46 De laatste strijd
'Noodlot trekt haar brakke spoor
door 't licht van toen en heden.
De strijd die in Eylets Huis begon
wordt hier opnieuw gestreden.
Hier, datzelfde oord, maar anders.
Gelouterd door de tijd,
gerafeld door legenden,
door eindigheid en eeuwigheid.
Ay, en anders is het nu
in de dalen van weleer.
Wat eeuwig was wordt eindig,
en luisterrijk gaat dreunend neer.
Met passenlange schreden
begeeft hij zich op pad.
Het nu rijgt duizend steden:
de erfenis van Thrad.
Zijn harteklop verzaakt.
De oerschreeuw van het kind
verrast zijn jongste schrede:
zijn ademtocht wordt wind.'
Uit: Poëzie uit de Vroege jaren- anonieme semi-hermetische gedichten, vertaald en bijgewerkt door Yldraëth van Nay Vyerlea - 4817
In een doodlopende vallei, niet zo heel ver van de plaats waar de Bregauanen de Zwarte Paden op waren gevlucht, werd het tegen het vallen van de avond plotseling windstil. Dat was eigenaardig, want bijna de hele dag hadden de voorboden van een winterstorm huisgehouden in het dal dat in vroeger dagen Eylets Huis werd genoemd. Het door Eenhand Varand en Mnargald de Jongere herontdekte Gulden Boek van de Dvargen vermeldt het volgende over deze mysterieuze plek:
"Eylet, die voluit D'ombar onyth Ferle Z'ley Erelym y Eylet heette, was ooit een groot magiër. Volgens de overlevering was hij een van de eerste mensen op Aidèn en kwam hij van een andere wereld, die Tra werd genoemd. Hij noemde zichzelf in die dagen De Ontheemde. Zijn leerling Perank liet zich eens ontvallen dat Eylet beweerde de eerste mens op Aidèn te zijn.
Ooit, in een tijd die zich volgens de alchemist en magiër Quenten Tatsins nog vóór de Vroege jaren moet hebben afgespeeld, splitste Eylet zichzelf bij een mislukt magisch experiment in tweeën. De donkere helft noemde zich sindsdien Z'ley, de lichte helft Erelym. Algauw streden zij om de hegemonie over het dal. Later breidde die strijd zich uit over heel Aidèn. Zowel Erelym als Z'ley steunden koningen van de oude mensensteden, zoals het legendarische Karamondel, Hertaloths Zaal, het beroemde Lleganitt van hoogkoning Ruthra van Novala, Sanshe Goy, de paleizenstad van de Ingkores, en het vrijwel vergeten Fferroul, dat ooit schitterde aan de voet van de Maroganeth.
Het verhaal ging onder het Oude Volk, dat de mysterieuze Steen van de Laatste Aanraking, het artefact waarnaar elke alchemist of zelfbenoemde tovenaar zocht en zoekt, een beslissende rol zal spelen in de laatste strijd die Z'ley en Erelym ooit zullen strijden. Volgens Tatsins is de ware bezitter degene die de Steen na zonsondergang verwerft. Welke betekenis die informatie heeft, dat zullen uiteindelijk alleen de beide rivalen ontdekken."
Bergdieren en vogels, onder de indruk van het abrupte stilvallen van de wind, kropen in hun hol of verscholen zich in hun nest, wachtten.
Wolken zo zwart als een starrenloze nacht kropen rond de bergtoppen van de Erdykaketen in het oosten. Over de we strand van de vallei probeerden de laatste zonnestralen hun licht naar de vallei te sturen. Zware donderslagen leken een nieuwe weersverslechtering aan te kondigen, maar hun echo bleef uit. De stilte verdiepte zich.
Langs de oosthelling gleed een schaduw naar beneden die zich langzaam verdichtte tot een donkere vlek. Boven de westelijke bergen gloeide licht op. Ook dat was vreemd, want de zon was even eerder achter de wolken verdwenen. Zo hielden licht en donker elkaar, op het scheidvlak van dag en nacht, in evenwicht.
'Erelym.'
Het gefluister van een gebroken stem dreef mee op een onverwachte stormvlaag die bomen en struiken diep deed doorbuigen. De gloed achter de bergen zakte weg, maar liet zich niet helemaal doven.
'Z'ley,' kwam het nauwelijks hoorbare antwoord als een zucht op een lentebries.
De schaduw landde op de bodem van de vallei, naast een omgevallen boom. De vorm verdichtte zich, tot het silhouet van Lae zichtbaar werd.
De gloed nam toe in intensiteit. Boven de bergkam verscheen een lichtbol. Achter de bol trokken wolkenflarden de hemel dicht. Duisternis maakte zich er uit los en wervelde om het licht heen, tot alleen in de directe nabijheid van de bol nog een zwakke gloed opvlamde.
Lae's schurende stem vulde de vallei.
'R'kha,Rymlen, dat hadje niet gedacht, arrok'k!Ik vond de Steen van de Laatste Aanraking. Jouw licht tegen mijn duister. De weerloze dag tegen de eeuwigdurende nacht. R'kha!'
