15. Let’s Fly Away
Mijn vaders ziekte werd een lange, hortende, ellendige weg naar een plek waar we niet heen wilden, behalve dat de weg zelf zo verschrikkelijk was dat we niet konden wachten op onze bestemming aan te komen. Clara vertelde me dat ze er niet bij was geweest toen haar moeder stierf en dat ze van de dood van haar broer alleen maar had gehoord, en dat deze lange dagen iemands manier moesten zijn om dat te compenseren.
Soms dacht mijn vader dat Clara zijn derde dochter was. We zaten een avond met zijn drieën om zijn bed te eten, ons bord moeizaam in evenwicht houdend op onze knieën, toen hij zei: ‘Ik weet niet wat ik zonder mijn meisjes zou moeten. Ik ben de gelukkige versie van King Lear, een fortuinlijke man met drie heerlijke dochters.’ Iris en ik keken elkaar aan en Clara wachtte tot mijn vader weer in slaap was gevallen en zei toen: ‘Denken jullie dat het voor mij leuk is? De derde dochter zijn, en bovendien de donkere, degene die zijn tanden moet poetsen en zijn billen moet afvegen? Ik herinner me die scène in King Lear niet.’
Iris had wel iets beters te doen. Ze kreeg grotere rollen aan Broadway en kwam om twee uur ’s morgens thuis, waarna ze meteen de trap op rende, naar Reenie. Iris en Reenie vonden allebei dat er geen reden was waarom Danny in een ziekenkamer moest slapen met een man die hij daarvoor nauwelijks had gekend en die hem nu niet kende. Overdag kookte Reenie en ’s avonds paste ze op Danny, waardoor er voor mij en Clara veel dagen overbleven om ons al pratend een weg te banen door het afwassen en afdrogen en de trage ellende van het voeren van mijn vader.
Clara zei: ‘De eerste keer dat ik je vader zag was toen ik uit de Silver Star Diner kwam.’
Ik zei dat ik dol was op hun wentelteefjes.
‘Hij nam zijn hoed voor me af, alsof ik blank was,’ zei ze. ‘Dat vond ik leuk. Ik heb niet altijd in het gezelschap van heren verkeerd.’
Ik knikte.
‘Je vader vindt het niet erg om raar over te komen. Dat is een goede eigenschap.’
Ik had mijn vader nooit als raar beschouwd. Toen ik een klein meisje was zag ik hem als een god, gul met de Hersheyrepen, en nu zag ik hem als slim en oppervlakkig. Een dun laagje zilver over nikkel, dat dacht ik, en die gedachte moet van mijn gezicht af te lezen zijn geweest.
‘Denk je dat dat niets voor hem betekende? Denk je dat je vader in zijn eigen leuke huis woonde, met een Iers dienstmeisje en zijn eigen leuke gezin, en dat hij drie dagen per week Engelse poëzie doceerde en nu een symbool is van Joe Torelli’s succes, Joe Torelli’s Rochester? Denk je dat dat je vaders ambitie was? Voor Joe Torelli de voordeur opendoen en via de achterdeur het huis verlaten?’
Ze hield haar handen voor zich, alsof ze bad om de kracht me geen klap in mijn gezicht te geven.
Mijn vader deed zijn goede oog open en keek Clara aan. Hij drukte zijn linkerhand op zijn hart, wat hij tegenwoordig deed als hij sterke gevoelens had die hij niet kon uiten.
‘Kalm maar,’ zei Clara. ‘Het is goed. Ik ben het maar. Het is Clara maar. En Eva.’
Hij legde zijn linkerhand op de hare. ‘Ik ben een paar dingen vergeten.’
‘Dat geeft niet,’ zei Clara, en ze ging naast hem liggen. Ze legde haar hoofd op zijn borst en trok zijn hand omlaag naar haar schouder. Ik pakte de restanten van het ontbijt bij elkaar.
‘Liefje,’ zei hij tegen haar. ‘Liefste.’
Toen zei hij: ‘Mamele.’ En Clara richtte haar hoofd op.
‘O jee,’ zei ze tegen mij.
