'Kinap heeft waarschijnlijk een spoor achtergelaten zo groot als dat van een mammoet! Volgen zal ik dat!' Ne'gauni voelde een licht, onzeker duwtje tegen zijn schouder. 'We kunnen een meisje van de Oude Stam niet alleen naar Vreemdelingen laten gaan, Gewonde. De wereld verandert. Het is gevaarlijk, voor ons, voor haar.' Ne'gauni rolde zich om en keek het kind met een woeste blik aan. Toen hij in die zwarte ogen keek, had hij kunnen zweren dat hij weer bij de kreek was, dat hij de plunderaars zag, dat hij toekeek hoe Hasu'u werd afgevoerd. 'Misschien zul je haar weerzien.' 'Hoe weet jij wat ik denk?'

De jongen haalde zijn schouders op. 'Ik kan goed raden. En i'k ken de weg naar het Land van de Dageraad.' Hij stak een kleine hand uit. 'Je hebt je kruk. De Oude heeft je medicijnen gegeven om je pijn op te eten. We hebben onze pijlen en boog. We kunnen samen gaan. We kunnen Mowea'qua inhalen. Kom. Ik wil je broeder zien sterven. En jij wilt hem redden. Wie weet wie van ons tweeën zijn zin krijgt?' Hij draaide zich om en pakte de staf die Mowea'qua voor Ne'gauni had gemaakt. 'Neem dit. Daarmee en met mij naast je heb je twee sterke benen!'