I. - ONDANK IS DES WERELDS LOON

Op 20 augustus 1672, zagen de straten van Den Haag, hoofdstad van de Zeven Verenigde Provinciën, zwart van hollende, hijgende en nerveuze burgers, die zich, met een mes in hun gordel, een musket aan hun schouder of een stok in hun hand, in de richting van de gevangenis op het Buitenhof begaven.

In deze geduchte gevangenis, waarvan de getraliede vensters nog steeds zijn te zien, zuchtte Cornelis de Witt, de broer van de Raadspensionaris van Holland, Johan de Witt; en dit zuiver en alleen omdat hij door barbier Tichelaar ten onrechte van samenzwering was beschuldigd.

Als de geschiedenis van die tijd en vooral van dat jaar niet zo veel te maken zou hebben met ons verhaal, dan zou hetgeen wat

nu volgt volkomen overbodig zijn. Ik maak er mijn lezers,echter op attent, dat hetgeen wat nu volgt onontbeerlijk is voor het begrip van ten eerste het verhaal zelf, maar ook van de politieke gebeurtenissen die er de achtergrond van vormen.

Dus... Cornelis de Witt, Ruwaart van Putten, d.w.z. dijkgraaf van Putten, oud-burgemeester van zijn geboortestad Dordrecht en gedeputeerde der Staten-Generaal, was 49 jaar oud, toen het Hollandse volk de republiek, tenminste die van De Witt, beu was en nu plotseling in vuur en vlam stond voor het stadhouderschap. Dit was echter, d.m.v. het eeuwig Edict, door Johan de Witt voör altijd afgeschaft.

En omdat de mensen nu eenmaal altijd graag een principe met een persoon vereenzelvigen, werd de republiek vereenzelvigd met de streng uitziende gebroeders De Witt, die Puriteinen van Holland, die absoluut niet genegen waren het volk te vleien en die fervente voorstanders waren van een absolute vrijheid en van voorspoed zonder overvloed.

En zo werd het stadhouderschap vereenzelvigd met de ernstige, serieuze, nog héél jonge Willem van Oranje, die door zijn tijdgenoten al Willem de Zwijger werd genoemd, en die naam is hij door de geschiedenis heen blijven behouden.

De gebroeders De Witt hielden Lodewijk XIV te vriend, daar diens invloed in Europa snel toenam. Ook had Lodewijk XIV zojuist een overwinning behaald door zijn succesvolle veldtocht tegen de Verenigde Provinciën, waarvan het leger in 3 maanden tijds tot achter de Rijn werd teruggedreven.

Lodewijk XIV was al een oude vijand van de Hollanders. Dezen hoopten nu, dat een ander staatshoofd hen zou redden van een smadelijke ondergang.

Dat andere staatshoofd stond al klaar om te regeren en om zijn krachten te meten met Lodewijk XIV, hoe sterk die laatste ook leek te zijn; het was Prins Willem van Oranje, zoon van Willem II en kleinzoon, door zijn moeder Henriette Stuart, van Koning Charles I van Engeland.

In 1672 was deze zwijgzame jongeman 22 jaar oud. Zijn opvoeding had hij gekregen van Johan de Witt, deze had een goed burger van hem willen maken. Stadhouder kon hij immers niet meer worden nadat De Witt, door vaderlandsliefde gedreven, het Eeuwig Edict had uitgevaardigd.

Maar de mens wikt en God beschikt.,, en door de grillen van de Hollanders en de schrik die Lodewijk XIV inboezemde, werd er van hogerhand ingegrepen: de politiek van de raadspensionaris werd gewijzigd, het Eeuwig Edict herroepen en het stadhouder" schap weer ingesteld voor Willem van Oranje. God had nog meer plannen met Willem van Oranje, maar die hield de toekomst echter nog verborgen.

De raadspensionaris boog zich voor de wil van zijn medeburgers, maar zijn broer was niet zo meegaand en weigerde de akte van herroeping van het Eeuwig Edict te ondertekenen.

De tranen van zijn vrouw deden hem uiteindelijk zwichten, maar hij zette achter zijn naam de twee letters: V.C. 'vi coactus', d.w.z. 'gedwongen'.

Maar de Orangisten wilden nog verder gaan, want de gebroeders De Witt waren een voortdurend obstakel voor hun plannen. Om hun doel te bereiken, wilden ze lasterpraat rondstrooien. Barbier Tichelaar wilde dit karweitje maar al te graag voor hun opknappen.

Hij vertelde, dat Cornelis de Witt, helemaal wanhopig door het herroepen van het Eeuwig Edict en vervuld met haat tegen Willem van Oranje, een moordenaar had gehuurd om de republiek zogenaamd van de nieuwe stadhouder te "bevrijden". Tichelaar zei, dat hij die moordenaar was, maar dat zijn geweten hem zó had gekweld, dat hij alles liever opbiechtte, dan de opdracht uit te voeren.

