Spiegeltje Rondreis


Dit is Omaatje


Dit is Opaatje

Ze woonden in een oud, oud huis met heel veel stoelen. Soms zaten ze op de blauwe stoelen en soms op de roze stoelen en soms op de groene stoelen.

En Omaatje zei: “Wat hebben we toch een groot huis.”

“Ja, en wat hebben we toch een hoop stoelen,” zei Opaatje. “En niemand zit erop. Alleen wij.”

“Dat komt omdat onze kleinkinderen allemaal zo ver weg wonen,” zei Omaatje.

En dat was waar. Hun kleinkinderen woonden allemaal heel, heel ver weg. In hele verre vreemde landen. In Japan, in India, in het land van de Arabieren en op de Noordpool.

“Laten we maar weer eens in onze spiegel kijken,” zei Omaatje.

“Hè ja,” zei Opaatje. “Laten we dat doen. Dat is gezellig.” En dan gingen ze voor de spiegel zitten op de roze stoelen. Nu moet je weten dat dit geen gewone spiegel was. O nee, o nee, het was een Spiegeltje Rondreis. Omaatje en Opaatje hadden dit Spiegeltje Rondreis veertien jaar geleden gekregen van een achternicht die kon toveren. Spiegeltje Rondreis had een mooie ronde gouden lijst maar dat was niet het bijzondere. Nee, het bijzondere was dat Omaatje en Opaatje in die spiegel hun kleinkinderen konden zien. In Japan, in India, in het land van de Arabieren en aan de Noordpool. Ze zagen precies wat hun kleinkinderen daar deden, hoe ze speelden, hoe ze lachten, hoe ze liepen, precies alles. In kleuren. Het was echt leuk, zo’n Spiegeltje Rondreis.

De Japanse kleinkinderen heetten Saki en Soki. Ze hadden Japanse kimonootjes aan en speelden in een piepklein Japans tuintje met een Japans hekje bij hun Japanse huis aan de Japanse rivier.

De kleinkinderen in India heetten Rasjna en Pasjna. Ze hadden het altijd lekker warm en ze droegen niet zo erg veel Weertjes. Ze hadden een echte grote olifant die bomen kon wegsiepen als je ze eerst voor hem omhakte. Ze zaten elke dag bovenop die olifant en ze hadden het verrukkelijk.

De kleinkinderen in het land van de Arabieren, dat waren Kessib en Kassib. Ze woonden in een Arabisch huis aan een Arabische straat, waar kamelen door gingen zoals bij ons de auto’s. Soms zaten ze samen op een kameel tussen de twee bulten en schommelden lekker heen en weer.

En dan waren er nog de kleinkinderen op de Noordpool. Dat waren Nanuk en Panuk en ze hadden het natuurlijk veel kouder dan alle andere kleinkinderen bij elkaar. Brrr…daar in dat barre Noorden, waar de sneeuw hoog wordt opgejaagd door de ijskoude poolwind, waar het ijs nooit smelt en waar je in sneeuwhutten moet wonen…Maar Nanuk en Panuk hadden warme eskimo-kleertjes aan met bont van binnen. En ze hadden een eskimo-sleetje met zes dikke poolhonden ervoor en een heel klein poolhondje erachter. (Onthoud dat poolhondje even, wil je?) En ze reden in vliegende vaart over de gladde sneeuw en hadden ontzettend veel plezier.

Zo leefden al die kleinkinderen in die verre vreemde landen en Omaatje en Opaatje keken naar hen in Spiegeltje Rondreis. Ze zagen daarin niet alle kleinkinderen tegelijk hoor. Nee, ze zagen maandags de Japanse kleinkinderen, dinsdags de kinderen in India, woensdags helemaal niets (want woensdag was strijkdag en dan had Omaatje het te druk), donderdags de Arabische kinderen en vrijdags de poolkinderen.

Wel, op een zekere maandag keken Omaatje en Opaatje in Spiegeltje Rondreis en zagen dus hun Japanse kleinkinderen Saki en Soki. Saki was het jongetje, Soki was het meisje. Ze hadden een bootje gemaakt en ze dreven in dat bootje zachtjes langs de oever van de rivier.

“Kijk nou toch die kinderen,” zei Omaatje. “Het lijkt warempel wel een papieren bootje.”

“Dat is het ook,” zei Opaatje. “Jazeker, een papieren bootje. Straks wordt het papier nat. En dan zinken ze.”

