Brief van Iris

7 Queensberry Place

South Kensington, Londen,

september 1946

Lieve Eva,

Ik heb aan je gedacht. Gisterenavond laatste voorstelling. Ik was goed, zo niet groots, en een stelletje meiden van het werk en een paar lieve oude nichten gingen achter de champagne en de oesters aan. De oorlog mag dan zijn afgelopen, je kunt hier beslist niet alles krijgen wat je wilt (een fatsoenlijke biefstuk kost nog steeds meer dan ik me kan permitteren). Gelukkig zijn oesters uit het noorden geen probleem. En wie zie ik, net als ik er een in mijn keel laat glijden? Mevrouw Gruber, niet in haar kamerjas en op haar kapotte sloffen, maar in een blauwe tafzijden jurk en op bijpassende pumps, met een roze gin in haar hand. Ik verslik me bijna. Het blijkt natuurlijk niet mevrouw Gruber te zijn, die nu langzamerhand misschien wel dood is en van wie ik me niet kan voorstellen dat ze ooit het Hollywood Plaza, laat staan Hollywood, uit zou komen. Het was Arlene Harrington maar, de vrouw van een producent, met een broche met diamanten zo groot als het Chrysler Building, en ik zei niet tegen haar: ‘Mijn hemel, u ziet eruit als mijn lankmoedige, uiterst alledaagse, misschien wel dode joodse hospita.’ Denk jij nog weleens aan mevrouw Gruber? Zodra ze haar hoofd uit het raam stak rende je naar haar naar boven, hijgend en verlegen, zoals je eigenlijk nooit was, en diste haar dat verhaal uit de bus op over wijlen onze papa en dappere mama en ons wegkwijnende Midden-Westenfortuin. Ik kan me niet voorstellen dat ze je geloofde, maar ze mocht je en had geen bewaar tegen mij. Ze nam ons geld aan voordat ze mij de sleutel gaf. Eén piepkleine kamer met twee bedden, een tafelmodel koelkast en een tweepitsgasstel en de wc aan het einde van de gang. Ik heb wel erger meegemaakt, en jij ook, denk ik, maar toen was het de verschrikkelijkste plek waar ik ooit was geweest. Ik wist dat we het moeilijk zouden krijgen in Hollywood, maar ik had gedacht dat het moeilijk zou zijn zoals in een film: vijf meisjes op een stel kamers, allemaal met krulspelden en met Pond’s hun gezichten schoonmakend en giechelend als de telefoon in de hal ging en het iemands liefje was. Er was geen telefoon in de hal en al die tijd dat we daar zaten heb ik nooit iemand anders dan mevrouw Gruber gezien. Toen we erin trokken vond ik een dode muis in de hoek en toen jij erlangs liep gaf ik er een schopje tegen zodat hij onder het keukenkastje verdween en ik hoop dat je hem nooit hebt gezien.

Die drie maanden waren zwaar, maar je weerde je als een heldin. Je hield het appartement netjes en kookte eten voor een habbekrats. Weet je nog, dat ik mijn fooien op tafel gooide en we stapeltjes maakten, stuivers, dubbeltjes, kwartjes, en waren we niet opgewonden als er een halve dollar tussen zat? Ik herinner me nog steeds die avond in The Derby. Ik deed ‘You Are My Sunshine’ en ik wist dat ik raak had geschoten. Ik zag het gewoon. Jij dacht het ook, maar je was zo’n kleine ongelovige thomas, je wilde ’s avonds pas buiten de deur eten als ik een contract met mgm had. En toen belde meneer Freed en jij droeg mijn oude blauwe jurk en ik kocht een nieuwe en schoenen met echte hoge hakken en we gingen naar Tubby’s om biefstuk te eten. Drie maanden, drie films, drie rollen met tekst: Passing Through, Something Special, Evening Romance. (Weet je nog, de nijlgroene zijden nachtjapon die Harpo me stuurde? Ik heb hem nog steeds.)

Iemand heeft eens gezegd: God heeft ons een geheugen geschonken zodat we in december rozen hebben. Iemand heeft er niet bij gezegd: zodat we in juni sneeuwstormen hebben en voedselvergiftiging toen er niets te eten was.

Schrijf me alsjeblieft.

Iris