Vingertje-Lik

Er woont een prinsesje, hier heel ver vandaan

met handschoentjes aan, en een manteltje aan,

en schoentjes van goud, en een zilveren strik.

Dat kleine prinsesje heet: Vingertje-Lik.

Is ‘Vingertje-Lik’ dan een naam voor prinsesjes?

Zo heet ze, omdat ze zo snoept van de besjes,

en van de framboosjes en van de garnalen!

Omdat ze haar vingertje steekt in de schalen,

in iedere pan en in iedere kom,

daarom heet ze Vingertje-Lik, daarom.

Op eerste paasdag kwam het kleine prinsesje

om kwart over zeven precies uit haar nestje;

het venster stond open, een vogeltje zong er,

maar Vingertje-Lik had alleen maar weer honger.

Ze wilde niet uit. Ze had lak aan de lente,

want ‘t rook in de keuken zo heerlijk naar krenten,

naar room en amandeltjes, boter en honing…

Zo ruikt het met Pasen altijd bij een koning.

Er was nog geen mens, en de keuken was leeg,

maar daar op de vloer stond een tobbe met deeg.

Kom, eventjes proeven, zei Vingertje-Lik.

Ze klom op de rand en…o jee, wat een schrik!

Daar viel ze pardoes in het taartenbeslag…

die Vingertje-Lik! Och, och, och…Ach, ach, ach!

Haar vader en moeder, dat spreekt vanzelf,

die waren pas op zo om kwart over elf,

ze zeiden direct met veel angst en veel beven:

Waar zou toch ons Vingertje-Lik zijn gebleven?

Ze gingen aan ‘t zoeken, ze zochten als gekken,

in hoeken en gaten, in alle vertrekken…

Ze zochten de tuin door, tot kwart over twee,

en toen was het tijd voor het grote diner!

Daar kwamen de gasten al: veertien baronnen

en zeven gravinnen, in kanten japonnen!

Eerst aten ze soep en een paasomelet,

en toen werd de taart op de tafel gezet.

De koningin zuchtte maar, elk ogenblik:

Waar zou ze toch wezen? Mijn Vingertje-Lik…

Komaan, zei de koning, het mes er maar in!

U houdt toch van roomtaart, hè lieve gravin?

Toen nam hij het mes om de taart aan te snijden,

maar o, wat een wonder! De taart stond te schreien!

De taart stond te huilen, de taart gaf geluid!

En duidelijk hoorde men: Ik wil eruit!

Ze sneden de taart aan; wat kwam er naar buiten?

Ten eerste een hele stroom tranen. Met tuiten.

Toen kwam er een voetje, dat heuselijk leefde,

en toen het prinsesje, dat vreselijk kleefde.

En iedereen juichte, en ieder stond paf,

toen Vingertje-Lik hun een handje gaf.

Ziezo, zei de koning, en nu tot je straf:

nu lik jij jezelf maar eens helemaal af!