XIV. - DUIVEN HELPEN CORNELIS

Het was een grote eer voor Cornelis Van Baerle, om op Loevestein de kamer toegewezen te krijgen, waarin Hugo de Groot vroeger gevangen had gezeten.

Op een goede morgen stond Cornelis voor het raam de zuivere lucht die hem van de Waal tegemoet kwam in te ademen en bewonderde het mooie landschap met in de verte de molens van Dordrecht.

Terwijl hij dromerig in de verte tuurde ontdekte hij een vlucht duiven. De dieren streken vlak voor hem neer om wat te zonnen op één van de torens van Loevestein.

Die vogels komen uit Dordrecht, dacht Cornelis, en het is heel goed mogelijk dat ze ook weer terugvliegen. Misschien kan ik ze een briefje meegeven en zo een boodschap naar Dordrecht krijgen".

Als iemand pas achtentwintig is en nog een heel leven in de gevangenis voor zich heeft, dan is hij geduldig.

Na een maand lukte het Cornelis eindelijk een vrouwtjesduif te pakken te krijgen. Het duurde nog twee maanden, voordat hij een mannetje te pakken had. Toen sloot hij ze samen op en tegen het begin van 1673 had hij enkele eieren. Toen bond hij een briefje aan de poot van de vrouwtjesduif en liet haar los, terwijl het mannetje de eieren bebroedde. Het vrouwtje vloog regelrecht naar Dordrecht en keerde 's avonds terug, maar... ze had helaas het briefje nog onder haar vleugel.

Dat ging zo veertien dagen lang, tot grote teleurstelling, later tot wanhoop van Cornelis.

Eindelijk, op de vijftiende avond, keerde de duif terug zonder briefje.

Het briefje was gericht aan zijn voedster, en oude Friezin; hij had er het verzoek opgeschreven, of de vinder het zo snel mogelijk op het juiste adres wilde bezorgen.

In het briefje aan zijn voedster zat nog een ander briefje voor Roosje.

Wonder boven wonder had het briefje de oude voedster van Van Baerle bereikt en... op een dag, begin februari, hoorde hij plotseling op de trap die naar zijn verblijf leidde, een stem, die hem deed beven van blijdschap.

Het was de zachte prettige stem van Roosje !

Maar eigenlijk was Cornelis niet zó verbaasd, want sinds de duif zonder briefje was teruggekomen, wachtte Cornelis iedere dag in spanning af of hij nieuws zou krijgen van zijn geliefde en van zijn bollen.

Hij stond op en ging bij de deur luisteren.

Oh, hij kon zich onmogelijk vergissen, dat was de stem van Roosje. Maar hoe in de wereld was het mogelijk, dat het meisje hier op Loevestein was gekomen?

Terwijl hij nog stond te wikken en te wegen werd het luikje

in zijn deur weggeschoven en verscheen het stralende gezicht van Roosje voor de getraliede opening.

"Hier ben ik weer, Mijnheer Cornelis", lachte ze.

"Roosje!"

"Sst, niet zo hard, vader komt er aan."

"Je vader?"

"Luister, ik ga u in het kort vertellen wat er gebeurd is. Prins Willem heeft dicht bij Leiden een buitenverblijf waar hij zo nu en dan woont. Het is een grote melkerij, meer niet. En mijn tante, zijn voedster, is daar de baas. Nadat ik uw brief ontvangen had, ben ik naar mijn tante gesneld en heb ik de komst van de prins afgewacht en hem toen gevraagd of mijn vader niet een functie als cipier in het slot Loevestein kon krijgen in plaats van gevangenbewaarder in Den Haag. Hij wist natuurlijk niet waarom ik hem dat vroeg, gelukkig, en stemde dus toe".

"Dus jij woont nu op Loevestein".

"Inderdaad".

"Lief Roosje, hou je een heel klein beetje van me?" riep Cornelis uit.

"Nou, u bent wél bescheiden hoor", zei Roosje weer.

Cornelis strekte zijn armen naar haar uit maar hij kon alleen de vingers van Roosje aanraken door het getraliede luikje.

"Daar komt vader aan", zei het meisje en verdween, terwijl het hoofd van Grijphus in de trap verscheen.