De schrille lach van Lae weergalmde honderdvoudig tegen de wanden. Aan de overzijde bleef het stil.
'Arrok'k, Rymlen, je zwijgt. Je bent te verbijsterd om de juiste woorden te vinden. Jouw dood staat vast. Maar je zult me niet meeslepen in de vergetelheid.'
Nog altijd zweeg de aanwezigheid tegenover Lae. De vlam liet zich zijn laatste schijnsel niet ontnemen door de duisternis die hem insloot.
'Moet ik het je dan voorkauwen?' schreeuwde Lae ziedend. 'Als ik de steen aanraak en mijn geboortenaam fluister, trek ik daarmee alle magie, en dus ook alle leven uit jou weg. De Steen behoedt me ervoor dat ik, als donkere entiteit van D'ombar onyth fèrle Z'ley Erelym y Eyletmet je mee de dood in word gezogen. Ik leef, jij sterft!'
Geen beweging, geen geluid.
'Probeer me maar niet aan het twijfelen te brengen. Dat zal je deze keer niet lukken.' Lae tastte onder zijn paarse mantel en hield de steen omhoog. 'Hier is de steen en dáár benjij.'
Een laatste zonnestraal glipte door een spleet in het wolkendek, raakte even het oppervlak van de steen aan en verdween toen achter de bergrug. De nacht was gevallen.
'Denkje?'
De fluisterende stem vlak achter Lae verraste hem volkomen. Terwijl de donkere helft van Eylet zich razendsnel omdraaide, voelde hij hoe de Steen uit zijn hand werd gerukt. Op hetzelfde moment vloeide alle kracht uit hem weg. Een ademtocht lang keek hij in de vermoeide droevige ogen van zijn tegenpool. Toen was Rymlen verdwenen.
De stem kwam nu van achter de gloed die langzaam aanzwol.
'De Steen van de Laatste Aanraking. Maar jij bent niet degene die hem het laatst zult vasthouden. De steen zal met mij van Aidèn verdwijnen. Hij zal uiteenspatten als ik mijn geboortenaam noem. Zijn resten zullen worden meegevoerd op de wind, tegelijk zullen jouw en mijn laatste ademtocht de hemel van Aidèn inglippen. Z'Ley, Ruühaen, Led, Khor Umaï, Ozlae,Y'zlaï, Lae. Ik ken inmiddels al jouw namen. Ik ken ook jóuw geboortenaam. Maar die heb ik niet nodig.'
Lae slaakte een schorre kreet. Met gebroken stem formuleerde hij een spreuk die hem uit de vallei zou moeten laten ontsnappen, maar er gebeurde niets, behalve dat het licht nog sneller aanzwol, alsof Rymlens vermogen Lae's spreuk absorbeerde. Rymlen had, voordat Lae arriveerde, de hemel boven de hellingen en de rotswanden verankerd met honderden runen. Die runen waren met versluierde krachtlijnen verbonden met de Steen van de Laatste Aanraking. Ze zorgden ervoor dat Lae van al zijn macht, van al zijn magische vermogens werd beroofd op het moment dat Rymlen de Steen na zonsondergang uit zijn hand rukte.
De duistere tovenaar sloeg verblind zijn handen voor zijn aangezicht en zakte naast de omgevallen boom op zijn knieën.
'Waarom?' prevelde Lae hysterisch. 'De hele wereld ligt aan onze voeten, als je dat zou willen...'
'Ik wíl het niet, zoals je inmiddels beseft, maar nooit zult begrijpen,' zei Rymlen. Zijn stem was overal. 'De kracht van het licht schuilt in het schijnbaar weerloze. Weerloos maakt onzichtbaar. Weerloos zorgt ervoor dat de goden en alle andere wezens die macht zoeken je over het hoofd zien.'
Rymlen loosde een zucht waaruit zijn vermoeidheid sprak.
'Ik zie af van macht om de macht, voor eeuwig. Ik heb er te lang van geproefd, maar nooit van gedronken. En uiteindelijk wil ik het niet meer. De komst van de Erfgenaam, déze Erfgenaam, die de Ene is, heeft me dat duidelijk gemaakt. Het is aan hem om van mij te erven. Dat doet hij al, want mijn gedachten, mijn herinneringen, alles wat ik ben huist ook in hem. Misschien dat de Erfgenaam Aidèn verlost van die andere duistere macht, die zich heeft verdrievoudigd. Misschien is Aidèn beter af dan mijn geboortewereld, ónze geboortewereld.'
'Je bent krankzinnig,' jankte Lae, terwijl hij als een waanzinnige op de boomstam beukte en de laatste restjjes van zijn magie op alle hoeken van de vallei afvuurde. Tientallen rookpluimpjes maakten hem duidelijk dat het vergeefs was.
'Laat me vrij! Ik wil leven!'
Rymlen zweeg en keek om zich heen. Buiten de vallei viel de nacht. Mangietzwarte wolken benamen het zicht op de starren, maar in Eylets Huis schitterde het licht van duizend sierstenen. De hele nacht door bleef Lae razen, tieren, janken, smeken en schelden. Hij beukte zijn handen, armen en benen tot bloedens toe kapot op de boomstam, op de wanden van de vallei en op de bodem. En al die tijd zweeg Rymlen.