“En dan verdrinken ze,” zei Omaatje heel zenuwachtig. “Wat gevaarlijk!”

Ze keken toe hoe het bootje steeds sneller langs de oever gleed, steeds sneller…Saki en Soki hadden erg veel plezier en duwden het scheepje telkens van de wal af. Ja ja, en het papier werd nat en ze zonken steeds dieper…

En hoeps, daar kantelde het bootje.

“O…” jammerde Omaatje.

Maar Saki en Soki sprongen handig net bijtijds op de wal en ze hadden zelfs hun kimonootjes niet nat gemaakt. Het papieren scheepje dreef verder als een verkreukeld vodje.

Omaatje en Opaatje hadden dat alles gezien en ze waren erg ontsteld.

“Wat doen die kinderen toch gevaarlijke dingen,” riep Omaatje.

“Afschuwelijke dingen,” zei Opaatje. “Zouden hun ouders dat weten?”

“Vast niet,” zei Omaatje.

“Weet je wat,” zei Opaatje. “We zullen een telegram sturen aan hun ouders om te waarschuwen dat de kinderen gevaarlijke dingen doen.”

En Opaatje stuurde een telegram naar de ouders van Saki en Soki in Japan. En in dat telegram stond: Kinderen waren in papieren boot stop gevaarlijk stop steek er een stokje voor. Opaatje en Omaatje.

De ouders van Saki en Soki ontvingen diezelfde dag nog het telegram en ze riepen dadelijk de kinderen bij zich.

“Wat hoor ik daar,” zei de vader van Saki en Soki. “Hebben jullie gevaren in een papieren bootje?”

“Ja vader,” zeiden Saki en Soki. “Hoe weet u dat?”

“Van Omaatje en Opaatje,” zei hun vader. “We hebben een telegram gekregen. Ze hadden het in Spiegeltje Rondreis gezien. Zo zie je dus. Het komt allemaal uit. En denk erom: dat mag niet meer.”

“Nee vader,” zeiden Saki en Soki en ze gingen met hun kimonootjes buiten op het hekje zitten.

Het was dinsdag en Omaatje en Opaatje keken in de spiegel. ‘t Was India-dag. Daar zaten Pasjna en Rasjna bovenop de olifant. Pasjna was het jongetje, Rasjna was het meisje. Ze hadden een mooi spelletje uitgevonden: gymnastiek doen op die olifantenrug. Pasjna stond op zijn hoofd met de beentjes in de lucht en Rasjna was daarnaast aan het kopje duikelen. Want zo’n rug is zo breed en zo groot dat je er best met z’n tweetjes gymnastiek op kunt doen.

Maar Omaatje die het zag in de spiegel, zei: “Kijk nou toch eens…”

“Wat griezelig,” zei Opaatje. “Die kinderen toch…”

“Zouden hun ouders dat weten?” vroeg Omaatje. “Straks vallen ze eraf. En ‘t is zo hoog. O, o, wat erg!”

“Ja zeker, zo meteen vallen ze eraf!” riep Opaatje.

Maar Pasjna en Rasjna vielen niet van de olifant. Ze waren erg handig en bedreven en ze waren het zo gewend om op een olifant te rijden. Nee, ze vielen er niet af. Na een poosje verveelde het spelletje hun. En ze zaten weer gewoon achter elkaar op de brede rug van de olifant.

“En toch stuur ik een telegram naar de ouders,” zei Opaatje.

“Gelijk heb je,” zei Omaatje. “De ouders moeten het weten.”

En er ging een telegram naar de ouders in India. En daar stond in: Kinderen stonden op hoofd op olifant stop gevaarlijk stop steek er een stokje voor. Omaatje en Opaatje.

De ouders van Rasjna en Pasjna ontvingen het telegram en schrokken. “Daar wisten wij niets van,” riepen ze. “Kom eens gauw hier, Rasjna en Pasjna. Luister eens, hebben jullie op je hoofd gestaan bovenop de olifant?”

“Ik wél,” zei Pasjna, “maar zij niet.”

“Ik heb kopje geduikeld,” zei Rasjna.

“Kopje geduikeld…op je hoofd gestaan…” riep de moeder van Rasjna en Pasjna. “Wat vreselijk gevaarlijk. En we zouden er niets van geweten hebben als Omaatje en Opaatje het niet in de spiegel hadden gezien. Ze hebben ons een telegram gestuurd. Nu weten we dus dat jullie gevaarlijke kunsten maken. Je mag de hele dag niet op de olifant.”