‘Meisjelief,’ zei hij. ‘Ik ken jou.’
‘Ik ken jou ook,’ zei ze, me nog steeds aankijkend.
‘Nee. Ik ken je. Je broer nam je overal mee naartoe. Ik heb nog nooit een jongen gezien die zo gek was op zijn zusje. Smoke Williams. Ik ken je.’
Mijn vader draaide zijn hoofd om en zakte weg in een van zijn snelle, onrustige slaapjes.
Er kwam niet veel verstandigs meer uit. Hij praatte over de groene rivier, de Wye, en de statige huizen in Engeland en soms over mij en Iris, toen we samen twee heel kleine meisjes waren, wat nooit zo was geweest. Soms werd hij erg sentimenteel over mijn moeder, wat ik ondraaglijk vond, maar ik wist niet hoe ik mijn stervende vader moest vragen alsjeblieft zijn mond te houden.
Clara zei: ‘Ik had inderdaad een broer die Smoke heette. Eigenlijk heette hij Henry. Ik was dol op hem. Ik deed samen met hem zijn rondes, drank afleveren bij verschillende clubs. Overal waar we kwamen zorgde hij ervoor dat iemand me een glas melk gaf, of een koekje, of een kleine sandwich. Ik herinner me niet dat jij daar was.’
‘We biljartten,’ zei mijn vader met gesloten ogen. ‘De Green Mill. Smoke hield toezicht op de tafel. Wie zou dat ooit kunnen vergeten?’
Clara zei tegen me: ‘Liefje, ik moet me voorbereiden op vanavond. Kan ik hem hier met je achterlaten?’
Mijn vader hield vol. ‘Nee? Nú? Izzy Vogel, die joodse jongen bij Chez Paree? Herinner je je me niet? Zie je die oren niet, die grote blauwe ogen? Wat is er van je broer geworden?’
‘Hij is bij de rellen om het leven gekomen,’ zei Clara. ‘Ik neem die spullen wel mee naar beneden,’ zei ze, en ze liep de kamer uit.
‘Yisgadal yis...’ zei mijn vader terwijl hij zijn handen naar de hemel hief.
Vrijwel alles wat hij daarna zei, zei hij in een andere taal. Clara zei dat het Jiddisj was. Hij zong voor ons in het Jiddisj. Hij richtte zich met gefronst voorhoofd op in het bed en zei: ‘Ich wohn bei Grand Avenue in Chicago.’
Op een middag legde mijn vader zijn handen op Clara’s schouder en stond op. Hij gebaarde dat hij zijn sloffen aan wilde en ik kon zijn gezwollen voeten er niet in krijgen. Hij haalde zijn schouders op. Hij pakte Clara’s hand om een paar stappen te doen en leidde haar op blote voeten naar een dansvloer, ergens.
‘O, de Turkey Trot,’ zei Clara over zijn schouder. ‘Jaren geleden. Mijn tante en oom kenden al die idiote dansen. De Turkey Trot. De Kameel. De Grizzlybeer.’
Mijn vader danste nog een paar passen en bleef midden in de kamer stilstaan.
‘O, I wish I could shimmy like my sister Kate,’ zei hij en hij zakte bot voor bot in elkaar op de vloer.
De dokter kwam in april langs, toen de tulpen en de forsythia overal in bloei stonden. Waar niet genoeg bloemen waren zetten de Torelli’s kleine roze met witte kuikentjes neer. Ze zetten een stel porseleinen konijnen van een meter hoog en boeketten reusachtige roze en gele linten aan beide uiteinden van de oprijlaan en de dokter reed over de linten heen. Iedere keer dat er iemand bij het koetshuis aanbelde ging Clara zitten in de kamer waar ze toevallig was en zei: ‘Bel.’
‘Ik ben het dienstmeisje niet,’ zei ze.
Clara en ik lazen allebei het artikel in het blad Great Neck, geschreven door een anoniem dienstmeisje dat klaagde over gebrek aan privacy, smerige kliekjes van maaltijden en opvallende gierigheid als het om vakantiedagen en salaris ging. Clara vertelde dat een vaste klant van de Nite Cap, een grote vrouw uit Alabama, op een avond het hele artikel op het podium had voorgelezen.
