XXVII. - DE DERDE BOL
Het volgend ogenblik werd Boxtel in de salon binnengelaten van Burgemeester Systens.
De prins ging op zijn beurt de salon binnen en bewonderde de bloem, zonder overigens een woord te zeggen. Zwijgend liep hij terug naar de andere kamer en nam weer plaats in zijn donkere hoekje.
Met kloppend hart wachtte Roosje totdat zij ook de bloem zou mogen gaan bekijken.
Toen hoorde ze de stem van Boxtel en zei hardop: "Ja, hij is het."
De prins wenkte haar, dat ze door de half geopende deur naar binnen moest kijken.
"Ja, 't is mijn tulp, ik weet het zeker, oh, arme Cornelis!" riep ze uit en begon te huilen.
De prins stond op en liep naar de deur.
Even viel het volle licht op zijn gezicht en Roosje was er nu van overtuigd dat ze deze vreemde heer al eerder had gezien.
"Mijnheer Boxtel, wilt u even hier komen?" vroeg de prins.
Boxtel kwam onmiddellijk binnen en stond oog in oog met Willem van Oranje.
"Hoogheid!", riep hij verbaasd.
"Hoogheid!", riep nu ook Roosje.
Boxtel keerde zich om en zag het meisje staan. Hij schrok zichtbaar.
"Zo", dacht de prins bij zichzelf, "hij schrikt."
Maar Boxtel deed alweer alsof er niets aan de hand was.
"Zo, mijnheer Boxtel, begon de prins, "het schijnt, dat u het geheim van de zwarte tulp hebt ontdekt?"
"Jawel Hoogheid", klonk het wat aarzelend.
Die aarzeling kon natuurlijk ook te wijten zijn aan de verwarring van Boxtel toen hij de prins herkende.
"Maar nu is er hier een meisje", ging de prins verder, die beweert dat zij de zwarte tulp heeft ontdekt!"
Boxtel haalde de schouders op en glimlachte smalend.
De prins lette scherp op al deze dingen.
"Dus u kent dit meisje niet?" vroeg hij.
"Nee mijnheer."
"En ken jij deze mijnheer Boxtel, meisje?"
"Nee, niet als mijnheer Boxtel, maar wel als Jacob Gisels."
"Hoezo?"
"Zo liet hij zich tenminste noemen op Loevestein."
"En wat heeft u daarop te zeggen, mijnheer Boxtel?", vroeg de prins weer.
"Ze liegt Hoogheid!"
"Dus u ontkent dat u op Loevestein bent geweest?"
Boxtel aarzelde even, het leek wel of de prins dwars door hem heen keek. Toen zei hij : "Nee, dat zal ik niet ontkennen, maar ik ontken wel dat ik de tulp gestolen heb."
"Leugenaar!", stootte Roosje verontwaardigd uit.
"Ik heb hem niet gestolen!"
"Wilt u dan soms ook ontkennen, dat u me in de tuin bent nageslopen? Ontkent u ook, dat u het bed heeft omgewoeld, waarin u dacht dat ik de tulpenbol had gepoot?", vroeg Roosje toen.
Boxtel achtte het beneden zijn waardigheid om hierop nog te antwoorden.
"U moet weten, Hoogheid", begon hij, "dat ik al twintig jaar tulpen kweek in Dordrecht. Ik ben zelfs een beetje bekend. Nu wist dit meisje, dat ik de zwarte tulp had ontdekt. Dus had ze een plannetje gemaakt met een vriend van haar op Loevestein... En dat vriendje van haar, Hoogheid, is een staatsgevangene die al eens een keer ter dood veroordeeld is."
"Zo, en hoe heet hij dan?"
Het was of de grond onder Roosjes voeten begon weg te zinken. "Hij heet Cornelis van Baerle en hij is het petekind van die schurk van een Cornelis de Witt."
Bij deze woorden betrok het gezicht van de prins, het leek wel of zijn ogen vuur schoten.
"Gaat u maar verder", zei hij toen tegen Boxtel.
