De Kielemedaanse Beer
Al in het Woeste Woud, daar zat de Kielemedaanse Beer,
die iedere dag ging wandelen, maar niemand wist wanneer,
en als hij dan ging wandelen, o moeder, hou me vast…
dan beet hij alle kleine zoete beertjes in hun bast!
Hij kwam zo zachtjes naar ze toe: seluip, seluip, seluip…
en dan opeens…van grommelebom! Ze schrokken zich ‘n stuip!
Dan grauwde hij en dan snauwde hij, dan sloeg hij met zijn klauw!
En iedereen klom in de boom, en iedereen riep: Au!
Grim grom, gruttepeer
de Kielemedaanse Beer!
Maar op een keer…wat was er met de Kielemedaanse Beer?
Hij ging niet meer uit wandelen. Hij kwam gewoon niet meer!
En niemand, niemand, niemand wist waarom hij binnen bleef,
behalve dan een neef van hem, een Kielemedaanse neef,
en deze neef vertelde toen aan iedereen in ‘t rond:
Het is geheim, het is geheim, hou alsjeblief je mond!
Er is iets heel verschrikkelijks…De mot zit in mijn oom!
Toen klommen alle kleine zoete beertjes uit hun boom,
en dansten de beren-hoepsasa en renden heen en weer,
ze riepen: Ha! De mot zit in de Kielemedaanse Beer!
Grim, grom, gruttepeer
de mot zit in de Beer!
De Kielemedaanse Beer zat daar zo akelig bleek en wit,
want wat is nou een Kielemedaanse Beer, waar mot in zit?
Daar kwamen alle kleine beertjes, en ze hielpen ‘m,
ze kwamen aan met grote flessen vol petroleum,
ze spoten met de flitsspuit zo van pssst, aan alle kanten!
Ze wreven hem met kamfer in, ze wikkelden hem in kranten,
ze lieten hem een hele kilo mottenballen eten,
en mottenballen zijn niet heel erg lekker, moet je weten.
Ze deden ‘m in een hele, hele grote mottenzak,
nu doet hij dan zijn winterslaap, daar hangt hij, aan een tak!
Grim, grom, gruttepeer
de Kielemedaanse Beer!