‘Ze zei: “En ik zeg tegen jullie, dames en heren, de eerstvolgende blanke vrouw die me vraagt of ik donderdagavond voor ze op de kinderen wil passen, krijgt te horen: ‘Ammenooitniet, je kan een schop voor je dikke blanke reet krijgen.” ’ ‘En weet je wie haar iets te drinken aanbood?’ vroeg Clara. ‘Die aardige Ozzie Patterson. Pattersons Schoonmaakbedrijf. Pattersons Verhuur. En weet je wat hij nog meer deed? Hij gaf me een Manhattan. Hij gaf me er twee en bracht me naar huis. In zijn Oldsmobile.’
‘Dat was aardig,’ zei ik, alsof Ozzie Patterson, met zijn twee ondernemingen en zijn alom bekende aardige karakter en zijn duidelijk goede gezondheid mij niet aanging.
De Torelli’s lieten een priester komen om bij mijn vader te zitten. Het was heel erg iets voor Torelli: vriendelijk, goedbedoeld, een beetje de verkeerde golflengte. Niemand van onze familie was godsdienstig, behalve Danny, die elke avond zelfs op zijn knieën bad en om wonderen vroeg (fiets, speelgoedtrein, deltavlieger). Danny was een volgeling van de heilige Jozef van Copertino, de beschermheilige van piloten, wat hij van Reenie moest hebben overgenomen. Toen de Torelli’s Reenie vertelden dat Vader Dom zou langskomen liep Reenie de keuken uit en de tuin in om stoom af te blazen. Ze kwam weer binnen en zei tegen Danny dat hij buiten moest gaan spelen. Ze liep naar het koetshuis en begon de tafel te dekken, midden op de dag.
‘Wil je me even helpen, Missie?’ vroeg ze.
Reenie smeet de borden op tafel. Ze zei dat ze de Kerk eraan had gegeven. Ze zei dat ze niet zo’n cafetariakatholiek was, die eruit pikte wat ze lekker leek. Ze kende vrouwen die een pessarium gebruikten en toch ter communie gingen en mannen die elke week overspel pleegden en zich nooit ook maar iets aan een akte van berouw gelegen lieten liggen. Ze deden hun smerige, zondige mond wijd open voor het lichaam en het bloed van Christus en daar geloofde Reenie niet in. Ze zei dat ze begreep dat de Kerk niet voor haar openstond, niet meer dan haar moeder voor haar zou hebben opengestaan. De meeste Italiaanse mannen waren zoals haar vader, zei ze, mocht hij rusten in vrede. ‘Hun houding tegenover de priester is: “Bemoei jij je met jouw zaken, dan bemoei ik me met de mijne.” ’ Reenie zei dat ze niets te maken wilde hebben met paus Pius xii, die nooit een woord zei over de moord op de Poolse katholieken, laat staan over de joden. Ze zei dat ze dacht dat er twee mogelijkheden waren, namelijk dat Jezus was zoals de Bijbel hem beschreef, en dan was haar ziel in goede en gezegende handen, of dat Jezus een bordkartonnen figuur was, in elkaar geflanst door een club zelfingenomen priesters en geïntimideerde nonnen, en dan stond haar ziel, als ze er een had, moederziel alleen. ‘En dat geldt ook voor de jouwe,’ zei ze.
Als Reenie Vader Dom niet naar huis zou sturen zou Clara het volgens mij wel doen. Clara stond tegen de deurstijl geleund te kijken hoe Reenie de tafel te lijf ging. Clara zei dat ze niet graag met priesters praatte. Ze praatte evenmin graag met baptistengeestelijken, maar wist wel heel goed wat ze tegen hen moest zeggen. Ze vertelde Reenie dat ze niets van katholieken snapte. Het is een en al ‘Wees Gegroet, Maria’, terwijl de vrouwen al het klotewerk doen en de mannen de kerk laten besturen en over iedereen de baas laten spelen. Toen ze opgroeide, zei ze, was haar geestelijke een knappe man geweest, met glanzend zwart haar dat omlaag krulde over zijn sneeuwwitte boord. De dames citeerden hem als het hun uitkwam, maakten zich druk over hem en deden hun best, maar het lukte hun niet de wereld van de kerk om hun sterke bruine vingers te winden. De bel ging en Reenie schonk ons allemaal een glas wijn in. Na vijf minuten kwam Vader Dom, die duidelijk wist wanneer er een biecht in aantocht was en wanneer hij het nakijken had, naar beneden en verliet het huis. Reenie liep terug naar het huis, met het gezicht van een vrouw die had geworsteld en gewonnen.