Toen ze dit hoorden werden de Orangisten pas goed kwaad en de Gouverneur liet Cornelis meteen arresteren, thuis nog wel.

Op 16 augustus 1672, volgde de eerste marteling van de nobele Ruwaart van Putten; dit vond plaats in één van de zalen van de Gevangenispoort,

De Orangisten hadden bedacht dat dit wel een goede manier zou zijn om de man zijn gemene misdaad te laten bekennen.

Maar Cornelis de Witt was niet alleen erg intelligent, hij bezat ook een leeuwenmoed en dus bekende hij niets en brak zowel de kracht als het fanatisme van zijn beulen.

Uiteindelijk veroordeelde het Hof hem tot eeuwige verbanning met vervallenverklaring uit al zijn ambten. Bovendien moest hij de kosten van het gerecht betalen.

Met deze veroordeling van een onschuldig, en daarbij nog een groot burger, had het volk toch tevreden moeten zijn. Maar zoals we zullen zien was dit nog niet genoeg.

Onmiddellijk na het vernemen van de beschuldiging tegen zijn broer deed Johan de Witt afstand van zijn functie als raadspensionaris. Zijn vaderlandsliefde was slechts met ondankbaarheid beloond geworden en ook hij had moeten kampen tegen intriges en aanslagen. En zo zie je maar, dat eerlijke mensen die zich met hart en ziel voor hun land inspannen, meestal stank voor dank krijgen.

Al deze verwikkelingen waren de springplank voor Willem van Oranje, de man achter de coulissen, om uiteindelijk de stadhouderstitel te grijpen.

Welnu, op die morgen van de 20 augustus 1672, verdrong het volk zich, zoals we al hebben gezien, voor de Gevangenpoort om Cornelis de Witt, levenslang verbannen, naar buiten te zien komen.

Maar deze menigte of tenminste een groot gedeelte ervan, was niet naar de Gevangenpoort gekomen om alleen maar te kijken. Zij waren gekomen met de bedoeling om er iets te doen of liever gezegd, iets af te maken. Dat wil zeggen, dat zij hot werk van de beul wilden afmaken.

Het gepeupel vervloekte die stomme rechters, die die gemene schurk van een Cornelis zomaar lieten ontsnappen.

Om het volk op te ruien werd er geroepen: "Hij gaat het land uit, hij zal ons ontsnappen" en: "in de haven van Scheveningen ligt een Frans schip op hem te wachten om hem mee te nemen".
En een andere stem riep weer "als hij vlucht, dan zal zijn broer, nét zo'n verrader, ook wel vluchten".
"En die twee schurken gaan ons geld opmaken in Frankrijk.

Het geld van onze schepen, onze wapens, van onze werven die ze aan Lodewijk XIV verkocht hebben".

"Laten we ze tegenhouden", schreeuwde een vurig patriot.

"Ja, naar de gevangenis, naar de gevangenis", was het antwoord in koor.

Het gevolg hiervan was dat de menigte met verhit gemoed, geladen musket en opgeheven bijl, nog harder naar de Gevangenpoort snelde.

Maar tot op dat moment was er nog niets ernstigs voorgevallen. Kapitein Tilly, bewaakte met zijn cavalerie de gevangenis. De rij ruiters leek, door hun onverstoorbare, zwijgzame aanwezigheid zelfs nog vervaarlijker dan de schreeuwende, scheldende, bewegende massa.

Het opgehitste volk wist echter niet dat op het moment dat zij het bloed roken van één van hun slachtoffers, het andere slachtoffer zich op nog geen honderd meter afstand bevond, en de Gevangenpoort wilde binnengaan.

Inderdaad, was Johan de Witt net uit zijn rijtuig gestapt en liep het pleintje over naar de poort van de gevangenis.

Hij deelde aan de cipier, die hem trouwens kende, mede wie hij was en zei "Goedendag Grijphus, ik kom mijn broer Cornelis halen, die zoals je weet verbannen is. Ik wil hem buiten de stad brengen". Daarop zei de man, een ruwe bonk die men had geleerd om de deur van de gevangenis open en dicht te doen, hem gedag en liet hem vervolgens binnen.

Op dat moment kwam er juist een knap meisje aangelopen, zij was ongeveer zeventien jaar. Omdat zij een Friezinnetje was, droeg zij een Fries kostuum. En nadat zij een révérence voor Johan de Witt had gemaakt, zei deze vriendelijk, met zijn hand onder haar kin, "Zo Roosje mijn kind, hoe gaat het met mijn broer?".

"O, meneer Johan, het gaat nu goed met hem. Voor wat ze hem al hebben aangedaan, ben ik niet bang meer.

"Maar waar ben je dan bang voor, mijn kind?"

"Ik ben bang voor wat ze hem nog willen aandoen, meneer Johan".

"Ja, zuchtte de Witt, je bedoelt het volk, hè ".