II. - DE GEBROEDERS DE WITT

Terwijl Johan de Witt de trap opliep, die hem bij de cel van zijn broer zou brengen, deden buiten de bergers hun uiterste best om langs de op hen gerichte pistolen van de cavalerie van Tilly te komen.

Tilly zelf, discussieerde, voorzichtig maar vastberaden, met de burgers en deed zijn best om hen uit te leggen, dat hij van de Staten-Generaal bevel had gekregen om niemand op het plein voor de gevangenis, of in de dichtstbijzijnde straten, door te laten.

"Maar ze hebben U dat bevel gegeven om de verraders te laten ontsnappen!".

"Dat zou heel goed mogelijk kunnen zijn, want de verrader wordt verbannen", was het antwoord van Tilly.

"Maar wie heeft U dat bevel dan gegeven?".

"Wel allemachtig, de Staten-Generaal natuurlijk!".

"Dat zijn allemaal verraders".

"Daar weet ik niets van".

"En U bent ook een verrader".

"Ik?".

"Ja, U".

"Heren, ik geloof dat we elkaar niet goed begrijpen. Wie zou ik verraden, de Staten-Generaal? Die kan ik niet verraden, want omdat zij mij betalen, voer ik ieder bevel van hen stipt uit."

"Waarom gaat U dan niet opzij, dan kunnen we zien wat voor goede burger U bent."

"Ten eerste, antwoordde Tilly, ben ik geen burger maar een officier en dat is héél wat anders. Ten tweede ben ik geen Hollander maar Fransman en dat is helemaal wat anders. Ik heb dus alleen maar te maken met de Staten-Generaal, want zij betalen mij. Brengt U me maar een bevel van de Staten-Generaal, waarin staat dat ik hier weg moet gaan, dan zal ik dat maar al te graag doen, want ik verveel me hier dood."

"Ja, ja!, schreeuwden steeds meer stemmen. Ja, laten we naar het stadhuis gaan! Laten we naar de gedeputeerden gaan! Nu, meteen!!".

"Ja, ja, zei Tilly zacht voor zich uit, terwijl de grootste schreeuwers zich naar het stadhuis begaven, gaan jullie maar om een laffe streek vragen en we zullen wel zien of je het gedaan krijgt. Gaan jullie maar, mensen, gaan jullie maar..."

Ondertussen had Johan de Witt de cel bereikt waar hij zijn broer Cornelis vond. Deze lag op een matras omdat hij, op bevel van de procureur, gemarteld was. Cornelis had niets bekend daar hij onschuldig was. Hij lag nu op zijn bed met beide handen en polsen gebroken. Toch was hij opgelucht want na 3 lange dagen van pijn lijden, was het uiteindelijke vonnis van de rechters geen doodstraf, zoals hij had verwacht, maar levenslange verbanning.

Johan de Witt begroette zijn broer teder en legde diens wonde handen weer zachtjes op het bed.

"Ik zie wel dat je veel pijn hebt, mijn beste Cornelis, zei Johan".

"Nu ik jou zie, voel ik me een stuk beter, antwoorde Cornelis hem." Help me maar eens overeind, dan zal ik je laten zien, hoe goed ik kan lopen."

"Je hoeft maar een klein stukje te lopen, want beneden : mijn rijtuig al klaar, veilig en wel achter de cavalerie van Tilly."

"Er zijn heel wat mensen op het Buitenhof hè?"

"Ja nogal, broerlief".

"Maar hoe ben je dan hier kunnen komen...?"

"Wel je weet dat we niet erg geliefd zijn, antwoordde de raadspensionaris bitter, dus ben ik langs hele stille straten gekomen,"

Op dat moment hoorde men de kreten van buitenaf heel duidelijk "O, O, verzuchtte Cornelis, ik weet niet of het je wel zal lukken om mij uit de gevangenis te halen." "We zullen Gods hulp hard nodig hebben, Cornelis, maar we kunnen het in ieder geval proberen," was het antwoord van Johan."Maar eerst moet ik je nog wat zeggen." "Ja?..."

"Met al die lasterpraat, verwijten de Orangisten ons onze onderhandelingen met Frankrijk".

"De sukkels!"

"Ja, maar het is een ernstige grief tegen ons."