Rasjna en Pasjna gingen treurig naar buiten en zeiden: “Iedereen weet altijd alles van ons.”

Woensdag was het dus strijkdag maar donderdag zaten Omaatje en Opaatje op hun roze stoelen en ze zagen hun kleinkinderen in het Arabische land. Kessib was het jongetje en Kassib was het meisje. Ze speelden juist een heerlijk spelletje bij de pijpleiding. Dwars door de woestijn liep de grote oliepijp, een dikke buis in het zand, waar de olie doorheen vloeit.

“Kijk eens,” zei Omaatje. “Wat doen ze daar?”

“Ze zijn heel stout,” zei Opaatje. “Ze boren een gaatje in de pijp.”

“Dat mogen ze toch niet doen,” zei Omaatje angstig.

“Natuurlijk niet,” zei Opaatje. “Straks komt er een straaltje olie uit de pijp.”

“Stuur dan gauw een telegram,” zei Omaatje.

En zo kwam het dat de ouders in het Arabische land een telegram ontvingen: Kinderen boren gat in pijpleiding stop steek er een stok voor. Omaatje en Opaatje.

De ouders werden heel boos toen ze het telegram lazen en ze holden naar hun kinderen bij de pijpleiding. “Willen jullie wel eens direct ophouden!” riepen ze.

Kessib en Kassib schrokken en lieten de boor gauw vallen. Ze moesten voor straf vroeg naar bed. En toen ze in bed lagen zeiden ze tegen elkaar: “Opaatje en Omaatje hebben ons natuurlijk weer verklapt. Dat nare Spiegeltje Rondreis!”

Het was vrijdag en daarom zagen Omaatje en Opaatje die dag de poolkinderen. Ze zaten op hun slee met hun dikke eskimokleren en met hun grote eskimomutsen van bont. De zes dikke poolhonden trokken de slee, die pijlsnel over de sneeuwvlakte joeg. Helemaal achteraan kwam het hele kleine poolhondje (onthoud vooral even het kleine poolhondje).

“Kijk eens,” riep Omaatje. “Hoe vlug dat gaat! Wat lopen die honden hard. En hoor, de kinderen knallen met de zweep, tjonge, dat gaat ervan langs!”

“Het zijn flinke kinderen,” zei Opaatje. “Maar wat gaan ze nu doen? Ze gaan de kant van de ijsberenberg op.”

“Ja warempel,” zei Omaatje. “Daar achter die sneeuwberg is het hol van de ijsbeer. Dat moesten ze toch weten?”

“Straks komt de ijsbeer uit z’n hol,” riep Opaatje. “O kijk eens, daar heb je ‘m al. Hij komt al tevoorschijn.”

“O,” jammerde Omaatje, “ik durf niet meer te kijken.” En ze sloeg haar handen voor haar ogen.

Opaatje sloeg zijn handen niet voor zijn ogen. Hij bleef kijken en hij zag de slee vlak langs het ijsberenhol rijden. De ijsbeer ging op z’n achterpoten staan en bromde verschrikkelijk. Hij sloeg zijn klauwen uit en deed een paar stappen in de richting van de slee. Maar Nanuk en Panuk klapten nog harder met de zweep en de honden liepen nog sneller en fits…voorbij was de slee, de ijsbeer hapte in de lucht.

“Je kunt wel weer kijken,” zei Opaatje. “Er is niets gebeurd. De slee is voorbij. Daar rijden ze. Er is echt niks gebeurd.”

“O,” jammerde Omaatje, “maar wat gevaarlijk. Ze wisten toch dat daar de ijsbeer woont? Waarom gaan ze daar dan zo dicht langs? En zouden hun ouders dat weten?”

“Telegram?” vroeg Opa.

“Telegram!” zei Oma.

En ze stuurden een telegram naar de ouders op de Noordpool. Daar stond in:

Kinderen gingen vlak langs ijsbeer stop heel gevaarlijk stop steek er een stokje voor. Omaatje en Opaatje.

Toen de poolouders dat telegram ontvingen waren ze erg boos. “Nanuk en Panuk!” riepen ze. “Kom eens gauw hier. Is het waar dat jullie met je slee langs het ijsberenhol zijn gereden?”

“Hoe weet u dat?” vroegen Nanuk en Panuk.

“Van Omaatje en Opaatje,” zeiden de poolouders. “Die hebben ons een telegram gestuurd. Ze hadden het gezien in hun Spiegeltje Rondreis.”

