11. Bei Mir Bist Du Schön
Brief van Iris
Upper Richmond Road,
Putney, Londen
april 1947
Lieve Eva,
Weeshuis Trots van Israël. Je kende daar de weg alsof je er woonde. Je was mijn gids. Je moet het tijdstip van ons bezoek aan de honkbalwedstrijd en de jongen op wie je was gevallen goed hebben gekozen. (Je hield je bril in je zak en je borst vooruit tot de honkballers naar binnen werden geroepen.) Toen kwamen de kleintjes naar buiten. We stonden daar als publiek in een museum, bewonderend de verschillende kinderen te beoordelen. Zo veel verschillende kinderen waren er toch niet? Mager, donker haar, donkere ogen, jongens met grote neuzen, nu en dan een kleine papzak met dikke polsen en knieën en een argwanende blik, een paar blonde. Ik had gezegd dat ik het liefst een baby had, maar er waren duidelijk geen baby’s in de aanbieding, of als het weeshuis wel baby’s had, hielden ze die binnen, zoals het hoorde.
Ik weet dat je begreep dat ik een kind voor Reenie wilde. Ik moet je een miljoen keer hebben verteld hoe graag ze een kind wilde, hoe treurig het voor haar was dat ze er, nu Gus verdwenen was, waarschijnlijk nooit een zou krijgen. Zij vertelde het mij en ik vertelde het jou. Ze had de adoptiemogelijkheden bekeken en ontdekt dat adoptiebureaus eerder een stel getrouwde monsters een drieling zouden meegeven dan één enkel kind aan een alleenstaande vrouw. Je opperde eens voorzichtig dat Reenie iemand anders zou kunnen leren kennen, een man met wie ze een kind zou kunnen krijgen, maar daar reageerde ik vernietigend op. Het spijt me. Ik had je nooit mogen overhalen die kleine jongen achterover te drukken (ik zie het nog voor me, die vreselijke hoop baksteen en die davidssterren discreet in de nissen gebeeldhouwd, trots joods maar niet té joods, want je wist maar nooit).
Ik heb niet zo veel vertrouwen in het geheugen van mensen. Ik lijk me sommige zaken in galop te herinneren, een paar momenten in Ohio die geweldig gedetailleerd op me blijven drukken, en andere dingen zijn niet meer dan blaadjes die op een stroom meedrijven. Het geheugen lijkt even feilbaar, even verkeerd begrepen en misleid als iedere andere gedachte of kramp die door ons heen trekt. Ik weet dat ik toen niet zo erg veel jonger was dat ik mijn leeftijd als excuus kan gebruiken; laten we maar zeggen dat ik nog steeds dacht dat ik was geboren om te triomferen. Dat ik zelfs een triomf verdíénde. Ik was van plan Reenie een jongetje te geven, zoals een rijk man een Cadillac voor zijn vrouw koopt. Ik dacht dat ze vanwege mijn onverwachte overdonderende generositeit nog meer van me zou houden. En omdat Danny een kind was, en géén auto, zouden we net het gezin-Nelson zijn, behalve dan dat we Harriet en Harriet en Danny zouden zijn en Danny zich uitzonderlijk goed zou gedragen.
Wist ik veel? Ik was opgevoed door een volslagen normale, heerlijke moeder, met warme ontbijten en een schuimend bad en wandelingen naar de bibliotheek, en ze ging net dood toen ik verschrikkelijk werd, krijsend over mijn pukkeltjes en mijn haar en voor het eerst ongesteld – ik weet nog dat jij het werd. Je was veertien. Het gebeurde net voordat alles in Hollywood misging. Jij had, omdat je nu eenmaal jij was, in mijn boek van Margaret Sanger het stuk over menstruatie opgezocht. Je bleef gewoon op de wc zitten tot ik thuiskwam en toen gaf je me je lijst boodschappen, op de achterkant van een envelop. Toen ik met de spullen terugkwam sliepen allebei je benen en moest ik je overeind houden. Ik bond je dat enorme roze stuk maandverband om, verzekerde je dat je zwanger kon worden maar dat dat niet betekende dat je iets met jongens moest krijgen als je niet wilde, en ik gooide je vuile broek in de vuilnisbak achter de appartementen.
Wat ik wil dat je je herinnert is dat ik om je gaf. Ik wil dat je inziet dat ik door het contrast tussen mijn leuke moeder, die een dienstmeisje en twee porseleinen serviezen en een levensgeschiedenis van comfort en onbeduidendheid had, en onze onbezorgde, ondoorgrondelijke en onbetrouwbare vader geen idee kon hebben hoe het eigenlijk hoorde.
