13. I’m Beginning to See the Light
Edgar was er slecht aan toe. Hij moest zich omdraaien om met zijn rechteroog te kunnen zien en was zijn gevoel voor evenwicht kwijt. Hij had moeite met alle woorden waar hij gek op was. De juiste, noodzakelijke woorden waren zijn hele leven zo bij hem opgekomen. Les mots justes. In het ergste weer, in de beroerdst mogelijke omstandigheden, had hij altijd geweten wat hij moest zeggen, en nu lieten die glanzende, golvende, meerlettergrepige schoonheden waarop hij zijn hele leven had gebouwd, hem in de steek, zwierven weg zodra ze op het toneel waren verschenen. Hij reed Joe Torelli naar de achterlanden van de Bronx en zat drie uur in de openbare bibliotheek van Mott Haven om zijn symptomen op te zoeken. De Little Blue Books waren niet echt behulpzaam geweest, hoewel ze hem wel gerust hadden gesteld: hij had geen geslachtsziekte of polio.
Hij verwachtte niet dat Clara haar eigen leven zou opgeven omdat hij niet in orde was. Voordat ze naar haar werk ging deed ze haar stemoefeningen, ze verzorgde haar haar en elke dag wreef ze de zalf in haar huid: haargrens, voorhoofd, wenkbrauwen, neus, wangen, om haar lippen, op haar lippen. Edgar wist dat ze geen moeite meer deed voor haar buik en dijen. De zalf was net een korrelige vaseline, groene troep in een melkglazen pot die even groot was als een pak zout. Als hij haar kamer in keek, zich vasthoudend aan de deurlijst om rechtop te blijven staan, was Clara net bezig het in haar pols te masseren, wrijvend over de smalle streepjes wit, of, erger dan wit: niets.
‘Concordia.’
Clara glimlachte en bleef over haar polsen wrijven. Hij had haar gezegd dat het niet de moeite waard was de vitiligo voor hem te verbergen. Hij zei dat het een goddelijk merkteken van iets was, een tatoeage, een lasso van liefde. ‘Lasso van liefde,’ daar had ze om geglimlacht.
‘Ja, heer, da’s mijn liefje, Concordia met de vitiligo. Een nummer van Fats Waller, als hij je had gekend.’
Oh, baby, you’re not the only oyster in the stew,
Not the only tea leaf in the tea...
You’re not the only wrinkle in the prune,
You’re not the only apple on the tree,
Judging all the facts,
Perfectly logical facts,
You’re the only one for me!
‘Neem een beetje rust,’ zei Clara. ‘Oester van me.’
Iedere keer dat Edgar zijn ogen dichtdeed droomde hij van het verleden. Hij droomde van zijn leven met Charlotte in Windsor in Ohio. Hij droomde van zijn kindertijd in Chicago. Hij droomde van Shorty George in de Savoy. Hij droomde van Chez Paree en de Chez Paree Adorables. Jeanette, Gracie en Harriet. In de pauzes lieten ze hem altijd in de kleedkamer. Gracie gooide haar zwarte handschoenen en haar zwarte rokje naar hem toe en hij dook in elkaar in de hoek, verpletterd door withete begeerte en gêne. Hij droomde van dansen met Clara, zoals de mensen hadden gedanst toen hij nog een jongen was geweest, als Vernon en Irene Castle. Sophie Tucker zong: ‘A Little Bit of Bad in Every Good Girl.’
‘Heb ik je ooit over mijn eerste vrouw verteld?’ vroeg Edgar, spelend met de tapiocapudding die Clara had gemaakt. Hij duwde hem rond het kommetje, smeerde hem uit over de zijkanten om haar wijs te maken dat hij er wat van had gegeten. Babyvoer. Hij moest om zichzelf lachen. Hij zou zijn Engelsheid overeind houden, een en al rozentuinen uit zijn kindertijd en Tennyson, en zijn mond houden over zijn echte ik, tot hij dood neerviel van wat hem zo duizelig, vaag en halfblind maakte.
‘Ga je gang,’ zei Clara. ‘Vertel me maar over je eerste vrouw.’
