelen – wiens projector weer eens bleef haken en wat er nu weer misging met het archiefsysteem van de afdeling. Meer Index and the City dan Sex and the City.
‘Ik wil er maar één ding over zeggen.’ Abigail leunt voorover en kijkt ons dreigend aan.
Ik sla mijn ogen op naar het plafond, omdat ik wel weet wat er nu ga komen. ‘Het paradijs?’ gniffel ik.
‘Nee! GAUGUIN!’ roept ze.
‘O, ik weet het, ik weet het!’ blaat ik, plotseling schaam ik me diep. We waren allemaal zo druk bezig met de nieuwe Turnertentoonstelling dat ik totaal was vergeten dat zij zijn grootste fan is.
‘Hoe kun je er zo rustig onder blijven?’ jammert ze. ‘Hij heeft daar zijn belangrijkste werken geschilderd en jij kunt het met eigen ogen gaan zien.’
‘Ja, ja,’ antwoord ik en ik probeer haar te kalmeren.
‘Weet je nog die show in Boston vorig jaar?’
‘Natuurlijk!’ zeg ik. En niet alleen maar omdat Hugh er gisteren over begon. Het Museum van Schone Kunsten in Boston is een schitterend gebouw – groot en licht en met een innovatief gebruik van de tentoonstellingsruimte. Ze waren erin geslaagd meer dan honderdvijftig Tahitiaanse werken van Gauguin bij elkaar te krijgen; iets waar ze vijf jaar mee bezig waren geweest. Abigail viel bijna flauw toen ze zag wat de ontwerpers hadden bedacht in de zaal waar Gauguins grootste doek hing (wat ook zijn laatste had kunnen zijn als hij niet zo onhandig was geweest toen hij met arsenicum zelfmoord probeerde te plegen). Waar komen we vandaan? Wat zijn we? Waar gaan we naartoe? stond er op een chocoladebruine muur geschreven, met een heel zwak lichtje erop, zodat je de subtiele blauwtinten in het schilderij nog beter kon waarderen. Abigail was er zo gek van dat ze, als dat had gekund, ‘s-nachts haar slaapzak naast de Tiki’s had uitgerold om in de galerie te slapen.
‘Ik kan niet gelovendat je echt naar Tahiti gaat!’ blijft ze maar doorjam-meren. ‘Ga je ook naar de Marquesa’s?’
‘De wat?’
‘Weet je nog, die eilanden, de Marquesa’s?’ gaat ze ongeduldig verder. ‘Waar hij zijn atelier had? Waar hij is overleden?’ voegt ze met melancholie in haar stem toe.
‘Eh, nou, ik weet dat we naar Manihi gaan, omdat daar een parelkwekerij is, en naar Bora Bora…’
‘Bora Bora?’ roept een stem achter de boekenkast.
Dit loopt helemaal uit de hand. Allegra Montefiago komt al vijf jaar in deze bibliotheek en dit is de eerste keer dat ze iets tegen me zegt. (Tot nu toe keurde ze alleen de curatoren een woord waardig.)
‘Dat klopt.’ Ik probeer een beetje in haar richting te glimlachen. Ze komt aanlopen en graait een paar van Gilly’s pindarotsjes van tafel.
‘Jij gaat met jouw assistentensalaris naar Bora Bora?’ Ze kijkt me nors kauwend aan. ‘Hoe?’
‘Nou, ik betaal niet echt – Hugh moet ernaartoe voor zijn werk en ik ga mee. Waarom? Is het daar duur dan?’
Allegra probeert minachtend te snuiven, maar stikt in plaats daarvan bijna in haar gejatte pindarotsje en moet bij zichzelf de Heimlich-manoeuvre toepassen. (Omdat, laten we eerlijk zijn, niemand het voor haar doet.)
‘Een momentje,’ zegt ze proestend en ze steekt haar hand omhoog.
Ik wist dat niet iedereen blij voor me zou zijn, maar waarom zoveel drama over een vakantie?
We wachten geduldig terwijl Allegra probeert haar waardigheid te herwinnen. Het is geen prettig gezicht om een al paardachtige brunette te zien briesen en snuiven en uiteindelijk kan ik het niet meer aanzien en geef ik haar een slokje van mijn groene thee.
‘Je zei…’ Abigail geeft haar een por.
‘O ja, mijn broer…’ Een nu weer tot leven gewekte Allegra hoest het begin van de zin eruit.