Jij zag Danny eerder dan ik. Ik weet niet wat je opviel. Ik denk dat ik sterkere gevoelens had moeten hebben. Mijn hart had overstroomd moeten zijn van liefde, omdat ik wist dat dit precies het jongetje was (jij zei dat hij vier of vijf was, ik had geen idee) dat we moesten krijgen, maar van liefde was geen sprake. Ik voelde me zoals je je voelt als iemand je vraagt te kiezen tussen verschillende armbanden met parels van slechte kwaliteit als je geen belangstelling voor parels hebt en nooit hebt gehad. We gingen er nog drie keer heen en elke keer zochten we Danny en glimlachten en we zwaaiden en trokken het gat in de afrastering een stukje verder open, tot een kind erdoorheen kon kruipen. Jij vond een plaat hout die we tegen het gat legden zodat niemand het zou zien. Ik weet niet waarom we dachten dat iemand hem, of ons, zou tegenhouden; die kinderen zaten immers allemaal in dat weeshuis omdat niemand ze wilde.
Weet je nog wat Danny zei toen hij tegen ons begon te praten? Hij vertelde ons dat zijn moeder van een dak was gevallen en dat zijn vader zo bedroefd was geweest dat hij Danny en zijn broers naar het tehuis had moeten brengen. We keken wel naar de andere jongens, maar jij had je zinnen op Danny gezet. Je zei dat hij aardig en slim leek. Je had gelijk, maar ik zag er op dat moment absoluut de bewijzen niet van. De indruk die hij op mij maakte was: te klein, misschien bijziend en meelijwekkend. Toen we zijn aandacht hadden getrokken en ik uiteindelijk door het gat in de afrastering mijn hand naar hem uitstak keek hij alleen maar naar zijn schoenen. Ik moet je vertellen dat ik me zorgen maakte dat hij traag van begrip was en dat we een slimmer kind hadden moeten vinden, maar jij legde meteen de snoepjes in mijn hand om hem aan te moedigen en hij liep er met onvaste stapjes heen, als een das die op zijn eten afkwam. Er is een hotel in het noorden waar ik een paar keer ben geweest (getrouwde dame, Schotten, en wel heel erg belangstellend... Ongeveer twee maanden lang) en rond theetijd zetten ze er een enorme kom melk neer met stukken brood eromheen en kwamen de dassen een hapje eten, als de matrones in Connaught. Ik keek er elke dag naar.
Hadden we een auto geregeld? Hebben we hem met de ondergrondse mee naar huis genomen? Dat lijkt me onmogelijk, maar ik weet dat we geen auto hadden (onze vader zag er erg streng op toe dat we de auto van de Torelli’s niet voor persoonlijke zaken leenden; het moet de enige ethische hindernis zijn geweest waar hij niet overheen wilde springen). Ik denk dat ik Danny naar binnen droeg, gewikkeld in een rood met witte deken. (Niemand kan zeggen dat we niet vooruit planden. Inderdaad, we hadden een zak snoep én een deken bij ons.) Danny had helemaal niet gehuild toen we hem door het gat hadden getrokken. Hij keek alleen even over zijn schouder, veegde zijn vuile kleine neus af en pakte mijn hand. Hij zag er in onze badkamer een beetje gehavend uit; zijn ogen schoten heen en weer en zijn hart klopte zo snel in zijn borst dat ik het kon zien. Reenie waste zijn gezicht en zijn handen met een warme doek (ze was bang dat hij nooit in bad was geweest en dat hij al dat water eng zou vinden), zette een kop thee met veel melk voor hem en toen stopten we hem in ons bed. Dat beeld van Reenie, met dat hoofd van dat jongetje tegen haar borst terwijl ze met haar hand zijn haar gladstreek en dat kopje voor hem vasthield en een Italiaans slaapliedje voor hem zong, was alles wat ik had gewild. Dat, en haar prachtige glimlach toen hij in slaap viel. Ze vroeg me wel waar we hem hadden gevonden en ik vertelde haar een erg doorzichtige leugen, dat een buurman van de Diego’s hun kind had achtergelaten om naar Mexico terug te gaan en dat niemand wist wat er met hem moest gebeuren. Reenie leek een beetje verbaasd dat hij Mexicaans was; hij zag er niet Mexicaans uit, zei ze, maar uiteindelijk zag ze alleen nog zijn lieve gezicht en zijn grote ogen en zijn mollige handje dat haar rok vastgreep, en als ik haar had verteld dat hij Robert van Schotland was zou ze dat ook hebben geloofd. Ik heb waarschijnlijk gedacht dat Reenies katholieke geweten zou gaan opspelen bij de gedachte dat hij gestolen was en dat ze ons zou dwingen hem terug te brengen. Ik had haar eens verteld dat ze een kind kon krijgen met Francisco en dat wij het dan wel zouden opvoeden, maar daar had ze niet van willen horen.
