XIX. - VROUW EN BLOEM
Opgesloten in haar kamer kon ons arme Roosje niet weten van wie of wat Cornelis droomde.
Zij besloot dan ook in die vreselijke nacht om niet meer aan het luikje te komen.
Maar omdat zij wist hoe vreselijk Cornelis verlangde naar nieuws over zijn tulp, besloot zij alléén door te gaan met de lessen in lezen en schrijven; gelukkig had ze al zoveel geleerd, dat ze daarbij geen leermeester meer nodig had. Cornelis, van zijn kant, werd verliefder wakker, dan hij ooit was geweest.
De hele dag echter had hij een vaag gevoel van onrust; hij was bang, dat Roosje die avond niet, zoals anders, langs zou komen.
Daarom klopte bij het aanbreken van de avond het hart hem in de keel. De klok sloeg zeven uur, acht uur, negen uur.
Cornelis drukte zijn hand tegen zijn hart om het gebons ervan te onderdrukken en luisterde.
Die avond werd de stilte in de gang door geen geluid verstoord; de klok sloeg half tien, tien uur.
Op dat tijdstip verliet Roosje Cornelis gewoonlijk. Het uur was verstreken en Roosje was niet gekomen.
Zijn voorgevoelens hadden hem dus niet bedrogen.
"Het is ook mijn schuld, zei Cornelis in zichzelf. Zij komt liet, en ze heeft gelijk; in haar plaats zou ik hetzelfde doen." Desondanks bleef Cornelis nog steeds luisteren, wachten en hopen. Zo luisterde en wachtte hij tot middernacht; toen hield hij op met hopen en wierp zich met al zijn kleren aan op zijn bed.
De volgende dag verliep langzaam en troosteloos.
Tegen de avond begon de gevangene weer hoop te krijgen, maar, evenals de avond tevoren, verstreken de uren zonder dat Roosje kwam opdagen.
De derde dag ging de wanhoop van Cornelis over in treurige berusting. De afwezigheid van Roosje drukte zo zwaar op de ongelukkige, dat hij op het punt stond om Grijphus naar het meisje te vragen; maar hoe moest hij dat inkleden om geen argwaan te wekken bij de cipier? Behalve bedroefd was Cornelis ook angstig; het ogenblik naderde dat de bol geplant moest worden. Als Roosje nu eens dat ogenblik voorbij zou laten gaan? Als bij het pijnlijk gemis van het meisje ook nog de pijn zou komen de bol te zien afsterven, omdat hij te laat geplant was, of zelfs helemaal niet?
Het idee van deze twee smarten samen, was werkelijk voldoende om je eetlust te verliezen. En dat gebeurde dan ook inderdaad, de vierde dag.
's Avonds nam Grijphus het middag- en avondeten van Cornelis weer mee terug; hij had er nauwelijks een hap van gegeten.
De volgende dag raakte hij het eten helemaal niet aan en bleef de hele dag in bed.
"Mooi, zei Grijphus, terwijl hij na het laatste bezoek naar beneden liep; mooi, ik geloof dat we van die geleerde verlost gaan worden. Hij drinkt niet meer, hij eet niet meer en hij staat niet meer op."
Roosje trok helemaal wit weg.
"Hij maakt zich zorgen over zijn tulpen", dacht zij.
En nadat ze hals over kop was opgestaan, ging ze naar haar kamer, waar ze potlood en papier nam en die hele nacht oefende ze zich in het schrijven van letters.
De volgende dag, ontdekte Cornelis een papiertje, dat onder de deur was doorgeschoven. Hij wierp zich erop, vouwde het open en las in het handschrift dat hij nauwelijks meer als dat van Roosje herkende, zó was het in die zeven dagen verbeterd: "Wees maar gerust, je tulp maakt het goed."
Zo, dat was het dus, Roosje was helemaal niet ziek, zij was alleen maar boos.
Hij begreep, dat het meisje op antwoord zou wachten, maar dat zij dat antwoord alleen maar 's nachts zou komen halen. Daarom schreef hij op zo'n papiertje als hij ontvangen had:
"Wat mij ziek maakt, is helemaal niet de bezorgdheid voor mijn tulp; ik ben ziek van verdriet, omdat je me niet meer komt opzoeken."
Toen de avond viel, schoof hij het briefje onder de deur door en luisterde.
Hij hoorde noch haar voetstap, noch het geritsel van haar jurk.
Hij hoorde alleen maar een stem, licht als een ademtocht en zacht als een streling, die hem door het luikje de volgende woorden toefluisterde: "Tot morgen."
Morgen... dat was de achtste dag. Acht dagen lang hadden Cornelis en Roosje elkaar niet gezien.