‘Die paparazzo of de dominee?’ vraagt Gilly, omdat ze dat eerst wil weten voor ze verdergaat.
‘De paparazzo,’ antwoordt ze. ‘Hij wilde naar Bora Bora op huwelijksreis omdat hij had gehoord dat alle sterren daar in hun privé-vliegtuigjes stiekem naartoe vliegen…’
‘Zoals wie dan?’ wil Abigail weten.
Allegra zucht diep. ‘Piercé Brosnan, John Travolta, Colin Farrell…’
‘Colin Farrell? Dé Colin Farrell?’
‘Abi, rustig.’ Ik heb haar nog nooit zo opgewonden gezien over iemand die nog leefde.
Allegra gaat verder. ‘Freddie wilde zo’n paalbungalow op het water in het Bora Bora Lagoon Resort…’
‘Daar gaan wij ook naartoe!’ Mijn beurt om haar te onderbreken. ‘Sorry,’ mompel ik terwijl ik het kleine beetje bloed dat nog in haar gezicht aanwezig is, zie wegstromen. Dit kan nooit goed zijn.
Abigail kijkt me met grote ogen aan, dan kijkt ze naar Allegra: ‘Hoeveel?’
‘Vierhonderdvijftig,’ zegt Allegra schor, ‘per nacht.’
‘Vierhonderdvijftig pond?’ gaapt Abigail.
Allegra knikt.
‘Vol pension?’ zegt Gilly nog.
‘Nog niet eens ontbijt.’ Allegra slikt hoorbaar.
‘En jij wilde niet gaan?’ Plotseling staart iedereen me aan alsof ik de antichrist ben.
‘Nou…’
‘Als je echt niet wilt, kan ik altijd mijn gezicht laten verbouwen zodat ik op je lijk en nog steeds winst maken,’ gromt Allegra.
‘Vieze bofkont,’ weet Abigail nog te zeggen.
‘‘Bali Hai…’’ Gilly gooit er nog wat Rogers [ [ & ] ] Hammerstein door.
Ik merk dat ik toch ook iets positiefs moet zeggen. ‘Er zit wel een positief kantje aan deze reis!’ zeg ik.
Drie paar wenkbrauwen worden tegelijk opgetrokken.
‘Gisteravond kwam ik erachter dat Tahiti maar vijf uurtjes vliegen is van Nieuw-Zeeland…’
‘Middelaarde bedoel je,’ corrigeert Gilly mij, de ultieme Lord oj the Rings-fan.
‘En dat is leuk om we weten omdat…’ zegt Allegra lijzig.
‘Dat is leuk omdat mijn beste vriendin Felicity daar woont.’
‘Die naam heb ik je nog nooit horen noemen, anders,’ zegt Abigail fronsend.
‘Dat is omdat ik haar sinds mijn veertiende niet meer hebt gezien.’
Ik ben gek op Abigail en Gilly – we houden elkaar gezelschap, niet dat ik ze buiten mijn werk vaak zie – maar ik zou mijn leven niet voor ze op het spel zetten, iets wat ik voor Felicity wel zou hebben gedaan. Ik heb haar maar twee jaar gekend, maar haar ster straalde feller dan van wie dan ook…
∗
We leerden elkaar kennen op de kostschool in Headington, een prachtig roodstenen landgoed met een lange oprit, een perfect gazon, grote sportvelden en een schat van een directrice, mevrouw Dunn genoemd, die altijd vergezeld werd door haar snuffelende Norwichterriër Dougal. (Het kwam wel eens voor dat je, terwijl je logaritmen aan het berekenen was, plotseling een natte neus tegen je been voelde.) Geen wonder dus dat de altijd tweed dragende hondentrainer Barbara Woodhouse de beroemdste oud-leerling van de school was. Ik herinner me nog de chaos op de dag dat ze de school kwam bezoeken: we renden het geschiedenislokaal uit alsof Simon Ie Bon net was aangekomen.
