Brief van Iris

Queensberry Place

South Kensington, Londen

2 januari 1948

Lieve Eva,

God is Milton Berle.

Diane heeft me verlaten. Of ik heb haar eruit gegooid. Je zegt (in elk geval doe ik dat; geen idee wat jij zou zeggen, misschien is dit jou nooit overkomen): ‘Het punt is niet dat je me verlaat; het punt is de manier waarop.’ Dit is volstrekte kolder. Ze verlaat me ongeveer zoals ik had verwacht, dat wil zeggen: ze verlaat me op de manier waarop ik haar zou hebben verlaten, als ik vlugger van begrip was geweest. Ze propte al haar kleren in de auto van een vriend terwijl ik aan het werk was en toen ik thuiskwam vond ik een prachtige, vlekkerige brief met een geur van viooltjes (en spelfouten) en een zelfrechtvaardiging.

Wat ik zou moeten vinden is een draaglijke, plooibare producer van de oudere mannelijke variëteit. We zouden er in de kranten en op premières goed uitzien en hij zou lekker zijn gang kunnen gaan met jongetjes of meisjes en ik zou een heel, heel prettige suite ergens in Mayfair hebben. Ik stel me mijn suite soms zelfs voor. Terracotta muren met een roomwit biesje, een charmante zitkamer met moirézijde, met kleedjes van mohair, warm en licht, met een paar mottengaatjes om te laten zien dat we au fond maar doodgewone mensen zijn. Mijn slaapkamer zou enorm zijn, zo groot als die van mevrouw Torelli, maar dan zonder meneer Torelli, want die zou het beeld bederven, met die bretels die van die dikke, dichtbehaarde schouders glijden en een gezicht vol scheerzeep.

Ik weet wat ik zou moeten doen en ik begrijp zeker hoe ik het zou moeten doen. Alleen een idioot kan een dochter van Edgar zijn en toch niet een kans naar waarde schatten en aangrijpen. Kennelijk ben ik die idioot. Ik hoop dat jij het niet bent. Ik hoop dat je nu getrouwd bent en een aardige joodse echtgenoot hebt om je met Danny te helpen. Al mijn vrienden vertellen me dat joodse echtgenoten het beste genre zijn, maar de enige die ik hier ken drinkt als een Maleier en heeft aan beide armen en benen een achtergronddanseresje hangen. Toen ik in Hollywood zat praatten de mensen er voortdurend over wie er joods was en wie niet. Eleanor Roosevelt, hoewel dat me onwaarschijnlijk lijkt. Walter Winchell, Danny Kaye, Jack Benny, de Gabor-zussen en Lauren Bacall, wat fantastisch is. Als ik premier van Israël was zou ik haar gezicht op alle postzegels zetten. Ik heb geen idee waarom joodse mensen dit allemaal zo interessant vinden.

Toevallig zag ik gisterenavond Diana en die schitterende oorbellen die ik haar heb gegeven, flonkerend als sterrennachten aan de oorlelletjes van een of andere schrijfster met X-benen. En ik dacht aan mevrouw Gruber, die me op zo’n moment zou zeggen dat ik de feiten onder ogen moest zien. Also geht es, toch?

Ik heb de liefde er helemaal aan gegeven. De soapopera betaalt nu de rekeningen en de rest van de tijd probeer ik geld in te zamelen voor mijn favoriete plastisch chirurgen, dokter McIndoe en dokter Litton. We willen een kliniek in Londen beginnen. Ik ben wijd en zijd bekend, en heel geliefd, als het Zingende Guinese Biggetje. Zou slechter kunnen.

Ik hoop van je te horen.

Iris