“O lieve help,” zeiden Nanuk en Panuk. “Die zien ook alles. Wat vervelend nou.”

“Jullie krijgen vanavond geen levertraan,” zeiden de poolouders, “dat is je straf.”

De poolkinderen huilden een beetje. Maar ja, er was niets aan te doen.

Zo ging het met dat Spiegeltje Rondreis van Omaatje en Opaatje. Heel vaak zagen ze stoute dingen. En heel vaak stuurden ze telegrammen. En heel vaak kregen al die kleinkinderen in al die vier landen straf.

Het werd zomer en het werd vakantie en in die vakantie kwamen al de kleinkinderen bij elkaar op een eiland in de Grote Oceaan.

Daar kwamen de Japanse kinderen, daar kwamen de India-kinderen, daar kwamen de Arabische kinderen en daar kwamen de pool-kinderen. Ze logeerden bij tante Nina in een huis tussen de palmen en ze sliepen daar met z’n achten samen in een grote kamer met acht bedjes. En of dat een heerlijke vakantie was, zo met hun allen!

De poolkinderen hadden het daar natuurlijk erg heet en de anderen riepen: “Doe dan toch ook je eskimokleertjes uit. En zet die eskimomutsen af.”

“Nee,” zeiden Nanuk en Panuk. “We voelen ons zo kaal zonder bont. We houden alles aan.”

“Ook in bed?” vroegen de anderen.

“Ook in bed,” zeiden de poolkinderen.

“Dan moet je ‘t zelf maar weten,” zeiden de andere kinderen. “Straks stikken jullie nog.”

“Dat gaat jullie niks aan,” zeiden de poolkinderen.

Er zou bijna ruzie gekomen zijn, als niet de Japanse kinderen ineens begonnen waren over Spiegeltje Rondreis.

“Zouden Omaatje en Opaatje op ‘t ogenblik ook kijken?” vroeg Saki.

“Nee nee,” riepen Kessib en Kassib, “vandaag niet, want het is woensdag, dan kijken ze niet, dan is het strijkdag.”

“Wel,” zeiden de India-kinderen, “nu we hier toch met z’n allen samen zijn moeten we eens ernstig praten over dat Spiegeltje Rondreis. Vinden jullie het ook zo vervelend, dat dat Spiegeltje alles verklapt wat wij doen? En dat onze ouders maar telegrammen krijgen? En dat wij dan straf krijgen?”

“Heel heel erg ontzettend, verschrikkelijk vervelend,” gilden al de andere kinderen.

“We moeten er iets op vinden,” zeiden de Japanse kinderen.

“Wij weten iets,” zeiden de poolkinderen geheimzinnig.

“O ja? Wat dan?”

“Kom dan eens heel dicht bij ons, dan zullen we het jullie influisteren,” zeiden de poolkinderen.

En toen kropen al de acht kleinkinderen samen in een bedje. Het was erg nauw en erg warm, vooral met het poolbont dat in hun neuzen kriebelde, maar het was een erg geschikte manier om te fluisteren. En ze fluisterden een hele tijd. Het ging van smisp, het ging van smoesp, het ging van supdupdup en sepdepdep. En toen ze klaar waren met fluisteren, toen lachten ze, gaven elkaar een zoentje en gingen slapen, ieder in z’n eigen bedje.

Een paar weken daarna, toen alle kleinkinderen weer terug waren in hun eigen land, werd er op een ochtend gebeld bij Omaatje en Opaatje en er werd een grote kist bezorgd. Een kist met gaten.

“Ik denk dat er een beest in zit,” zei Omaatje.

“Ik denk het ook,” zei Opaatje. “Kijk, de kist komt van de Noordpool. Er zal toch niet een ijsbeer in zitten? Of een walrus?”

“Laten we hem gauw openmaken,” zei Omaatje. “Ik ben erg nieuwsgierig.”

Opaatje nam de nijptang en maakte de kist open. En wat kwam eruit?

Het hele kleine poolhondje (je was toch het hele kleine poolhondje nog niet vergeten…?), ja, dat kleine poolhondje Noek, dat altijd achter de slee van de poolkinderen liep.

“Wel, wel, dat is een cadeau van onze kleinkinderen in het Noord-poolgebied,” zei Opaatje. “Maar wat moeten wij met een hond?”

“O jee,” zei Omaatje, “wij zijn veel te oud voor een hond. Een hond is zo wild. Als hij maar niet op de roze stoelen gaat liggen. En ook niet op de blauwe. En ook niet op de groene! Hij mag op de grond liggen, op een matje.”