Ik moet er niet aan denken wat mijn vader deed om mijn schoolgeld te betalen, maar toen was ik te veel in beslaggenomen door deze nieuwe wereld om me daar druk over te maken. Ik was vooral onder de indruk van het internationale karakter van mijn klas – eenderde van de leerlingen was intern, dus zat ik naast meisjes uit Hongkong, Zwitserland, Zuid-Afrika (één zwart, één blank), Frankrijk, Peru en, natuurlijk, Nieuw-Zeeland. Felicity en ik waren vanaf het begin dikke vriendinnen. Wie wil er niet graag vriendinnen zijn met iemand die de verpersoonlijking was van aardig en onbevreesd? Ik herinner me de dag waarop zij en ik pas echt vriendinnen werden alsof het gisteren was: onze gymlerares, mevrouw Fit noemde ik haar, was ons aan het timen op de 200 meter sprint. Een voor een renden we over het gemanicuurde gras (waarbij ik een dijspier verrekte), met als laatste Carla Dollop, de persoon die van ons allemaal het minst kans maakte ooit de Olympische Spelen te halen. Ze struikelde uit de startblokken en rende hijgend en puffend en met een op en neer wiebelende buik naar de finish. Ik had medelijden met haar. Vooral toen mevrouw Fit op haar begon te schelden.
‘Sneller!’ krijste ze met een paars wordend gezicht. ‘Je probeert het niet eens!’
‘Wel waar!’ jammerde ze, terwijl ze over het parcours sjokte.
‘Je zou veel harder kunnen lopen als je niet zo dik was!’ spuugde ze, nu tot aan haar haarwortels van haar uitzakkende permanentje helemaal rood aangelopen.
Waarom was ze zo woest? Het was duidelijk dat Carla nooit haar brood zou verdienen met hardlopen, dus wat maakte het uit?
‘Je maakt de rest te schande,’ sneerde ze terwijl Carla struikelend op haar knieën viel. ‘Sta op.’
Carla begon te huilen.
‘Sta op!’ blafte ze.
Ik kon niet geloven dat iemand bewust zo gemeen kon zijn. Wat voor perverse voldoening kreeg ze door arme Carla zo af te bekken in het bijzijn van vierentwintig beïnvloedbare meisjes, waarvan tweeëntwintig maar al te blij waren dat het hen niet overkwam. Ik kookte van binnen, maar mijn protesten gingen niet verder dan een fluisterend ‘Wat een bitch’.
Maar Felicity durfde het hardop te zeggen. ‘Ik denk niet dat ze met opzet langzamer loopt,’ kondigde ze droog aan. Mevrouw Fit draaide zich om, haar ogen schoten vuur, klaar om een tweede slachtoffer te maken. Maar ze moest op haar tong bijten, omdat Felicity de Meest Waardevolle Speler van de school was – een lange, lenige meid die overal in uitblonk, van hordelopen tot hockey. Ze keerde zich dus weer om naar Carla en krijste ‘Opnieuw!’ waaraan ze toevoegde: ‘En doe dit keer wat je best.’
De boodschap was duidelijk – nog meer van die opmerkingen en Carla kreeg het nog zwaarder te verduren.
Ellendige gymnastiekbeulen!
Toen het tijd was voor de lunch was iedereen het voorval alweer vergeten, maar Felicity en ik konden het niet laten rusten. De oneerlijkheid ervan had in ons een vuurtje aangewakkerd en we lieten de stoofpot staan om in plaats daarvan een plannetje te bedenken om wraak te nemen op mevrouw Fit. Ik stelde voor haar te kelen met het touwtje van haar eigen stopwatch, maar Felicity had een beter idee. ‘We moeten mevrouw Fit het enige afpakken wat ze belangrijk vindt – winnen.’
De volgende zaterdag zou een belangrijke netbalwedstrijd worden gespeeld tegen onze aartsrivalen, de meisjeskostschool van Cheltenham. Het A-team was al aangekondigd op het publicatiebord, met mij als aanvaller en Felicity als voorspeler. En als aanvoerder. We moesten ervoor zorgen dat de andere spelers achter ons stonden om ons punt duidelijk te maken.
‘Vinden jullie dat ze Carla Dollop zo had mogen uitkafferen?’ vroeg Felicity dwingend, toen we in de volgende pauze met alle spelers bij elkaar stonden.
‘Nee,’ antwoordde iedereen.
‘Denken jullie dat als we niets zeggen en niets doen mevrouw Fit ooit gaat veranderen en haar verontschuldigingen aanbiedt?’
‘Nee,’ zei iedereen in koor.
‘Nou dan, omdat dit een school is,’ concludeerde Felicity, ‘stel ik voor dat we haar een lesje gaan leren!’
