XXX. - EEN LAATSTE WENS
Terwijl het plein al weergalmde van het hoerageroep voor de prins, reed over de weg, die langs het bos liep, een rijtuig.
Het kwam moeilijk vooruit door.al die mensen.
In dat stoffige, krakende rijtuig zat onze Van Baerle.
Het gewirwar op het plein en al het geschitter van de uniformen van de prinselijke geleides maakten hem blij en nieuwsgierig en al had de kolonel hem gedurende de hele reis geen antwoord gegeven op al zijn vragen over wat hem allemaal boven het hoofd hing, toch wilde Cornelis hem toch nog één vraag stellen.
"Wat is hier allemaal aan de hand, mijnheer de kolonel?" vroeg hij.
"Dat ziet u toch, een feest!"
"Oh, een feest", antwoordde Cornelis op een toon alsof hij al niet meer tot deze wereld behoorde.
Toen zei hij, na een ogenblik gezwegen te hebben, "zeker de Haarlemse patroonsdag, ik zie tenminste zoveel bloemen!"
"Ja, het is wel een bloemenfeest."
"Wat een fantastische kleuren, en wat ruikt het lekker!" riep Cornelis uit.
"Ach, mijnheer kunt u het rijtuig niet even laten stoppen?"
Daarop riep de officier, op een manier zo correct als alleen militairen dat kunnen, tegen de koetsier "kunt u even stilhouden, dan kan mijnheer even kijken."
Cornelis bedankte hem voor zijn welwillendheid. Maar het volgende ogenblik zei hij: "Och laten we maar doorrijden, al die bloemen te zien is voor mij wel wat pijnlijk."
"Zoals u wilt. Ik liet het rijtuig stilhouden omdat u het vroeg en vooral, omdat het vandaag een bloem betreft, waarvan u bijzonder veel houdt."
"Wat bedoelt u mijnheer?"
"Vandaag wordt in Haarlem het tulpenfeest gevierd!"
"Wat zegt u daar? Het tulpenfeest?"
"Jazeker, maar u schijnt er niet tegen te kunnen; we gaan verder!"
Maar voordat hij iets tegen de koetsier kon zeggen, hield Cornelis hem tegen, want plotseling was hem een licht opgegaan.
"Wordt er vandaag misschien een prijs uitgereikt?", vroeg hij aan de officier.
"Jazeker, de prijs voor de zwarte tulp."
Van Baerle kreeg een kleur als vuur, plotseling sloeg het hem aan alle kanten uit. Toen dacht hij bij zichzelf, dat als hij-en zijn zwarte tulp er niet waren, er ook geen reden zou zijn om een prijs uit te reiken, en hij zuchtte: "Jammer, al die mensen zijn eigenlijk voor niets gekomen, want ze zullen niet te zien krijgen wat ze denken te zien te krijgen."
"Wat bedoelt U daarmee?", vroeg de officier.
"Dat de zwarte tulp nooit gevonden zal worden, behalve door iemand, die ik ken!", antwoordde Cornelis terwijl hij achterover leunde.
"Nou maar dan heeft die iemand, die U kent hem gevonden hoor!", lachte de officier. "Want de bloem, die U als onkweekbaar bestempelt, bevindt zich op dit ogenblik in Haarlem."
"Wat?" gilde Cornelis, "waar dan?" en hij boog zich zover hij kon uit het portier. "Waar dan?"
"Daarginds op het podium. Kunt U hem zien?"
"O ja..."
"Zo, nu moeten we toch echt doorrijden, mijnheer."
"O, rijdt U alsjeblieft nog niet door. Laat me liever even uitstappen mijnheer! Ik wil de tulp graag van dichtbij bekijken. Ze is misschien geverfd. In ieder geval moeten er vlekjes op zitten. Het kan gewoon de echte zwarte tulp niet zijn! Oh, mag ik er alstublieft naar toe?"
"Maar bent U gek geworden? Hoe kunt U dat nu vragen?"
"Oh, alstublieft!"
"Maar bent U dan helemaal vergeten, dat U een gevangene bent?"
"Nee mijnheer, maar heus, ik zal niet ontsnappen. Ik wil alleen die bloem bekijken."
"En mijn orders dan?"
Reeds wilde de officier bevel geven, door te rijden, maar Cornelis hield hem weer tegen.
"Mijnheer", smeekte hij, "wees edelmoedig. Mijn laatste restje levensvreugde hangt af van Uw medelijden. En dat leven duurt al niet zo lang meer. Mijn laatste wens is die tulp even te zien, want misschien is het wel de tulp, die Roosje ontstolen werd. Ach U weet niet wat het is om zo'n meesterwerk van de natuur in handen te hebben gehad. Het idee, dat ik de tulp voor altijd verloren zou hebben, maakt me gewoon gek van verdriet! Ik houd het gewoon niet meer uit, mijnheer. Ik moet die tulp zien, ik wil het rijtuig uit. Daarna mag U met me doen wat U maar wilt!"
" Houdt U maar kalm en ga gewoon zitten, want daar komt de prinselijke stoet aan, en als de stadhouder U zó ziet dan zwaait er wat!" maande de officier.
Van pure schrik, dook Cornelis achteruit, maar een halve seconde later boog hij zich alweer smekend en gebaren makend uit het portier, juist op het moment, dat de koets van de prins passeerde op weg naar het podium.
Bij het zien van de druk gebarende man, liet de stadhouder stilhouden en informeerde wat dit allemaal te betekenen had.
Officier Van Deken, die onmiddellijk uit het rijtuig was gesprongen toen de prins het zijne had laten stoppen, boog eerbiedig en verteld de prins, dat hij de staatsgevangene uit Loevestein bij zich had, die hij op bevel van de prins was gaan halen.
"Wat wil hij dan?" vroeg de prins.
"Hij wil alsmaar het rijtuig uit om de zwarte tulp te zien!"
"Ja, Hoogheid", schreeuwde Van Baerle, "om de zwarte tulp te zien. Als ik haar gezien heb, wil ik graag sterven en dan zal ik U dankbaar zijn, dat mijn werk door U een roemrijke bestemming heeft gevonden!"
De stadhouder keek de gevangene eens koel aan: "Is dit niet de man, die de cipier van Loevestein heeft afgeranseld?" vroeg hij toen.
Cornelis zuchtte diep en liet ontmoedigd het hoofd zakken. Zijn gezicht werd afwisselend spierwit en vuurrood, want hij begreep best, dat na de woorden van de stadhouder, die blijkbaar van alles op de hoogte was, al zijn kansen verkeken waren. Alle verdere pogingen zouden nutteloos zijn en er bleef niets anders van hem over dan een zielig hoopje mens, wiens kinderlijke ellende en wanhoop de prins heimelijk ontroerde.
De laatste zei dan ook plotseling: "Laat de gevangene uitstappen en breng hem naar de zwarte tulp. Die bloem is het wel waard, dat hij haar één keer ziet!"
"Och Hoogheid toch", zei Cornelis, volledig van zijn stuk gebracht, en wankelend klom hij uit het rijtuig. Als officier Van Deken hem niet zou hebben vastgehouden, zou hij gevallen zijn."
Intussen vervolgde de prins zijn weg en reed naar het feest, waar hij met luid gejuich werd ontvangen.
Onder kanonschoten besteeg hij het podium.