"Wees toch alsjeblieft een beetje
kalm".
Maar Cornelis wond zich hoe langer hoe meer op en breeuwde: "Als je me niet open doet, Roosje, ruk ik de spijlen uit dit luikje en ik vermoord ieder die op Loevestein aanwezig is."
Daarbij schudde hij aan de tralies dat het dreunde.
"Die laffe Grijphus vermoord ik", brulde hij, "en ik zal zijn bloed vergieten net zoals hij het gedaan heeft met dat van mijn tulp". Het leek er werkelijk op, dat hij krankzinnig werd.
"Stil maar, stil maar", suste Roosje, "ik zal vader de sleutels wel afpakken en dan zal ik de deur voor je opendoen. Maar dan moet je je kalm houden Cornelis".
Voordat ze haar zin echter helemaal af kon maken, klonk er plotseling een geschreeuw.
"Oh mijn vader", riep Roosje angstig.
Grijphus greep zijn dochter ruw bij de pols.
"Zo, zo!" schreeuwde hij, "dus jij wilt de sleutels van je vader afpakken hè? En jij noemt die schurk Cornelis, hè? Ik zal je leren!"
Daarna op flemende toon tegen Cornelis: "Zo, mijnheer de onschuldige tulpenkweker, zo, zo, zachtzinnige geleerde, jij hebt dus het plan mij te vermoorden. Dat dacht je dus even te doen. En mijn dochter zou dan je medeplichtige moeten zijn? Juist. Nou reken maar dat ik vandaag alles aan de gouverneur zal vertellen en dat hij het heel gauw aan de stadhouder over zal brengen."
"En jij meisje, ontaard kind, ga jij naar beneden. Nou, mijnheer de geleerde, tot ziens hoor en houd je vooral kalm!"
Roosje, die volledig over haar toeren was, wierp bij het weggaan Cornelis een kushand toe en riep: "Alles is nog niet verloren, Cornelis, je kunt op me rekenen!"
En toen verdween ze naar beneden met haar schreeuwende vader achter zich aan.
Cornelis nu liet zich wanhopig op de grond zakken en steunde: "Bestolen..., ze hebben me bestolen!"
Terwijl dat alles gebeurde had Boxtel volop de tijd om Loevestein te verlaten. Hij stapte in Gorcum in een rijtuig en ging op reis naar Haarlem.
Natuurlijk had hij Grijphus niets verteld van zijn overhaast vertrek.