Felicity’s zelfvertrouwen werkte aanstekelijk en zo, zonder na te denken over de gevolgen, marcheerden we en masse naar de lerarenkamer om mevrouw Fit te confronteren met ons standpunt.
‘U weet dat we zaterdag moeten spelen,’ begon Felicity.
‘Ja,’ knikte ze gretig, waarschijnlijk in de verwachting dat we wat strategische punten met haar wilden doornemen.
‘Ik wilde u even laten weten dat wij – het A-team – niet spelen.’
‘Wat?’ Ze knipperde even met haar ogen.
‘Wij kunnen ons niet honderd procent inzetten voor een coach die zo weinig respect heeft voor onze medeleerlingen.’
Ze keek ons vol verwarring aan. Ik denk niet dat ze zich realiseerde wat voor vreselijke dingen ze nog geen twee uur geleden had uitgekraamd.
‘Kort gezegd,’ ging Felicity monter verder, ‘wij staken totdat u uw verontschuldigingen aanbiedt aan Carla.’
Mevrouw Fit realiseerde zich plotseling wat er gebeurde en sputterde met een rood hoofd tegen, ‘Ik ga me niet verontschuldigen tegen een leerling!’
‘Prima,’ Felicity haalde haar schouders op en liep naar de deur. ‘Veel succes met het B-team.’
Ze had het A-team nodig, het B-team zou een vreselijk verlies betekenen.
‘Als jij denktdat je me kunt chanteren,’ brieste ze, maar Felicity liep gewoon door, snel gevolgd door de rest van het team. We wilden zo snel mogelijk die kamer uit, voordat we weer aan onze haren naar binnen zouden worden gesleurd.
Binnen een uur waren alle spelers bij de directrice op het matje geroepen. En allemaal gingen we. Ik realiseer me nu dat dit in de echte wereld een zeldzaam iets is, zoveel solidariteit – wanneer er geld op het spel staat, zijn mensen minder snel geneigd om zich op te werpen voor hun medemens – maar wij waren jong en roekeloos en hadden alle vertrouwen in Felicity. Mevrouw Dunn vroeg ons om onze actie nader te verklaren. En dat deden we. En toen vroeg ze mevrouw Fit om haar verontschuldigingen aan te bieden. Dit was een triomf voor ons, ook al probeerde ze ons de volgende dag te vermoorden door ons drie keer 1500 meter te laten hardlopen.
‘Dat voelde geweldig,’ bekende Felicity later.
‘Ik denk dat ik nieuwe benen nodig heb.’ Ik had nog steeds last van steken in mijn kuiten van het hardlopen. ‘Doen jouw benen geen pijn?’
‘Het is de pijn meer dan waard,’ ze haalde haar schouders op. ‘Ik zou het zo weer doen.’
Ik dacht even na. Ze had gelijk. Dit voelde goed vanbinnen. En vanaf dat moment zocht ik steeds naar mogelijkheden om mezelf te testen en om te zien of ik ook zo dapper kon zijn.
Mijn kans kwam twee weken later, tijdens de Engelse les. De week ervoor hadden we de opdracht gekregen een lang opstel te schrijven en mevrouw Stafford gaf aan het begin van de les onze schriften terug. In plaats van mijn normale 8 of 9 had ik dit keer geen cijfer gekregen omdat ik, volgens de hanenpoten die ze erbij had gezet, de vraag niet goed had begrepen. Ik was teleurgesteld, maar het betekende niet het eind van de wereld. Totdat bleek dat ik niet de enige was geweest die de opdracht verkeerd had geïnterpreteerd; Melanie Delaney had precies hetzelfde gedaan.
Melanie was even goed in Engels als Carla in sport, oftewel het perfecte mikput van spot voor een gemene leerkracht en mevrouw Stafford verspilde dan ook geen seconde om de rest van de klas in geuren en kleuren te vertellen hoe dom Melanie was geweest toen ze de vraag niet had begrepen, waardoor ze werd neergezet als het toenmalige equivalent van Jessica Simpson. Iedereen moest lachen om haar domheid. Behalve Felicity en ik. Het was gewoon niet eerlijk; ik had precies dezelfde fout gemaakt. Waarom werd ik ook niet voor schut gezet? Het antwoord was vrij eenvoudig: net als Felicity voor mevrouw Fit was ik voor mevrouw Stafford een belangrijke leerling. Maar tegen welke prijs? Ik wilde net opstaan en ook mijn domheid bekennen toen mevrouw Stafford een stapje verder ging en iedereen verbaasde door de betreffende bladzijden uit Melanies schrift te scheuren en ‘Dom wicht!’ te roepen.