‘Als onze wegen elkaar eerder hadden gekruist,’ zei Clara, ‘als iemand je als baby in de Pilgrim’s Hope Baptist Church in Chicago had langsgebracht, had je me horen zingen toen ik veertien was. Ik had een vibrato als een kolibrie. Je kon me bijna elke woensdag om middernacht horen,’ vervolgde ze, ‘en mensen die ik niet eens kende raakten niet uitgepraat over mij en mijn honingzoete stem. Geloof jij in Jezus?’ vroeg ze.
Ik zei van niet. Ik zei dat ik niet zo was opgevoed.
‘Mooi,’ zei Clara. Ze zei dat het al beroerd genoeg was als blanken in Jezus geloofden, maar dat zwarten krankzinnig waren als ze in Jezus geloofden, hoewel ze dat niet van de daken schreeuwde. Ze geloofde niet, geen moment, dat Jezus haar ook maar ergens van zou verlossen, of waar dan ook heen zou brengen. Ze zei dat ze absoluut niet geloofde dat een blanke man tweeduizend jaar na zijn eigen lynchpartij zou terugkomen om Clara Williams van dienst te zijn of haar hand te pakken of haar vriend te worden.
‘Toen die problemen met mijn huid begonnen,’ zei ze, ‘ging ik op onderzoek uit en kreeg de namen van dokters en lag onder speciale lampen en kocht potten grijs poeder en een fles blauwe pasta die zo brandde dat ik al begon te huilen als ik hem openmaakte. Weten jullie wat ik niet deed?’ vroeg ze. ‘Bidden. Ik weet dat jouw moeder je heeft verlaten,’ zei ze. ‘Ik heb mijn moeder verlaten. Ik had een mooie stem en een lelijke huid en ik dacht dat ik de meeste kans zou maken in een wereld met roze lampen en zware make-up. Weten jullie wat mijn moeder deed toen ik haar zei dat ik wegging? Ze gaf me vijf dollar en een sandwich met ham en ging naar de kerk. Wat heeft jouw moeder je gegeven?’ vroeg ze.
‘Mijn moeder heeft een koffer voor me achtergelaten,’ zei ik. Meer had ik er nooit over gezegd, en ‘een koffer’ was altijd genoeg om me van iedereen die ik het vertelde een sympathieke blik te bezorgen. Francisco was bijna in tranen uitgebarsten toen ik het hem had verteld.
‘Wat zat er in die koffer?’ vroeg Clara.
Ik beschreef mijn twee witte blouses, mijn vestje, de twee stellen ondergoed en twee paar sokken. Mijn borstel en kam en mijn mooiste haarlinten. Ik zei dat ze geen foto van zichzelf of van ons beiden had achtergelaten.
‘Daar kan ik inkomen,’ zei Clara. ‘Ze zei tegen je: “Kijk vooruit, niet achterom.” ’
De bel ging weer.
‘Oligodendroglioma.’ Aldus de dokter. Iris was erbij komen zitten en luisterde terwijl we de dokter alles vertelden: de nieuwe taal en zijn hoofdpijn de hele dag en nu het overgeven en zijn darmen en zijn rechterkant die helemaal verlamd was en dat hij het grootste deel van de dag sliep. De dokter zei: ‘Ja, zo gaat het met een dergelijke tumor.’ En hij zei: ‘Maar hij heeft geen nieuwe taal geleerd, hoor. Wat het ook is, het is de taal van zijn kindertijd.’
Mamaloshen is het woord waarnaar hij zocht.