18. Hitler Has Only Got One Ball

Brief van Gus

Pforzheim

2 januari 1945

Heil Hitler! Grapje. De mensen groeten elkaar hier op allerlei verschillende manieren.

‘Fick dich en het paard waarop je aan kwam rijden.’ Of: ‘Mein Gott, wanneer is die oorlog eens afgelopen?’ Of: ‘Jij kunt mijn zuster krijgen als wij jouw kip mogen hebben.’ Of: ‘Waar kijk je naar, Huhrensohn?’ (Voor jou: hoerenjong.) Of: ‘Ik doe hier mijn best: schiet me niet dood of besteel me niet of geef me niet aan.’ (Ik werk op basis van die laatste hoop. Ik hoop dat hij ons in leven houdt.)

Onze meisjes Sieg Heil!-en op een manier die je gewoon niet gelooft. Als dit land niet beschoten, ondergescheten of uitgehongerd werd, zouden we ze mee moeten nemen, de stad in, en uniformpjes van de Bund Deutscher Mädel voor ze moeten kopen. bdm lijkt op de padvinderij, als padvindsters tenminste medailles voor het doden van joden en de wereldheerschappij krijgen. De meisjes marcheren de hele ochtend in ganzenpas op het aarden pleintje voor het huis. Ik ontmoedig ze niet. Ik hoop dat hun enthousiasme de mensen een goede indruk van ons geeft. Greta tilt alleen even haar hand vanaf de pols op en kijkt de andere kant uit.

Haar tante en oom zijn fatsoenlijke lui, zoals mensen in het oude land volgens ons zouden moeten zijn. Het zout der aarde. We hebben geen boter, geen kippen en geen gas. De oude man knutselt wat, slijpt messen en drijft, als hij kans ziet, een beetje zwarte handel in sigaretten. De tante boent twee keer per dag de keuken en maakt op zestien verschillende manieren aardappelen klaar. Nu en dan hebben we een koolstamppot waarmee we banden zouden kunnen plakken als we banden hadden. Deze mensen wensen dat we nooit waren gekomen. De oude dame begint te blazen als ik de keuken binnenkom. We laten de meisjes buiten spelen tot ze blauwe lippen hebben. Maar de oom en tante delen elke avond hun eten met ons en twee keer zijn de oude man en ik naar een boerderij gelift zodat ik een of andere prehistorische tractor kon repareren. De meeste ochtenden lopen we gewoon door tot iemand die een paar eieren heeft een mes wil laten slijpen.

Ze hebben aan het Russische front twee zoons verloren. Ze weten niet waar hun derde jongen is. Ik heb in Pforzheim geen andere man van onder de veertig gezien die al zijn ledematen nog had. Verderop aan de weg woont een jonge kerel die zich voortbeweegt op een karretje op vier wielen, zoals een kinderwagen, maar dan groot genoeg voor een volwassen man. Hij moet een meter vijfentachtig zijn geweest toen hij zijn benen nog had. We zijn bevriend geraakt en soms, na een paar borrels, vraagt Hans me hem het verhaal van onze reis naar Duitsland te vertellen. Hij lacht zich dan tranen, en ik soms ook.

Er is in het stadje geen werk voor me. Vroeger zaten er op elke straathoek horlogemakers en juweliers en nu is er niets.

 

28 januari 1945

Afgelopen nacht zijn we voor het eerst gebombardeerd. Greta gooide net afwaswater in de tuin weg omdat de afvoer is verstopt en ik trok net de gordijnen dicht. De meisjes stonden op de veranda om de kat binnen te roepen. De bommen begonnen te vallen en de meisjes keken omhoog. Ik geloof niet dat ze wisten wat ze zagen of hoorden. Het luchtalarm ging huilend tekeer en we haastten ons de kelder in. Ik droeg Carolyne, Greta nam Anna en de oudjes en de kat rende achter ons aan. De lichten gingen uit. We sliepen in de kelder, in de rook. De volgende ochtend trokken oom Horst en ik de achterdeur en de restanten van de keuken omver. Met ons is alles goed.

Je maatje, Gus

Gus en Hans luisterden naar de radiotoespraak van maarschalk Harris in Londen. De maarschalk zei: ‘Benadrukt moet worden dat de vernietiging van huizen, openbare faciliteiten, vervoersmiddelen en mensenlevens, de schepping van een vluchtelingenprobleem op nooit eerder vertoonde schaal (...) aanvaarde en bewuste doelstellingen zijn van ons bombardeerbeleid. Het zijn geen bijproducten van pogingen fabrieken te raken.’

Die man kon je op zijn woord geloven, dacht Gus.