Ik werd woedend. Ondanks het rumoer in de klas stond ik op en strekte mijn, ietwat trillende, hand met mijn schrift ook uit.
Ze keek me verward aan.
‘Pardon, mevrouw Stafford. Ik heb dezelfde fout gemaakt – gaat u mijn schrift ook kapot scheuren?’
‘Eh, nee,’ prevelde ze, terwijl ze de papieren op haar bureau recht legde. ‘Dat hoeft niet.’ Ze opende haar tekstboek en begon met de les.
Ik keek om naar Felicity. Ze knikte bevestigend: houd vol. Het was precies het duwtje in de rug dat ik nodig had.
‘Waarom niet?’ hield ik vol.
‘Wat?’
‘Waarom hoeft dat niet? We hebben allebei dezelfde fout gemaakt. Ik denk dat we dan ook gelijk moeten worden behandeld.’
Ik kende Mei amper, maar het was het principe dat me dwars zat en ik was niet van plan om toe te geven. Ik haalde diep adem en zei: ‘En als we het er dan toch over hebben. Vindt u mij ook een dom wicht?’
‘Nee, natuurlijk niet,’ zei ze blozend.
‘Maar Mei wel?’
Ze keek me met open mond aan.
‘Is dat niet wat u zei?’
Weer wist ze niet wat ze moest zeggen, ze zat helemaal klem.
‘Nou, aangezien we allebei uw vraag op dezelfde manier hebben geïnterpreteerd, denk ik dat het eerlijk is om te zeggen dat u misschien wel fout was. Misschien zou u in de toekomst de vraag duidelijker moeten verwoorden.’
Op dat moment barstte ze in tranen uit, rende ze de klas uit en sloot zichzelf op in het toilet, waar ze de rest van het uur hard bleef zitten snikken.
Ik voelde me wel wat schuldig. Het is nooit goed om iemand aan het huilen te maken, maar ze was zo overduidelijk gemeen geweest dat iemand iets moest zeggen.
Vanaf dat moment kwamen meisjes altijd bij ons als ze een probleem hadden. Felicity was de specialist op het gebied van sport en natuurwetenschappen. Ik deed de kunstzinnige onderwerpen en taal en literatuur. We waren heel voorzichtig met waar we onze troeven inzetten. We schoten alleen maar te hulp als het echt nodig was. We waren altijd redelijk, bleven altijd rustig en verhieven nooit onze stem. Felicity’s moeder was mensenrechtenadvocaat en iedereen zei altijd gekscherend dat als wij onze krachten zouden bundelen, niemand de onze rechtvaardigheid zou kunnen weerstaan! Maar aan onze tijd samen kwam voortijdig een einde toen Felicity’s vader aankondigde dat de familie terug zou gaan naar Nieuw-Zeeland.
De indruk bestaat misschien dat mevrouw Dunn blij was dat ze een lastige klant als Felicity kwijt was, maar in werkelijkheid was ze er kapot van en zei ze dat ze had gehoopt dat Felicity ooit mentor was geworden. Ze had zelfs geprobeerd haar ouders over te halen om haar er intern te laten blijven, maar snapte dat een ontspannen en buitengericht leven voor zowel Felicity als haar familie beter en aantrekkelijker was.
Zelf vertrok ze het jaar erop en werd ze vervangen door ene mevrouw Tucker, zodat wij als leerlingen niet langer ‘Dunn’s Nuns’ werden genoemd, maar ‘Tuckers…’ Ach, ik denk dat je die zelf wel kunt invullen. Onze reputatie veranderde in elk geval nogal. Het werd nooit meer zoals vroeger.
Felicity en ik deden ons best om in contact te blijven en hoewel internationale telefoontjes in die tijd bijna taboe waren, kon ik horen dat haar accent elke maand die voorbij ging weer sterker werd, dankzij de casset-tebrieven die ze stuurde. Ik speelde ze steeds opnieuw af en deed alsof ze naast me zat en tegen me praatte. Ik miste haar zo erg. Ik had wel andere vriendinnen, maar er was niemand die aan haar kon tippen. Ze was uniek. Maar geleidelijk aan gebeurde het onvermijdelijke – de brieven kwamen met steeds langere tussenpozen en al snel stuurden we alleen nog kaartjes met kerst en verjaardagen, hoewel we wel probeerden elkaar in een soort steno op de hoogte te houden van de belangrijkste gebeurtenissen. Ik merkte dat ik minder lachte en dat ik steeds minder vaak mijn mond opentrok.
