XI. - HET TESTAMENT VAN CORNELIS VAN BAERLE
Roosje had het bij het rechte eind. De volgende dag kwamen de rechters naar de Gevangenpoort en namen Cornelis van Baerle een verhoor af.
Dit verhoor duurde niet lang, want al gauw bleek dat Van Baerle in het bezit was geweest van de fatale correspondentie van de Gebroeders De Witt met Frankrijk.
Cornelis ontkende het niet, maar vertelde hoe en in welke omstandigheden hij het bundeltje papieren had gekregen.
Deze mededelingen hadden echter tot gevolg dat hij mede schuldig was aan het verraad van zijn peetoom.
Zijn medeplichtigheid was overduidelijk.
Maar Cornelis vertelde nog meer: hij vertelde over zijn leven, zijn gewoontes, over de dingen waar hij van hield. Hij vertelde dat de politiek hem niet interesseerde en dat hij van studeren hield, van kunst, en dat hij zich met de wetenschap en met tulpen bezighield.
Ook vertelde hij dat sinds de dag dat Cornelis de Witt naar Dordrecht was gekomen en hem die papieren gegeven had, hij er nooit een blik in geworpen had.
Maar men antwoordde hem dat zo'n onverschilligheid eenvoudigweg niet mogelijk was en dat, wanneer hij papieren toevertrouwd kreeg van zijn peetoom, hij toch zeker wel moest weten hóe belangrijk ze waren.
Hierop gaf Cornelis ten antwoord : "Mijne Heren, u vraagt mij dingen waar ik slechts naar waarheid op kan antwoorden. Welnu, dit is de waarheid : Ik heb de bundel papieren gekregen op de manier zoals ik u heb gezegd.En ik zweer u bij God dat ik er nooit, tot op de dag van heden, de inhoud van heb gekend, en dat ik pas op de dag van mijn arrestatie heb gehoord dat het de correspondentie is tussen de Raadspensionaris en de markies de Louvois.Verder wil ik u nog zeggen dat ik niet weet hoe men wist dat die papieren zich bij mij bevonden en dat ik ook niet weet hoe ik schuldig kan zijn aan het feit dat mijn arme peetoom mij wat papieren heeft toevertrouwd".
Dit was heel het pleidooi dat Cornelis voor zichzelf hield. De rechters moesten dit bespreken met hogere functionarissen.
Uiteindelijk werd er eenstemmig besloten,. dat, om alle samenzwering uit te roeien, Cornelis Van Baerle ter dood veroordeeld moest worden.
In de ter dood veroordeling stond te lezen dat Cornelis Van Baerle vanuit de Gevangenpoort naar het Buitenhof zou worden gevoerd, alwaar hij op het schavot door de beul zou worden onthoofd.
Het overleg van de rechters had een half uur geduurd en daarom had men de gevangene zolang maar naar zijn cel teruggebracht.
En daar was het ook dat de griffier hem het vonnis voorlas. Omdat Grijphus wegens zijn gebroken arm met koorts te bed lag, kwam een der bedienden mee om de cel te openen en de griffier in de cel van Cornelis binnen te laten en achter hem, bij de deur, stond mét een zakdoek tegen haar mond, Roosje stilletjes te snikken.
Cornelis hoorde het vonnis eerder verbaasd dan bedroefd aan.
"Kunt u me ook zeggen wanneer ik terechtgesteld zal worden?"
"Vandaag", antwoordde de griffier die een beetje verlegen werd door de koelbloedigheid van de gevangene.
Er klonk een snik vanuit de hoek. "Hoe laat dan?", vroeg Cornelis nog.
"Vanmiddag om twaalf uur, mijnheer".
"Oh, ik heb tien uur horen slaan, en dat is al een poosje geleden.Dan mag ik wel opschieten".
"Als u zich met God wilt verzoenen", zei de griffier en hij boog tot aan de grond, kunt u een geestelijke laten roepen, als u dat wilt."
Bij deze woorden verliet hij de cel met de plaatsvervangend cipier achter zich aan.