Ze waste de kom om en ruimde de tafel af. Ze vroeg hem nooit naar zijn kindertijd. Clara was een slimme vrouw, en achterdochtig. Edgar vroeg zich af of ze echt geloofde dat hij een Engelse aristocraat was, wie het tegen had gezeten en daarna nog meer tegen had gezeten. Charlotte had het geloofd, maar Charlotte had altijd alles geloofd wat een sterke persoonlijkheid haar vertelde. Tijdens de eerste dagen van de Drooglegging had Edgar een enorme slag geslagen en Chicago net op tijd verlaten. Hij had kans gezien zijn accent van Maxwell Street kwijt te raken en zich, met behulp van een goed pak en schoenen van Lobb en een gouden horloge dat hij bij een pandjeswinkel had gekocht, naar het betere slag mensen op te werken. Hij had een man gevonden die lesgaf aan Windsor College, te veel dronk en behoefte had aan een vriend. Edgar was die vriend geworden, was daarna als gastdocent spraakkunst en retorica aangesteld en vervolgens met Charlotte getrouwd. Precies zoals zijn moeder had gezegd: ‘Is gut tsu zain klug, is besser tsu zain masidich. Het is goed om slim te zijn, maar beter om geluk te hebben.’
Sommige nachten, als hij heel stil lag, zodat hij geen duizelingen kreeg en niet misselijk werd, en als hij zich in het donker geen zorgen maakte dat zijn blindheid erger werd (wat ze werd), wilde Edgar tegen Clara zeggen: ‘We kennen elkaar al langer. Toen je een klein meisje was nam je broer Smoke je mee op zijn klussen, en soms kruisten onze wegen elkaar. Ik werkte voor Jake Salomon, vijftig cent per dag, en je broer werkte voor elke negergangster van dat moment. Ik zie Smoke nu voor me: hij rolt een eikenhouten vat met illegale drank door Bronzeville, zijn magere armen bewegen als zuigers en jij zit op de bovenste tree van de trap van de nachtclub te kijken hoe Smoke langskomt. Je speelde rekstok aan de koperen reling, waarbij de punt van je kleine tong door dat gat tussen je voortanden stak, waar ik nu mijn tong tussen kan steken en aan weerskanten even de scherpe randen van je tanden kan voelen. Ik pakte altijd een handvol pepermuntjes uit de schaal van de maître d’ – op sommige dagen was dat zo ongeveer mijn hele middagmaal – en elke keer dat ik je zag gaf ik je een pepermuntje, en dan glimlachte je, maar je zei nooit een woord. Clara Williams, het kleine zusje van Smoke Williams, van Armour Square in Chicago. Ik kende je toen en ik ken je nu.’ ’s Nachts was dit de meest troostrijke gedachte die hij had.
‘Mijn vrouw was van heel goede familie. De Reardons uit Ohio. Ik had aan Windsor een heel behoorlijke baan gekregen: spraakkunst en retorica. Charlottes vader was er president. Die man zat veertig jaar lang achter hetzelfde statige oude bureau in dezelfde statige oude vleugel van South Hall. Ik dacht dat hij langer zou leven dan ik. Charlotte deed eindexamen aan Windsor in het jaar dat ik er begon. Haar moeder was een paar jaar daarvoor overleden, dus haar vader had Charlotte nodig als...’ (Het woord ‘gastvrouw’ was uit zijn parate woordenschat weggevallen.)
Het was verleidelijk om te zeggen dat Charlotte mooi was. Het zou voor Clara goed zijn dat te horen, dat er een jonge en mooie vrouw van hem had gehouden. Charlotte was gek geweest van Shakespeare en lief als een katje, en nog maar eenentwintig, en volmaakt, zoals de jeugd is. Ze had golvend bruin haar dat ze meestal opstak, en toen de meisjes naar de kapper gingen en zich een kort kopje lieten aanmeten verboden Edgar en haar vader dit, en dat was ongeveer het enige waar ze het ooit over eens waren geweest.
Clara zou hem, of ze nu twee of twintig was, nooit laten uitmaken hoe ze haar haar moest dragen.
Hij kon zich de kleur van Charlottes ogen niet precies meer herinneren, maar ze had een fraai, ouderwets figuur gehad, met zachte, grote, lichtroze borsten en een heel smal middel, zelfs nog na Iris’ geboorte. Ze had schitterende armen, slank, glad, met een volmaakte ronding. Hij stelde alles in het werk om haar witte, mouwloze avondjurken te laten dragen.
‘Ze was gewoon een verrukkelijke vrouw. Niemand heeft hier waardering meer voor, maar ze was heel vrouwelijk, heel erg... een vrouw.’
Clara streek een lucifer af aan het fornuis en stak een Old Gold op. Hij kon nu ophouden, maar hij ging door.
‘Ik bracht helaas niet veel in. Ik was assistent-hoogleraar en zij droeg de naam Reardon, die in Ohio niet onbetekenend was. Massa’s familiekapitaal en een erfenis in het verschiet en, ik geloof dat ik dat al eens heb gezegd, mijn familie was niet meer dan een oude Engelse naam. Een toonbeeld van voorname armoede, en natuurlijk had ik in Amerika helemaal geen verwanten.’ Hij weet dat hij eigenlijk dit had willen zeggen, en het klinkt hem glibberig en glad, en in zekere zin zelfs elegant in de oren, maar hij heeft het eenvoudiger moeten voorstellen om het te kunnen zeggen, en alles wat ervan resteert is: ‘Ik ben met een rijk meisje getrouwd.’