Toen ik achtentwintig was, stierven mijn ouders. Je zou denken dat zij de eerste persoon was bij wie ik mijn steun zou zoeken – ze kende ze beter dan wie dan ook van mijn vrienden – maar ik wist van het kaartje dat ze me voor mijn verjaardag had gestuurd dat ze het net uit had gemaakt met haar vriend en dus wilde ik haar er niet mee lastig vallen. Ik leunde gewoon iets meer op Hugh.
Nu zijn we vier jaar verder en zijn we het contact helemaal verloren. Ik vraag me af wat ze nu doet. Vroeger zeiden we steeds dat ik een tentoonstelling in het Tate zou hebben lopen in hetzelfde jaar dat zij Wimbledon zou winnen, maar ik denk dat de kans groter is dat zij nu de Erin Brockovich van Nieuw-Zeeland is…
‘Stel je voor hoe anders het zou zijn gegaan als ze in Oxford was gebleven…’ mijmert Gilly als ik mijn verhaal heb verteld. Ze zegt precies wat ik vaak heb gedacht. ‘Jullie hadden misschien nu samen een tv-show kunnen hebben: zo’n programma waar mensen kunnen klagen over bedrijven en overheden!’
Ik moet even lachen. Ik voelde me zo onoverwinnelijk toen we nog samen waren. De macht van twee! Mensen denken dat ik met Hugh ook een goed duo vorm, maar het is niet hetzelfde. Felicity en ik waren een eenheid, een team. Niet dat ik Hugh zie als de tegenstander. Maar hoe kan ik het uitleggen? Ik weet dat hij van me houdt, maar soms denk ik dat hij maar een paar facetten van mij heeft uitgekozen om van te houden, niet het totaalpakket. Het is niet zijn schuld; in het begin was ik nogal terughoudend over mezelf. En toen mijn ouders stierven, had ik geen zin meer in dat verliefde gedoe en kwamen we in een fase terecht waarin hij niets meer van me vroeg dan gezelschap en een lekkere maaltijd en bij gelegenheden moest ik dan altijd lief en blond zijn, maar meer ook niet. Verder hoef ik niets te doen. Als gevolg daarvan heb ik soms het gevoel dat ik mezelf niet ben als ik bij hem ben. Ik weet niet zeker of ik mezelf wel ben als ik alleen ben. Ik vraag me af of Felicity mijn oude ik in me kan wakker schudden. Als ik die oude ik nog kan zijn…
O, mijn God, ïk moet haar zien!
Een klein probleempje: ik moet haar eerst zien te vinden.
‘En hoe ga je dat doen?’ wil Abigail weten terwijl ze haar lege papieren bekertje tot een sigaar rolt en in haar tas stopt, klaar om weer terug te gaan naar het museum.
‘Nou, gisteravond ben ik naar Friends Reunited gesurft en heb ik iedereen een e-mailtje gestuurd die ooit op Headington heeft gezeten. Ik heb op alle mogelijke prikborden berichtjes achtergelaten…’
‘En nu hoop je dat je haar binnen twee dagen kunt vinden?’ Gilly was er niet van overtuigd. ‘Ik denk niet dat het lukt.’
‘Natuurlijk lukt het,’ bijt Allegra terug. ‘Het is haar al gelukt om een gratis tripje naar het paradijs te winnen met de man waar we allemaal van dromen. Dan lukt haar dit ook nog wel.’
∗
En ze heeft gelijk. Ik kom thuis en zie een e-mailtje van een van onze vroegere beste vriendinnen, Jackie Loh, die vanuit Hongkong nauwkeurig heeft bijgehouden waar al onze klasgenoten naartoe zijn gegaan. Zij heeft een telefoonnummer. Ik kijk even naar het tijdverschil: halfacht ‘s-avonds hier betekent dat het nu halfacht ‘s-ochtends is in Auckland. Ietsje vroeg, maar ik kan niet meer wachten…