"Maar als die onderhandelingen waren gelukt, dan zou de hele Rijnkwestie niet hebben bestaan, en hadden de Hollanders zich nog onbetwist heer en meester van hun kanalen en moerassen kunnen noemen."

"Dat kan allemaal wel waar zijn, Cornelis, maar als onze tegenstanders de brieven van Louvois vinden, ook al zijn die brieven er het bewijs van hoeveel ik om mijn land geef, dan zouden we reddeloos verloren zijn. Daarom hoop ik maar, m'n beste Cornelis, datje die brieven hebt verbrand voordatje Dordrecht moest verlaten."

"Och Johan, antwoordde Cornelis," die correspondentie met Louvois is er juist het bewijs van, dat de Zeven Verenigde Provinciën de laatste tijd geen betere, edelmoedigere noch slimmere burger gekend hebben dan jij. Nu geef ik natuurlijk veel om de glorie van mijn land, maar ik geef nog meer om de roem van mijn broer. Ik heb er dus wel voor opgepast om die brieven te verbranden."

"Enwat heb je er dan mee gedaan?"

"Ik heb ze aan m'n petekind Cornelis van Baerle, die zoals je weet in Dordrecht woont, in bewaring gegeven. Hij weet niet wat voor papieren het zijn, noch wat er in staat."

"Maar dan moeten we hem vragen het pakket te vernietigen," riep Johan uit.

"Ja, maar hoe moeten we hem dat vragen?"

"Dat kan Craeke, mijn dienaar wel doen. Hij zou ons rijtuig begeleiden en ik heb hem mee de gevangenis in genomen om jede trap af te helpen. Hij staat nu buiten op de gang."

"Laat hem dan maar binnenkomen."

Johan deed de deur open en inderdaad stond de trouwe dienaar daar te wachten.

"Kom maar binnen, Craeke, en onthoud, goed wat mijn broer je gaat zeggen".

"Oh nee, Johan, ik kan het niet zeggen, dat is niet voldoende. Ik zal het moeten schrijven. Van Baerle zal de bundel papieren niet zonder een nauwkeurig omschreven bevel uit handen geven, laat staan verbranden."

"Maar kan je wel schrijven," vroeg Johan, terwijl hij naar de ontwrichtte handen van zijn broer keek.

"Geef me maar potlood en papier dan zul je eens zien!" antwoordde Cornelis hem.

"Hier heb je alvast een potlood."

"Heb jij wat papier bij je, want ze hebben me hier alles afgenomen. "

"Hier heb je een Bijbel, gebruik het schutblad maar."

"Goed."

"Ik hoop dat je handschrift nog leesbaar is."

"Wat denk je wel", zei Cornelis en keek naar zijn broer.

"Deze vingers hebben het gehouden ondanks de zweepslagen van de beul en door al mijn wilskracht, waar ik ook de pijn mee heb kunnen overwinnen, te verzamelen, zal ik zonder te bibberen schrijven. Wees daar maar gerust op, broerlief."

En inderdaad pakte Cornelis het potlood en schreef.

En omdat hij zo op het potlood moest drukken, werd het ene vlekje bloed na het andere uit de open vingers van Cornelis, door het verband heen zichtbaar.

Zijn broer, de raadspensionaris zag het en hij kreeg het er benauwd van.

Cornelis schreef het volgende :

Beste jongen,

Verbrand het pak, dat ik je gegeven heb. Verbrand het zonder het in te zien, zonder het te openen. De geheimen, die de papieren bevatten, zijn gevaarlijk voor hen, die ze bewaren. Verbrand ze, dan heb je Johan en Cornelis gered.

Vaarwel en heb me lief.

20 augustus 1672 Cornelis de Witt.

Met tranen in de ogen veegde Johan een druppel bloed van het blad en overhandigde het daarna aan Craeke. Daarna wendde hij zich weer tot Cornelis, wiens krachten het bijna begaven, en zei: "Als Craeke zijn bootsmanfluitje laat horen, dan is dat het teken, dat hij zich aan de andere kant van de vijver bevindt en dat hij het gepeupel veilig gepasseerd is...

En dan kunnen wij ook weggaan." Nog geen vijf minuten daarna klonk er een helder, krachtig gefluit boven het geschreeuw op het Buitenhof uit. Johan hief zijn beide armen op, als om zijn dienaar te bedanken.

"Vooruit Cornelis, zei hij, we gaan."