14. Never a Day Goes By
Brief van Gus
mei 1944
Lieve Evie,
Ze bieden weer kaartjes aan voor een enkele reis naar Duitsland. Ik heb de avond dat we onze talentenshow opzetten met kolonel Lennart gesproken en hij vertelde me dat hij officiële papieren heeft gezien waarin de kampen opdracht krijgen sommigen van ons na de oorlog hier te houden, voor alle zekerheid. Als de oorlog achter de rug is laten ze de jappen gaan, uitgaande van de gedachte dat die toch niet moeilijk te vinden zijn. Maar als moffen, die blank zijn en Engels spreken, zouden we Hitlers beulen kunnen zijn die hun kans afwachten, dus houden ze ons zo lang mogelijk in de gaten.
Greta, die wel iets van je zus Iris heeft, dat wil zeggen dat ze een bazig wijf kan zijn, zegt: ‘Ik heb familie in Pforzheim.’ Omdat ik als baby naar dit land ben gekomen en geen van de Heitmanns het ooit een goed idee heeft gevonden naar het Rijnland op vakantie te gaan, heb ik geen notie waar Pforzheim ligt.
‘Het is heel mooi. Het heeft een groot middeleeuws centrum. Het wordt Die Goldstadt genoemd,’ zegt ze, ‘de Gouden Stad. We maken horloges, we maken sieraden, en mijn tante en oom wonen er nog.’ Ik loop meteen terug naar de kolonel en zeg met een onaangedaan gezicht dat we ons als vrijwilliger voor repatriëring melden.
We vertrekken morgen.
Ik zie je.
Karl Hauser, ook wel bekend als Gus
VS
8 oktober 1944
Lieve Evie (en Uncle Sam),
Ellis Island, het onderkomen van Lady Vrijheid. We zitten hier nu al twee weken als vijandelijke sardines op elkaar gepakt. De andere sardines zijn Zuid-Amerikaanse Duitsers, lui met namen als Carlos en Juanita Heinzfelt. Ik heb geen idee wat we met ze doen, of hoe ze door hun eigen regering zijn ontvoerd en aan ons zijn uitgeleverd, maar het zijn er honderden, mannen met rode gezichten in witte pakken, vrouwen in felgekleurde zijden jurken. Wij mogen dan vijandelijke buitenlanders zijn, maar bij god, deze mensen komen echt van een andere planeet. De meesten spreken niet eens Engels. Je hoort ze in hun uiteinde van de hal in het Spaans schreeuwen of hartverscheurend huilen. Onze meisjes zijn moe en vervelen zich, spelen de hele dag tikkertje met een paar andere Amerikaanse kinderen. Er worden geen jappen naar Japan gestuurd, en ik weet niet of dat betekent dat we iets ergers voor ze in het vet hebben of dat het gewoon te ver is. Het verhaal ging dat de Ieren met de Duitsers hebben samengezworen, maar ik zie geen lui met sproeten die naar Dublin worden teruggestuurd.
Ze hebben voor achthonderd van ons een oud Zweeds schip gevonden, de Gripsholm. Het is helderwit en verlicht als een kerstboom. Misschien hopen ze dat we beschoten worden vóórdat we in Duitsland aankomen. Voor ons is het de eerste oversteek van de oceaan, maar sommige ouderen hebben dit al eens doorgemaakt, en de Zuid-Amerikanen zijn nog maar een paar weken geleden van boord gestapt. Als we het Vrijheidsbeeld kleiner zien worden staan er een hoop mensen te huilen en ik neem de kinderen mee naar de andere kant van het schip.
Toen jij en ik elkaar leerden kennen was ik niet echt wat je een vader zou willen noemen. Reenie en ik hadden het geprobeerd – of liever: we hadden niet geprobeerd te voorkomen dat er kinderen kwamen – maar er kwam niets van terecht. Ik hoop dat het aan mij heeft gelegen, dat ik met losse flodders schoot. Ik hoop dat Reenie doorgaat met leven en ik hoop dat ze, als ze dat tenminste wil, tien kinderen naar buiten laat floepen.
Ik ben dol op deze twee kleine meiden: de dikke, grappige Anna met de grootste blauwe ogen die je ooit hebt gezien, en Carolyne, met haar sproeten en nu al een ernstige vrouw. Ze is een zesjarige Eleanor Roosevelt, maar knapper. Dit zijn míjn kinderen. Ik kan me niet voorstellen hoe, maar ik hoop dat je ze zult leren kennen.
19 november
Er stond in de haven een trein op ons te wachten, en daar gingen we: een ark van Noach vol vijandelijke buitenlanders: erbarmelijke Duitsers, verbijsterde Brazilianen en tien Amerikaanse bewakers.
In Montreux is het kouder dan aan de tiet van een heks. De Zwitsers zijn net zoals het weer. Ze zetten het eten op tafel en kijken de andere kant op tot we de eetzaal verlaten. Sommige oude mensen staan niet zo vast op hun benen en de Zwitsers staan erbij en kijken ernaar. Omvallen, jezelf onderpissen, stikken in een kool, hun zal het allemaal een zorg zijn. Greta heeft de echte Duitsers om hulp gevraagd bij het maken van een kaart zodat we naar Pforzheim kunnen. De Zuid-Amerikanen hullen zich in dekens als ze naar de eetzaal komen. Ze staren naar de sneeuw alsof er stront omlaag komt.
De Zwitsers zijn niet blij ons hier te hebben. De Duitsers zijn vast dolblij met ons, maar niet heus.
30 november
We komen in Bregenz aan. We overwegen even een Thanksgivingfeestje te houden, maar de mensen die in Duitsland zijn geboren zijn niet geneigd feest te vieren en de rest van ons voelt zich meer alsof we indianen zijn. De Zuid-Amerikanen sterven van de kou en hebben geen idee wat ze allemaal overkomt. Greta en ik zeggen ‘Vrolijk Thanksgiving’ tegen de kinderen. Greta vraagt de keuken een appeltaart voor de kinderen te bakken. Geen schijn van kans.
6 december 1944
Friedrichshafen
Vandaag hebben ze Duitse krijgsgevangenen tegen Amerikaanse geruild. De Amerikanen juichten en omhelsden elkaar. Toen gaven ze ons over aan de Duitsers, alsof ze na een lange dag de kat buitenzetten. De Duitsers waren niet blij ons te zien, de Amerikanen kon het geen moer schelen of we doodvielen en die Zuid-Amerkanen werden zo snel weggemoffeld dat ik geen idee heb wat er van ze geworden is.
We liepen een paar kilometer over een verwoeste spoorlijn, met vier koffers, de gouden dollars in mijn onderbroek genaaid en twee koude en huilerige meisjes. We kwamen bij een pension. Greta wist zich verstaanbaar te maken en kreeg haar tante en oom aan de telefoon.
En haar oom zei het volgende: ‘Waarom ben je hier?’
‘Hoelang blijf je?’
‘Wat moet je eten?’
Ik was niet eens beledigd. Wie zou er in jezusnaam Amerika achterlaten om naar Duitsland te gaan?
Karl Hauser, je gewezen Gus