XXIII. - GEVAAR

Ja, de twee jonge mensen zouden de bescherming van God zeker nodig hebben, want op het moment dat zij zó zeker van hun geluk waren, naderde het ongeluk met rasse schreden.

Want, alhoewel Roosje de slechte bedoelingen van Gisels geraden had, had deze het toch klaargespeeld om haar op zekere nacht op blote voeten te volgen en alles wat ze met Cornelis had besproken, af te luisteren.

Een ieder zal wel begrepen hebben, dat die Jacob Gisels niemand anders was dan Izaak Boxtel. Deze wist dus nu precies dat Roosje de zwarte tulp op haar kamer kweekte en hij werd van dag tot dag van alle gebeurtenissen op de hoogte gehouden.

Hij nam zijn intrek in een kamer recht tegenover Roosjes kamer en dankzij zijn verrekijker kon hij de groei van de tulp volgen wanneer Roosje hem voor het raam in de zon zette.

Zo zag hij dan ook dat het meisje de tulp opkweekte volgens alle regels der kunst en hij besloot te wachten tot de tulp open ging en haar dan te stelen.

Want hij was vastbesloten de tulp te stelen, daarvoor was hij naar Loevestein gekomen.

Maar het zou niet bepaald gemakkelijk zijn om de tulp in handen te krijgen.

Hij had gezien dat Roosje haar kamer altijd zorgvuldig op slot deed als ze wegging, en het was onmogelijk die sleutel te pakken te krijgen.

Geduldig zocht hij alle mogelijke sleutels bij elkaar, en op een keer toen Roosje weg was, ging hij ze uit proberen. Sommigen pasten alleen maar in het slot, maar er was er één bij, die je zelfs een beetje kon omdraaien. Die moest dus wat veranderd worden.

Hij deed er wat was aan en stopte hem opnieuw in het slot.

Zo kon hij precies zien, n.l door de afdruk in de was, door welk obstakel de sleutel niet verder omgedraaid kon worden.

Hij vijlde de sleutel wat bij en na enkele uren van ingespannen werken ging hij het nog eens proberen. En inderdaad de sleutel paste en hij kon de deur geluidloos en zonder enige moeite openmaken. Toen stond hij in de kamer van het meisje, oog in oog met de tulp.

Hij onderzocht de plant nauwkeurig en bekeek wanneer de tulp ongeveer open zou gaan.

Daarna verliet hij de kamer en deed de deur weer zachtjes op slot.

Op de bewuste avond, had Boxtel Cornelis en Roosje weer bespied. En toen hij merkte dat Roosje na tien minuten weer terug naar haar kamer ging, begreep hij dat de tulp net open gegaan was of dan tenminste op het punt stond open te gaan.

En aangezien hij ook begreep dat hij die nacht zijn plan moest uitvoeren, ging hij met een dubbele hoeveelheid jenever naar Grijphus.

En ja hoor, tegen elf uur 's avonds was de cipier stomdronken. Boxtel zag dat Roosje 's nachts om twee uur haar kamer verliet. Zij hield iets in haar handen, heel voorzichtig.

Dat moest de pot zijn met de bloeiende tulp.

Zou zij er onmiddellijk mee naar Haarlem reizen?

Dat was hoogst onwaarschijnlijk, want een meisje gaat niet alleen midden in de nacht op reis.

Blootvoets en op zijn tenen volgde Boxtel Roosje. Hij hoorde, dat zij Cornelis riep en bij het licht van de lantaarn, die zij had meegenomen, zag hij de bloeiende pikzwarte tulp. Ook hoorde hij dat Roosje een bode naar Haarlem wilde sturen.

Hij zag ook dat de twee mensen elkaar kusten en dat Roosje weer naar haar kamer terugging.

Daar bleef zij slechts tien minuten. Toen kwam zij de kamer weer uit, deed de deur op slot en vertrok.

Waarom sloot zij de deur zo secuur? Dat begreep Boxtel best: achter die deur bewaarde ze de tulp.

Hij had haar gadegeslagen vanaf een hoger trapportaal en toen Roosje weg was, sloop hij naar beneden. Zo kwam het dat, toen Roosje nog niet eens de laatste trede van de trap was afgedaald, Boxtel al bij de deur van haar kamer stond.

Hij opende die heel gemakkelijk en ging naar binnen...