Toen zag Cornelis pas het gezichtje van Roosje, nat van de tranen, en haar mooie grote blauwe ogen.
Het meisje liep op Cornelis toe, legde haar handen op zijn schouders en zei, terwijl ze naar hem keek: "Mijnheer, staat u mij een gunst toe".
"Huil toch niet zo, Roosje", zei de gevangene, "want ik ben verdrietiger door jouw tranen dan door mijn doodsvonnis".
"Toe huil niet meer en zeg me wat je me wilt vragen, Roosjelief".
"Wilt u alstublieft vergiffenis schenken aan mijn vader".
"Je vader?", zei Cornelis verbaasd.
"Ja, hij is zo hard geweest voor u, maar dat is nu eenmaal zijn aard".
"Hij is al gestraft, Roosje, en ik heb hem al vergeven".
"Dank u wel, zei Roosje, en kan ik nu op mijn beurt iets voor u doen?"
"Ja, je tranen drogen, kindlief".
"Maar ik wil iets voor u doen... Voor u..."
"Ach kindlief, alleen hij die niet buiten materiële dingen kan heeft nog iets nodig in het uur voordat hij sterft."
" En de predikant dan..."
"Weet je Roosje, ik heb God mijn leven lang lief gehad, zijn werken bewonderd en zijn wil gezegend. God kan niets op mij tegen hébben, dus ik zal niet om een predikant vragen".
"Maar er is iets anders...".
"Oh, mijnheer Cornelis, zegt u het toch alsjeblieft", snikte het meisje.
"Lief Roosje, je hebt me ontroerd, ik heb nog nooit zo'n mooi meisje met zo'n lief karakter ontmoet. Vergeef me als ik je niet meer aankijk, want, nu ik toch niet lang meer te leven heb, heb ik liever nergens spijt van".
Er ging een huivering door Roosje heen, want terwijl Van Baerle deze woorden uitsprak sloeg de klok in de klokketoren van de Gevangenpoort elf uur. "Ja, zei Cornelis, we moeten ons haasten".
Toen pakte hij het papiertje met de drie bollen en zei: "Lief kind, ik heb altijd veel van bloemen gehouden. Ik wist nog niet dat je ook nog van iets anders kon houden. Oh, je hoeft niet te blozen, Roosjelief, want als ik je nu een liefdesverklaring zou doen, dan zou die op niets slaan; daarbuiten op het plein wacht mij een ijzeren voorwerp dat voor eens en voor altijd met mijn roekeloosheid zal afrekenen.Ik hield dus van bloemen en ik heb waarschijnlijk het geheim van de grote zwarte tulp ontdekt, waarvoor de Haarlemse Tuinbouwvereniging een prijs heeft uitgeloofd van honderdduizend gulden.Die honderdduizend gulden, die heb ik hier in dit papiertje. Er zitten drie tulpenbollen in... hier... die zijn voor jou".
" Maar mijnheer Cornelis!"
"Je kunt ze rustig aannemen, Roosje, ik ben alleen op deze wereld dus je doet niemand tekort".
" Maar mijnheer Cornelis, honderdduizend gulden!"
"Liefje, die honderdduizend gulden zullen een prachtige bruidsschat zijn voor zo'n mooi meisje als jij. In ruil daarvoor moetje me beloven een lieve, aardige jongen te trouwen waarvan je veel houdt en die ook veel van jou houdt.
Sst, laat me uitspreken Roosje, ik heb nog maar enkele minuten..."
Het arme kind onderdrukte haar gesnik en luisterde.
Terwijl Cornelis haar hand nam, sprak hij verder:
"Nu moet je goed luisteren dan zal ik je vertellen wat je moet doen.
Je moet wat aarde nemen uit mijn tuin in Dordrecht, vraag maar aan Butruysheim, mijn tuinman, of hij je wat aarde van het kweekbed no. zes wil geven.