Edgar kwam binnen, trok zijn schoenen uit en keek naar Reenie, die dat persoontje wiegde dat hij nooit had gezien. Ik vertelde hem ons verhaal over de Diego’s en hij stak een sigaret op. ‘Wat ongewoon,’ zei hij. ‘Mexicaans? Is er nog koffie?’ Ik gaf hem koffie en legde een paar biscuitjes om het kopje heen in de hoop dat hij zou begrijpen dat het betekende: Niets zeggen, alsjeblieft. Hij dronk zijn koffie en gaf Reenie een klopje op haar schouder. ‘Ik weet zeker dat iemand me er morgenochtend alles over zal vertellen,’ zei hij. ‘En hoe heet dit kereltje?’ Reenie koos ‘Dante’ en we veramerikaansten het tot ‘Danny’ en ik opperde dat ‘Lombardo’ iets minder moeizaam zou zijn dan iets Mexicaans, en Reenie was het met me eens.
De volgende ochtend gingen jij en ik bij Woolworth’s kleren kopen en Reenie oefende het verhaal over Danny Lombardo voor de Torelli’s, waarbij ze voor alle zekerheid de niet-bestaande Diego’s inwisselde voor Reenies niet-bestaande Italiaanse neven. Mevrouw Torelli vroeg of ze Danny mocht zien. Reenie maakte hem grondig schoon. Om vijf uur presenteerden we hem, en waar mevrouw Torelli ook naar mag hebben gezocht, Danny slaagde voor de test. Hij keek haar recht aan en glimlachte bedeesd. Mevrouw Torelli was ontzet dat een Italiaanse moeder zo wreed kon zijn. Ze verontschuldigde zich dat ze alleen maar gebruikte jurkjes te bieden had omdat Joey nog maar drie was. Danny liet niet zijn afgrijselijke weesjesgebit zien en ze hoefde niet zijn zuivere en afgrijselijke Brooklynaccent te horen. Ik heb harder aan het accent van dat kind dan aan mijn eigen accent gewerkt. Weet je nog? In de eerste klas kreeg hij de hoogste cijfers voor voordracht, uitspraak en spreken in het openbaar, dank u wel.
Ik neem aan dat ik nooit iets van je hoor vanwege Danny. Als jij jij was (daar zijn we dan, hè?) weet ik dat je je katoenen sokken zou hebben opgetrokken, je verbrande handen zou hebben verbonden en zijn doorgegaan met het verzorgen van de arme Danny. En ik weet zeker dat je dat had gedaan.
Ik stuur een paar mooie recensies mee. Ik ben zo ongeveer non-stop op de bbc sinds ik uit het ziekenhuis ben gekomen. De Amerikaanse gelukszoekster met de harde grappen, de handenwringende broze Amerikaanse secretaresse, de gek geworden schoonheid uit het Zuiden. Ik speel oudere rollen (de camera is niet zo dol op me als hij op jou zou zijn en ik lijk altijd maar – quelle surprise – de oudere zuster). Ik heb de bbc een fortuin aan vliegkosten bespaard. En nu zit ik in een soap, als de doortrapte Amerikaanse schoonzus waarvan onze hoogstaande en moedige heldin zich niet kan bevrijden. (Ons hele land is kennelijk inhalig maar vastberaden, te grof om beledigd te kunnen worden en te stompzinnig om naar huis te gaan als ze niet meer welkom zijn. Ik weet niet wie volgens hen nog maar kortgeleden hun magere gevlekte donders heeft gered, maar wij zullen het wel niet zijn geweest.) Van niets ga je zoveel van Amerika houden als van een winter in Engeland.