De kleine Noek lag dus op een matje en viel in slaap, want hij had een lange reis achter de rug. Hij sliep en hij sliep en hij jankte een beetje in zijn slaap, want hij droomde van zijn baasje en vrouwtje: de poolkinderen. Hij had een beetje heimwee in zijn slaap. De volgende dag was het vrijdag en dus pooldag. Het hondje Noek sliep nog steeds, vlak naast de roze stoelen waar Omaatje en Opaatje op zaten om te kijken in hun spiegel.

Daar kwamen de poolkinderen aan op hun sleetje met de zes honden ervoor. Ze klapten met hun zweep. Het kleine hondje Noek werd wakker en spitste zijn kleine pooloortjes.

“Wat gaat het weer hard,” zei Omaatje. “Nu zie je ze goed…ze komen vlak langs!”

De slee kwam naderbij, dichter en dichter…de gezichten van Nanuk en Panuk kwamen nader en nader en ineens riep Nanuk heel hard: “Kom dan Noek! Noek! Kom maar Noek!”

Noek keek in de spiegel en zag met een oogopslag zijn baasje. Hij vloog erop af. Hij wist niet dat het maar een spiegel was, hij dacht dat ze echt daar kwamen aanrijden. Hij nam een grote sprong en…béng…dwars door de spiegel.

“O lieve deugd,” zei Omaatje.

“O goeie help,” zei Opaatje. “De spiegel in duizend stukken!”

En jawel, van de spiegel was alleen de mooie ronde gouden lijst nog heel. Noek, het poolhondje keek erg bedroefd. Hij voelde zich bedrogen. Het waren geen ijsschotsen waar hij nu in stond, het waren glasschotsen.

Omaatje en Opaatje waren ook erg bedroefd. Hun mooie Spiegeltje Rondreis…stuk…helemaal stuk…Ze konden wel huilen en ze zouden daar ook vast aan begonnen zijn, als er niet weer gebeld werd. Ze deden open en er stond een postbode op de stoep die een grote aangetekende brief in zijn hand had.

Omaatje maakte de envelop open en…je kunt nooit raden wat erin zat. Er zaten vliegtickets in. Tickets voor een heel lange reis. Omaatje en Opaatje mochten nu op reis naar al hun kleinkinderen. Eerst een paar weekjes naar de Noordpool. Dan een maandje naar Japan. Dan een poosje naar India en tenslotte een tijdje bij de Arabieren.

“Dit is veel fijner dan een Spiegeltje Rondreis,” riepen ze. “Dit is de rondreis zelf.”

En Omaatje en Opaatje pakten elkaar vast en dansten een grote stoelendans door het hele huis.

Een paar dagen later stapten Omaatje en Opaatje in het grote vliegtuig voor die hele verre reis. Ze hadden het poolhondje Noek bij zich aan een rood riempje, om hem terug te geven aan de pool-kinderen.

“Nu kan ik jullie eindelijk knuffelen,” riep Omaatje, toen ze de poolkinderen in haar armen sloot.

Nanuk en Panuk kregen een erg rode kleur en ze stamelden: “Lieve Omaatje, we hebben zo’n spijt…we zijn erg gemeen geweest…we hebben expres het hondje Noek naar u toe gestuurd om hem in de spiegel te laten springen. Maar we deden het omdat we het zo akelig vonden dat Spiegeltje Rondreis altijd alles verklapte wat wij deden.”

“Hoe is het mogelijk…” zeiden Omaatje en Opaatje verbluft. Maar toen riepen ze uit: “We zien jullie nu echt en dat is veel beter dan alle spiegels van de wereld.”

Het werd een heerlijke reis. Ze bleven wel een jaar weg, want als je zoveel kleinkinderen hebt doe je lang over zo’n logeerpartij.

En toen ze eindelijk terugkwamen in hun eigen huis, toen vonden ze in de kamer waar vroeger de spiegel had gehangen, een groot televisietoestel.

Er hing een briefje aan: Van alle kleinkinderen.

“Wat lief van ze…” zei Omaatje.

“Heel lief,” zei Opaatje.

Ze keken nu voortaan naar de televisie. En ze zagen verre vreemde landen, maar ze hoefden nooit meer ongerust of verontwaardigd te zijn, want hun kleinkinderen met al die stoute spelletjes, die zagen ze niet meer.