Dresden vond tien dagen voor Pforzheim plaats. De broer van Herr Altmann reed zijn oude vrachtwagen de vierhonderdvijftig kilometer van de buitenwijken van Dresden, waar nog een paar wegen waren, naar Pforzheim. Gus hielp hem de vrachtwagen uit en liet de meisjes op het plaatsje spelen terwijl Greta de verbanden om de hals en het oor van de oude man verschoonde. Hij praatte een uur achter elkaar, en Greta vertaalde het voor Gus. Het centrum van Dresden was vernietigd. Hij was langs hopen puin gereden, die zich verhieven boven de mensen die uit de kelders kwamen. Hij zei dat het puin bestond uit baksteen, natuursteen, frames van fietsen, brandende banden, raam- en deurlijsten, jassen en hoeden en schoenen, en daaronder en daartussen mensen. Hij zei dat hij langs dode mensen zonder één verwonding was gekomen; ze waren aan verstikking gestorven. Gus vroeg Greta of ze zeker wist dat de man dat had gezegd. Greta zei: ‘Ik weet het zeker. Hij heet Klaus,’ zei Greta, en Gus schudde hem de hand.

Gus joeg de drie bejaarde Altmanns en Greta en Carolyne en Anna in twee dagen zes keer de kelder in en uit terwijl er kleine bommen vielen en vliegtuigjes laag overvlogen. Gus vroeg Greta aan Klaus te vragen of Dresden zo was begonnen. Klaus zei nee, Dresden was met een klap begonnen, en Gus en Klaus zaten te lachen in de kelder.

Na de eerste reeks bommen reden Gus en Klaus en Herr Altmann in de oude vrachtwagen door delen van Pforzheim om de schade op te nemen en te kijken of ze iets konden doen. Ze zagen halve gebouwen, muren met gaten in plaats van ramen, lateien zonder deuren eronder. Er lag een kerktoren op straat, schuin tegen een bibliotheek aan, zodat hij de straat afsloot. Een verpleegster rende eronderdoor. Bij één huis dansten de vlammen nog als duiveltjes op en neer langs de muren nadat ze de ramen eruit hadden geblazen en het dak hadden opengelegd.

Ze reden naar huis en terwijl ze uitstapten begonnen de bommen te vallen. ‘Meisjes, de kelder in,’ schreeuwde Gus. ‘Greta, mach hinne!’ Hij voelde het vuur de trap af stromen, oude houten of aarden treden, de kelder in, vlak achter hem en de meisjes aan. Potten met ingemaakte kersen ontploften. De lampen in de kelder knipperden, lichtten op en werden zwart. De bommen hielden op en Anna stond op en stampte met haar voeten, klaar om naar buiten te gaan. Klaus zei: ‘Soms, als mensen wegrennen om uit de kelder te komen, branden ze hun handen en armen aan de metalen klinken.’ Gus wikkelde zijn handen in zijn jas en duwde de deur open, maar vijf centimeter. De wereld bleek in brand te staan. Licht regende omlaag. Het verlichtte de hemel zoals de stad met Nieuwjaar verlicht was geweest en het licht vormde plassen, nog steeds fel en brandend, op de koude grond. Bloedoranje vlammen verspreidden zich over hun plaatsje en door hun ijzeren hek.

Drie dagen lang daalde er as neer als sneeuw. Gus hield de meisjes binnen en keek hoe de vlokken omlaag kwamen en omhoog zweefden. Alle Duitse vrouwen die Gus kende verzamelden iets; zijn moeder en grootmoeder hadden sneeuwbaby’s verzameld, Schneebabys. Zijn moeder was dol geweest op de baby’s die helemaal bedekt waren met een ruw laagje mat porselein, zodat alleen hun roze, gladde porseleinen wangen en donkere ogen zichtbaar waren. Schneeflocken. Bedekt met sneeuw. Alles om de restanten van het huis heen was Schneeflocken. Er kwam nog een laatste reeks bommen omlaag, het grootste deel van een dag. Zijn familie lag uren in de kelder, op de aarde, hun jassen op de glasscherven, terwijl de hemel donderde en de rest van het huis uiteen werd geslagen en de vloer boven hen als een oud tapijt werd opgerold. Toen Gus bijkwam lagen alle drie de Altmanns dood naast elkaar bij de keldertrap. Anna en Carolyne waren vlak naast Gus gestorven, armen en benen gespreid, als zeesterren. Het lichaam van Greta kon hij niet vinden. Nadien zeiden de mensen dat er in Dresden meer mensen om het leven waren gekomen dan in Pforzheim. Er zijn er in Tokio meer gestorven dan in Dresden, zei Gus, en wat maakt het uit. Voordat hij uit Pforzheim vertrok liep Gus naar het huis van zijn vriend Hans. Hans’ lijk lag nog op het plaatsje, zijn armen om zijn moeder heen geslagen. De vier wielen van het wagentje lagen als rouwkransen over hen heen.