17. After You’ve Gone

De dagen nadat Reenie was gestorven ging ik zo snel mogelijk te werk. Ik wilde iedereen graag helpen, maar door het verdriet werd ik blind en doof en onbeholpen. Ik prikte Danny met een kam in zijn oor toen ik zijn haar probeerde te fatsoeneren. Ik liet roerei op de blote borst van mijn vader vallen omdat Clara er niet was om hem te voeren. Ik struikelde toen ik de post ging halen en schaafde allebei mijn knieën open. Danny dook weg zodra hij me zag aankomen. Ik begreep niet waarom ik steeds maar omviel. Dat was veel erger, veel gênanter, dan mijn zorgen. Me zorgen maken lag in mijn aard. Mijn vader was een vat vol etiquette en grote ideeën geweest, Iris was een vaas met glamour, en ik was de kleine kroes met zorgen. Ik maakte me zorgen over mijn vader, die bijna verlamd was, afgezien van de kleine trillingen en beangstigende, betekenisloze gebaren. Ik maakte me zorgen over Iris, omdat ze de laatste keer dat ik haar had gezien schreeuwend, ruikend naar verkoold vlees, een ambulance in was geschoven. Ik maakte me zorgen over Danny omdat ik geen keus had. Clara, die de zorgen met me had kunnen delen en me met Danny had kunnen helpen, was nog drie weken op tournee. Tegen de tijd dat ze terug zou zijn wilde ik haar niets te zeggen hebben. Ze zou me smeken over die zware tijd te vertellen; ze zou allebei haar handen op de mijne leggen en ik zou haar mijn rug toewenden. ‘O, dat is nu voorbij,’ zou ik zeggen.

Danny vertellen dat Reenie dood was, dat Iris een hele tijd in een ziekenhuis ergens zou moeten herstellen en dat ik degene was die voorlopig en voor onbepaalde tijd voor hem zou zorgen, was de ergste dag van mijn leven. Ik zou liever elke dag op die veranda zijn achtergelaten, misselijk toekijkend hoe mijn moeder een eindeloze weg afreed, dan dat ik nog eens zou moeten meemaken, of me zelfs maar herinneren, hoe ik Danny vertelde dat zijn moeder dood was.

Zijn mond ging een paar keer open en dicht en hij keek naar het plafond. Hij glimlachte, alsof dit een van onze rare grotemensengrappen was, het soort grap dat hij niet altijd begreep maar wel altijd wilde begrijpen. Zijn gezicht rekte zich uit en werd rood om zijn brede, pijnlijke glimlach heen, en toen draaide hij zijn hoofd van me weg en begon te huilen, waarbij hij zijn gezicht in de rugleuning van de bank drukte. O, hoe konden we, dacht ik.

‘Ik vind het zo vreselijk,’ zei ik. ‘Ik vind het zo vreselijk. Ik vind het zo vreselijk dat we het hebben laten gebeuren. Ik weet dat ik volgens jou helemaal niet degene ben die voor je moet zorgen. Ik neem het je niet kwalijk. Ik weet dat ik helemaal geen moeder ben, maar ik zal het proberen. Danny, ik zweer bij God dat ik je niet in de steek zal laten en het zal proberen.’

‘Proberen,’ zei hij, en toen gingen we op de vloer liggen, huilend om wat we niet hadden.

Reenies begrafenis was maar vier dagen daarna en was kort en klein. Ik liet Vader Dom de plechtigheid leiden omdat ik de enige was die er bezwaar tegen kon maken, en ik had er de energie niet voor. Mevrouw Torelli organiseerde het geheel. Francisco kwam ook, als vertegenwoordiger van de rest, en met zijn vijven zaten we in de kleine kapel van de kerk van de Torelli’s aan Middle Neck Road, en Vader Dom sprak op vriendelijke, zelfs warme toon, over Reenie en hoe lief ze was geweest en hoe toegewijd aan de Torelli’s (hij liet Iris weg en had het slechts even over Gus, de Duitse spion). Hij had het over Danny, wat ik op prijs stelde, en over Gods wil, wat afgrijselijk was, zoals mijn vader zou hebben gezegd. Hij werkte het allemaal in een halfuur af. Ik dankte de Torelli’s en Francisco en nam Danny mee om een ijsje te gaan eten.

De volgende dag hadden de Torelli’s een fruitmand meegenomen die ik aan Iris moest geven als ze in het Columbia Presbyterian Hospital uit haar coma zou zijn ontwaakt. Alle Diego’s kwamen om me erheen te brengen. Als ik alleen zou zijn gelaten en ervoor had gezorgd dat Danny de bus haalde en mijn vader niet uit zijn bed zou vallen had ik het misschien zo druk gehad dat ik helemaal niet bij Iris op bezoek was gegaan. Carnie bonkte om zeven uur op de deur. Ik vertelde haar dat ik echt niet de boel de boel kon laten om naar het ziekenhuis te gaan. Ze pakte de mand van de Torelli’s op en gaf me mijn schoenen. Danny stond in de deuropening van zijn kamer aan zijn lip te pulken, waar ik gek van werd.

‘Laten we onze schoenen aantrekken,’ zei ik. Ik pakte zijn Raggedy Andypop en het grootste deel van zijn bagel en we gingen met zijn allen naar het ziekenhuis, Danny als een zeepok op mijn arm.