Je zuster,
Iris
Ik had mijn zinnen op Danny gezet. Hij leek niemand te hebben, en misschien erger dan niemand, en aan de manier waarop hij zijn hoofd naar voren stak zag ik dat hij een bril nodig had. Ik gaf hem aan Reenie en Iris en bleef daarna klapwiekend op de achtergrond staan. De eerste twee dagen zei Danny geen woord. Hij zei niet: ‘Wie zijn jullie, waar brengen jullie me heen, wie zijn al die mensen, wanneer mag ik weer naar huis?’ Hij staarde ieder van ons aan als we iets tegen hem zeiden, zodat Iris bang werd dat hij doofstom was. Ze knipte met haar vingers naast zijn oor en hij vertrok zijn gezicht maar zei niets. Hij werd wakker als Reenie wakker werd, kleedde zich aan en liep achter haar aan naar de keuken van de Torelli’s. Terwijl zij kookte en afwaste drukte hij zich tegen haar aan. Als zij aan tafel bediende zat hij aan de keukentafel en legde zijn hoofd erop. Als Reenies dag erop zat droeg ze hem terug naar het koetshuis en legde hem in bed. Ze gaf hem een nachtzoen en mijn vader en ik riepen vanuit de zitkamer ‘Slaap lekker’ en toen zei Danny opeens iets.
‘Ik heb een broer,’ fluisterde hij tegen Reenie. ‘Bobby.’
Reenie wrong de waarheid uit Iris en stond erop dat ze naar het weeshuis terugging. Ik wilde niet. Ik had gedaan wat Iris van me verlangde en had Danny voor ieders heil gered. Ik wilde doorgaan met mijn tarotkaarten (ik had nu zeven cliënten) en mijn make-up en mijn lectuur over de oorlog, en, vooral, me laten opslokken door mijn grenzeloze fascinatie voor mijn lichaam, dat per minuut veranderde. Ik balanceerde op de rand van de badkuip om mezelf in de beslagen badkamerspiegel te bekijken: pin-upmeisje, geheimzinnige vrouw, boerendochter. Ik kon een uur lang mijn onderarmen en ellebogen en dan nog een uur mijn wenkbrauwen bestuderen.
Iris zei dat er aan het weeshuis niets was veranderd. Oudere jongens gooiden met een gehavende honkbal. Kleine jongens sprongen over hopen afval, gooiden stenen naar blikjes. Iris liep naar de afrastering en zocht de jongens af. Ze had Bobby meteen in de gaten. Hij was Danny, maar dan vier jaar ouder, en nog steeds een schoonheid. Hij stond, vol zelfvertrouwen poserend, op een stapel bakstenen en een veel oudere jongen maakte een tekening van hem. Iris zei dat hij een kleine Salomé-Van-De-Vuilnisbelt was en dat ze hem zeker niet bij ons in de buurt wilde hebben.
De andere jongens zagen dat Bobby door de kunstenaar werd getekend en grinnikten wel, maar zeiden niets. De kunstenaar was een lange goedgebouwde jongen met zware wenkbrauwen, en Iris zei dat als zij een klein kind was geweest ze hem ook niet tegen zich in het harnas had willen jagen. Hij zag Iris staan.
‘Hé, juffrouw,’ zei de kunstenaar. Bobby hees zijn broek op en draaide zich iets naar Iris toe. De draaiing in zijn ivoorkleurige romp, de scherpe kleine plooi boven zijn bekken, was even mooi als de rest van hem.
‘Ben jij Bobby?’ vroeg ze.
Bobby staarde terug. Iris zei dat ze het al helemaal voor zich zag. Ze zou een babbeltje met Bobby maken. Ze zou hem vertellen dat Danny bij ons zat. Bobby zou in niet meer dan zijn vuile t-shirt en zijn wijde kakibroek het weeshuis uit lopen en meegaan naar Pond Road, met allerlei verwachtingen. Hij zou een slaapkamer met Danny delen en zijn speelgoed vernielen. Bobby zou uitmaken wat goed en normaal en mannelijk was en wat Reenie en Iris vonden zou niet ter zake doen. Bobby had de koele blik van een chanteur. Hij deed Iris aan Rose Sawyer denken.
‘Ik hoorde dat de jongens hem Bobby noemen,’ zei Iris tegen de kunstenaar. ‘Ik was toevallig in de buurt, bij vrienden op bezoek.’ Ze zette haar stem van Hoffelijke Gast in. Bobby’s blik bleef op de grote speld van verguld zilver op Iris’ kraag hangen en ze wist dat ze gelijk had.
‘Ik moet weer gaan,’ zei Iris. ‘Veel geluk met je kunst.’
‘Veel geluk met je kunst? Heb je dat gezegd?’ vroeg ik.
‘Ja.’
‘Zag Bobby er treurig uit? Teleurgesteld?’
‘Hij zag eruit als een kleine goedkope aap,’ zei Iris. ‘Ik zeg tegen Reenie dat ik hem niet heb gezien.’