"Ik heb verder niets te zeggen, Uwe Hoogheid weet nu alles. Alleen wil ik u nog wel vertellen wat ik eerst, om dit meisje, te sparen, had willen verzwijgen :Ik ben op Loevestein geweest voor zaken.Daar heb ik kennis gemaakt met de oude Grijphus, ik werd verliefd op zijn dochter en heb om haar hand gevraagd.Aangezien ik niet rijk ben heb ik haar toevertrouwd dat ik waarschijnlijk honderduizend gulden zou ontvangen voor de zwarte tulp.Ik heb haar zelfs de tulp laten zien en dat was erg dom van me. En omdat haar vriend blijkbaar een beetje genoeg had van het samenzweringen op touw zetten, wilde hij waarschijnlijk graag tulpen gaan kweken. Zij hebben het plan beraamd om de tulp van mij te stelen".
Daarop wendde de prins zich tot Roosje en zei: "Hoor eens meisje, je hebt slecht gehandeld, en die vriend van je zal gestraft worden omdat hij je heeft opgestookt. Jij bent nog te jong geloof ik om zelf zo'n streek uit te halen. Hij zal voor jullie beiden moeten boeten.Iemand uit de familie De Witt kan samenzweren, misschien verraden, maar stelen... Dat gaat te ver."
" Stelen ", riep Roosje wanhopig uit. Oh, mijn lieve Cornelis zou doodgaan van ellende als hij hoorde wat U nu zegt. En als er iemand steelt dan is het die man, dat zweer ik u".
"Bewijs dat maar eens", zei Boxtel verachtelijk.
"Nou en of, wacht maar eens af!"
Toen wendde ze zich nogmaals tot Boxtel en vroeg: "Dus die tulp is van u?"
"Jazeker".
" Hoeveel bollen droeg ze dan ?"
Boxtel aarzelde, want hij begreep wel dat het meisje hem die vraag niet zou stellen als er maar twee bollen geweest zouden zijn. Dus antwoordde hij: "Drie".
"En wat is daar dan precies mee gebeurd?"
"Wat daarmee gebeurd is?" Nou één is er kapot getrapt en de andere daar is de zwarte tulp uitgekomen."
"Ja maar, de derde dan..."
"De derde... eh, die heb ik bij mij thuis, antwoordde Boxtel al niet zo zeker meer.
"Dat liegt U, zei Roosje scherp. "De derde..." en hierbij stak ze haar hand tussen haar kleren en haalde er het papier uit waarin Cornelis de drie bollen had verpakt, de derde heb ik hier in dit papier. Toen Cornelis naar het schavot ging, heeft hij hem mij gegeven. Hoogheid, hier is de derde bol!!!"
Ze rolde de bol uit het papier en gaf hem aan de prins, die hem nauwkeurig bekeek.
"Die kan ze ook wel gestolen hebben, Hoogheid!" hakkelde Boxtel, die helemaal in de war was door de manier waarop de prins de bol bestudeerde en de manier waarop Roosje iets op het papier scheen te lezen.
Opeens kreeg Roosje een kleur en riep: "Oh, Hoogheid, leest u dit eens, alstublieft!"
Terwijl de prins zijn ogen over het papier liet gaan, kreeg zijn gezicht langzamerhand een uitdrukking van diep medelijden. Want het was namelijk het briefje, dat Cornelis De Witt aan Van Baerle had geschreven met het verzoek de correspondentie van de raadspensionaris met Louvois te verbranden :
Beste jongen,
Verbrand het pak papieren, dat ik je heb toevertrouwd. Verbrand het zonder erin te kijken, zonder het open te maken. De geheimen die het pak bevat zijn gevaarlijk voor hen, die ze bewaren. Verbrand ze. Daarmee zul je Jan en Cornelis redden.
Vaarwel en heb me lief!
20 augustus 1672 - Cornelis de Witt.
Dit briefje was het beste bewijs voor de onschuld van Van Baerle.
De prins keek Roosje aan maar hij zei niets, de zweetdruppeltjes parelden op zijn voorhoofd. In gedachte vouwde hij het papier op.
Vervolgens wendde hij zich tot Boxtel en zei: "Zoals ik U al gezegd heb, mijnheer Boxtel, er zal recht geschieden."
Toen zei hij tegen burgemeester Systens : "Mijnheer Systens, wilt U alstublieft zo goed zijn dit meisje en de tulp hier te houden. Gegroet!"
Daarop vertrok de prins, buiten werd hij weer luid toegejuicht.