Bea bleef met Danny in de ziekenhuiscafetaria. (‘Wat moet hij anders?’ vroeg ze. ‘Reenie is dood. Iris is een puinhoop. Wie wil dat nou zien? Jij moet, hij niet.’) Carnie en Francisco deden een stap achteruit om mij als eerste binnen te laten in Iris’ kamer, zodat ik een manier kon vinden om mijn zus voorzichtig maar met veel gevoel te omhelzen. Mijn overheersende gewaarwording was dat dit allemaal een slechte film was, dat het ondenkbaar was dat Reenie, die door Danny en Iris was aanbeden, dood en weg was. Ik had niet van haar gehouden maar haar wel gemogen en ze had voor Danny gezorgd en mijn zus gelukkig gemaakt en dat was tot op grote hoogte voor mij genoeg.

Iris deed haar linkeroog open (de rechterkant van haar gezicht en haar hals gingen schuil onder een laag gaas en tape), en zelfs dat oog zag er niet uit als het oog van mijn zus. Dat heldere, soms bijtende bladgroene licht was eruit verdwenen. Francisco drukte een kus op Iris’ voorhoofd en ik deed hetzelfde. Carnie ging op het voeteneinde van het bed zitten. Ze vertelde Iris een paar verhalen over onze uitspattingen in La Bella Donna. Ik sorteerde de inhoud van de mand en maakte een toren van de chocolaatjes. Ik pelde een mandarijn. Francisco zei dat ik voor alles thuis zorgde: niet dat het allemaal op mijn schouders neerkwam, maar ik deed het prima en Iris hoefde zich nergens zorgen over te maken. Iris sloot haar oog. Carnie ging Bea aflossen en Francisco zei: ‘Je moet rusten. Ik laat jullie meiden alleen.’ Hij pakte de mandarijn en ging de gang op. Hij kwam niet terug.

Ik liep door de kamer. ‘Weet je,’ zei ik, ‘ik dacht dat het beter was als Danny hier niet binnenkwam en je in deze toestand zag.’ Iris knikte en de slangetjes die met tape op haar borst zaten en de cocons op haar armen en schouders bewogen licht. Ik zei: ‘We hebben waarschijnlijk nog een maand bij de Torelli’s. Ze hebben een butler en een kokkin en een gouvernante nodig. En ik denk niet dat Danny en ik dat kunnen overnemen.’ Iris sloot haar oog.

We zaten daar een paar momenten en toen deed ze haar oog weer open.

Ze vormde met haar mond het woord Reenie.

‘Mag ik je hier aanraken?’ vroeg ik, en ik legde mijn hand op haar linkerbeen. Ze knikte. ‘Ik dacht dat iemand het je wel verteld zou hebben.’

Iris hield mijn blik vast, furieus.

‘Ik vind het heel erg, zei ik. ‘Ze hebben al het mogelijke voor haar gedaan. Ze was... ze leefde... ze leefde niet meer toen ze in het ziekenhuis aankwam.’

Ze vormde de woorden Dat weet ik.

‘Wat weet je? Je bedoelt dat je het al wist?’

Iris knikte.

‘Helpt het dat ik het je vertel?’ vroeg ik.

‘Nee,’ zei ze.

Op weg naar huis liet Francisco Bea rijden en ging samen met mij achterin zitten, met de half slapende Danny over ons heen. Francisco vertelde me dat hij, als Iris’ handen waren genezen, een paar trucs kende om haar te helpen, om te zorgen dat haar handen er goed uitzagen. In het donker op de achterbank tekende hij met zijn vingers schetsen en contouren op mijn hand. (‘Je geeft de vingertoppen wat parelmoer,’ zei hij, ‘zodat ze het licht vangen. Op de verbrande stukken, als die er zijn, breng je een laag gewone foundation aan en dan een perzikkleurige en dan een klein beetje bruin om de vingers slanker te maken. Bovendien moet ze altijd nagellak dragen, om het geheel af te maken.’)

Iris lag nog twee weken op de speciale brandwondenafdeling. De Torelli’s stuurden nog een paar fruitmanden, naar haar, en naar mij. Danny en ik aten chique peren en gemberkoekjes en Golden Delicious-appels, en ik moet zeggen dat hij nooit om een fatsoenlijke maaltijd vroeg. Ik stelde me zo voor dat hij, als hij in bed lag en op zijn geheimzinnige manier een gebedje deed, God vroeg: ‘Wat voor mensen rukken je weg uit je leven, hoe miserabel ook, en geven je een beter leven, hoe merkwaardig ook, en pakken het je dan weer af, net op het moment dat je je een heel klein beetje op je gemak voelt?’

Iedere ochtend voerde ik mijn vader gepocheerde eieren en jam uit de kleine potjes die in de fruitmanden zaten en bracht Danny naar school. Ik ging niet meer naar La Bella Donna, hoewel ik wist dat dat niet echt slim was, en zorgde voor mijn vader, die eigenlijk niets nodig had behalve een milkshake en een ondersteek. Ik kon het niet opbrengen die vrouwen te vertellen wat hun zou kunnen overkomen.

Ik liep naar Danny’s school en zat bij zijn klaslokaal te wachten tot de bel ging. Dan namen we de bus de stad in om te winkelen en de dingen te kopen die we leuk vonden. Ik stal nagellak voor mezelf en Captain Marvelstrips voor hem. We kochten ijsjes bij Kriegel’s en liepen naar Grace Avenue Park om mijn nagels te lakken en te lezen. Als het iets koeler en donkerder werd gingen de kinderen naar huis, stopten we onze spullen in mijn tas, speelden op alle toestellen die er waren en perfectioneerden een staande dubbel op de glijbaan, waarna we de bus naar huis namen voor ons avondmaal van fruit en kaas en koekjes.

Ik weet niet wie er bij Iris op bezoek ging. Hoewel ik denk dat ik in een doodlopende steeg op de bodem van mijn hart eigenlijk een beter mens ben dan Iris weet ik dat als ik daar in het ziekenhuis had gelegen zij in een stoel naast mijn bed zou hebben geslapen.