Clara liet haar sloffen van haar voeten glijden en rekte zich uit. Ze deed haar gymnastiek en oefende ongeveer een half uur haar stem. Ze boog zich voorover en raakte met haar platte handpalmen de vloer aan. Edgar zou haar, vroeger, nog maar een paar maanden geleden, van achteren hebben omhelsd en haar naar zich toe hebben getrokken terwijl ze haar onderarmen op de vloer liet steunen. ‘Je moet me niet hinderen,’ zei ze dan, maar ze lachte altijd en werd slap in zijn armen.
‘Ik was kapot toen Charlotte stierf.’
‘En die arme Iris,’ zei Clara.
Tijdens de dodenwake trok de schoonvader Edgar mee naar de achterveranda en zei dat hij zich moest gedragen. Hij zei dat als Edgar niet voor zijn dochter kon zorgen, Iris bij hem in de Presidentswoning kon intrekken tot ze haar einddiploma had of ging trouwen. Edgar liep terug naar de zitkamer en droeg Browning voor tot iedere vrouw in het vertrek zat te huilen. Brigid, het Ierse dienstmeisje dat hij voor Charlottes dood volledig had betaald en daarna nooit meer, ging met sandwiches rond en met de linnen servetten met monogram die Charlotte in haar uitzet had gehad. Ecru met bruin borduurwerk. Haute Ohio. (Dergelijke dingen zei hij altijd tegen Charlotte: grappen over Ohio, zelfs over de solide, flegmatieke rijke Reardons en haar afkeurende vader, en soms lachte Charlotte dan, even, maar nadat Iris was geboren liep ze met de baby in haar armen de kamer uit, en hij wist nu dat alleen een dwaas de spot drijft met de familie van zijn vrouw.) Alles in haar uitzet was trouwens van gemoireerde zijde, of Schotse kasjmier en zwaar linnen, stijf als slagroom, en verre verwanten van Brigid waren blind geworden van al het borduurwerk, dat vol zorg alleen in bruin en donkerbruin was uitgevoerd, zodat niemand zou denken dat ze boven hun stand leefden. Hij had Brigid gezegd elk snippertje linnen met monogram te gebruiken dat er in huis te vinden was. Onderzetters die opkrulden onder de drankjes, gastenhanddoekjes op de rekjes, kleine witte vierkanten onder de borden.
Iris zat bij haar grootvader en hield zijn hand vast. Ze herhaalde voor hem wat de gasten zeiden of stelde met haar hesige, doordringende stem hun opmerkingen mooier voor dan ze waren. Tot de zon onderging in de salon liet Edgar zich het medeleven van de docenten en hun vrouwen aanleunen. Zijn schoonvader vertrok, verdrietig en boos dat Charlotte, en niet Edgar, daar in die kist lag. Brigid stak alle lampen aan en huilde in de keuken. Edgar gaf haar een mand met etensresten en ging even bij Iris kijken, die in haar kleren op een bank lag te slapen. Hij heeft totaal geen herinneringen aan de zes maanden hierna. Hij is een beetje vaag als het gaat om de aankomst en het vertrek van Hazel en om zijn leven met Iris en Eva, behalve dat het vreselijk hectisch was en dat de meisjes ofwel ruzie hadden ofwel dat Eva zat te pruilen ofwel dat ze als dieven samenzwoeren. Wat ze ook bleken te doen: ze drukten alles achterover behalve het familiezilver van de Reardons, dat hij had moeten verkopen tegen de tijd dat hij uit Ohio was vertrokken. En toen kwam de grote reis naar het oosten, toen de meisjes hun teksten repeteerden en zongen met Francisco, van wie hij altijd als een broer zal houden, zijn grote Mexicaanse homoseksuele broer. Zelfs als het werk en het leven hen van elkaar gescheiden houden heffen ze elk jaar op de verjaardag van Zapata het glas en weten ze dat er meer is als ze daar behoefte aan hebben. En nu Great Neck en de Torelli’s, wier onschuld en vriendelijke in-zichzelf-gekeerdheid een geschenk Gods zijn. En nu die vreemde kleine jongen, een leuk kind, wie het ook moge zijn, en zijn meisjes, en Iris’ Italiaanse dame, en Clara. Al het andere valt als een pak geschudde kaarten door elkaar, maar de details van iedere dag met Clara blijven hem bij.