Dan moet je deze drie bollen in die aarde planten, ze komen volgend jaar mei uit, dus over negen maanden. En als de bloem aan de steel komt, moet je er 's nachts voor waken dat ze niet teveel wind krijgt en overdag dat ze niet teveel zon krijgt. Er komt een zwarte tulp uit, dat weet ik zeker. Dan moet je de voorzitter van de Haarlemse Tuinbouwvereniging waarschuwen.
Hij zal door de jury laten constateren dat het inderdaad een zwarte tulp is en dan krijg je je honderdduizend gulden."
Roosje zuchtte diep.
"Het enige wat ik verder verlang", vervolgde Van Baerle zijn betoog, is, dat de tulp 'Rosa Barlaensis' wordt genoemd, zodat ze aan onze twee namen doet herinneren.
Kom, geef me een papier dan zal ik het voor je opschrijven, wantje vergeet het vast".
Roosje barstte in tranen uit en gaf hem een in leer gebonden boekje met de initialen C.W.
"Wat is dat voor iets", vroeg Cornelis.
"Ach, zei Roosje, het is de bijbel van uw arme peetoom, Cornelis de Witt. Ik heb hem hier gevonden.
Schrijft u maar op wat u wilt, mijnheer Cornelis, ik kan wel niet lezen, maar u kunt er gerust op zijn dat uw wens vervuld zal worden".
Cornelis nam dé bijbel aan en drukte er eerbiedig een kus op.
"Waarmee moet ik schrijven?", vroeg hij.
"Er zat een potlood in,dat heb ik erin gelaten."
Het was het potlood, dat Johan de Witt zijn broer had gegeven en vergeten had om terug te vragen.
Cornelis pakte dus het potlood en schreef met vaste hand: "Op 23 augustus 1672, nu ik op het punt sta mijn leven te verliezen, schenk ik aan Roosje Grijphus het enige bezit, dat ik nog heb, n.1. drie tulpenbollen, waaruit, naar ik vast geloof, in mei a.s. de zwarte tulp tevoorschijn zal komen. De prijs van honderdduizend gulden, die daarvoor is uitgeloofd, zal Roosje als mijn enige erfgename ontvangen, op voorwaarde, dat zij zal trouwen met een jongeman van mijn leeftijd van wie ze houdt. Verder moet zij aan de zwarte tulp de naam geven van 'Rosa Barlaensis', waardoor onze beide namen verenigd worden.God schenke mij genade en haar gezondheid".
Cornelis van Baerle.
Daarna gaf hij de bijbel aan Roosje en zei: "lees maar".
"Maar ik heb u toch gezegd dat ik niet kan lezen".
Toen las Cornelis het testament hardop voor.
En terwijl het meisje nu onbedaarlijk huilde, naderden zware passen, vergezeld van hondengeblaf, de cel van Cornelis.
"Oh, ze komen u halen!", riep Roosje en sloeg de handen ineen.
"Oh, wat verschrikkelijk, heeft u niet nog iets wat u me wilde zeggen?" en huilend viel ze voor de gevangene op haar knieën.
"Ik vraag je alleen maar, uit liefde voor mij, om de drie bollen goed te bewaren en ermee te doen wat ik je heb gezegd."
" Dag lief Roosje ".
"Dat beloof ik u, antwoordde ze met gebogen hoofd, ik zal alles doen wat u gezegd heeft". En zachtjes voegde ze eraan toe: "maar dat ik met iemand anders trouw, dat kan ik u echt niet beloven, dat is onmogelijk voor mij". En zij verborg de kostbare schat die Cornelis haar had toevertrouwd voorzichtig in het lijfje van haar japon.
Het lawaai dat Cornelis en Roosje hadden gehoord, was de griffier die de veroordeelde kwam halen, vergezeld door de beul, de soldaten - die de wacht bij het schavot moesten vormen - en wat nieuwsgierige mensen.
Terwijl hij achter de soldaten de trap afliep keek Córnelis achterom en zocht de blik van Roosje. Maar alles wat hij tussen de zwaarden en hellebaarden door kon ontdekken was een ellendig hoopje mens wiens doodsbleke gelaat verscholen ging achter lange haren.