Toen het licht van de ochtendzon de oostelijke hemel deed opgloeien, gleed een zucht als een windvlaag door de vallei. De bomen en de struiken bogen even mee, maar veerden weer terug. Rymlen keek op.
'Zoals de rietpluim buigt voor de storm, om zich daarna weer op te richten,' zei hij zacht. 'Het is tijd.'
Het verdriet, de melancholie, het zelfmedelijden, alles was uit hem weggeglipt. Hij was leeg. Alleen de woorden die gesproken moesten worden wachtten om uit hun omhulsel te worden verlost.
'Op de ochtend van de tweede dag van Mistirei, twee dagen na de jaarwende, een dag die even goed of slecht is als elke andere, beëindig ik het bestaan van D'ombar onyth Ferle Z'ley Erelym y Eylet, magiër van twee werelden. Ik draag al mijn gevraagde en ongevraagde verantwoordelijkheden over aan de magiër die de Ene wordt genoemd, aan D'Anjal Veskandar Raï, mijn Erfgenaam, ónze Erfgenaam. Ik doe dat met het uitspreken van mijn geboortenaam. De naam die mijn moeder me ooit gaf toen ik op die andere wereld krijsend vanuit de geborgenheid van haar schoot het leven binnenglipte. Dat krijsen laat ik dadelijk aan mijn duistere helft over. Zelf zal ik in stilte oplossen in de sferen van Aidèn, de wereld die ik meer nog dan mijn geboortewereld heb liefgehad.'
Even zweeg hij en sloot zijn ogen. Toen vervolgde hij bijna onhoorbaar: 'Mijn harteklop verenigt zich met die van Aidèn.' En nog zachter: 'Mijn ademtocht wordt wind.'
Hij trad uit de baaierd van licht naar voren. Al die tijd had Lae prevelend en binnensmonds vloekend naar de grond gestaard. Nu hij voelde dat het einde naderde, krabbelde hij overeind en klom op de boomstam. Hij klauwde met zijn benige vingers naar Rymlen, alsof hij hem naar zich toe wilde trekken, Zijn hoofd kwam omhoog en de kap gleed naar achteren. Het krijtwitte gezicht verbrandde binnen enkele tellen in het zinderende licht. Repen vlees, eeuwenlang bijeengehouden door zwarte toverij, krulden op in de hitte. De gele ogen verloren hun glans en werden blind. Lae sperde zijn mond wijd open, maar meer dan wat gekras en gekerm van achter uit zijn keel bracht hij niet voort.
Rymlen keek neer op de vallei waar hij zijn eerste eeuwen op Aidèn had doorgebracht. Zijn blik streek langs Lae. In diens ogen woekerde dovend vuur.
Rymlen mompelde, tegen de wereld die zo lang zijn thuis was geweest: 'Ook mijn eeuwigheid is synoniem voor eindigheid. De helix die wortelt in duisternis, gaat op in het licht. Nacht en dag smelten samen.'
Door een waas van tranen staarde hij naar Lae. Hij had gemeend dat hij een paar dagen geleden de laatste traan had vergoten, maar er waren er altijd meer, besefte hij.
Hij wreef met de rug van zijn hand over zijn ogen. Toen schokte zijn kin omhoog en gingen zijn ogen wijd open. Hij spreidde zijn armen uit en opende zijn mond. Als een stormvlaag donderde zijn stem over de toppen van West Torn, kolkte als een rivier in wintertijd door de nabije dalen. Zijn geboortenaam botste tegen bergruggen en danste de hemel in.
'GAVRIËL!'
De Steen van de Laatste Aanraking spatte in duizenden splinters uiteen. De aarde beefde, scheurde op verschillende plekken. Stenen rolden het dal in. Duizendvoudig echode de naam tegen bergwanden die nóg ouder waren dan de mens die na honderden eeuwen zijn geboortenaam aan de sferen van Aidèn had prijsgegeven. Rymlen, de Asaherget, Gavriël stapte naar voren en stortte in de afgrond. Hij sloeg tussen Lae en de boomstam tegen de grond. Het licht zwol aan. En met het licht kwam de hitte. Bomen en struiken vlogen in brand. Zelfs de rotsen verbleekten.
Eindelijk kwam er geluid uit Lae's mond. Terwijl de zwarte helft van Eylet levend verbrandde, begon hij redeloos te krijsen zoals een zuigeling bij zijn geboorte. Hij jankte tot zijn stembanden verschroeiden en de laatste flarden van zijn stemgeluid oplosten in het geloei van de vlammen.
Terwijl de doorschijnende gedaante van de tovenaar met de vele namen, die het laatst had geleefd als de Asaherget, uit het lichaam van Rymlen omhoogkwam en opging in het licht, werd in de vallei die Eylets Huis werd genoemd een hoopje smeulende as gevormd. Een grijze rookpluim kringelde omhoog en beroerde het licht.
De runesloten flakkerden en verdwenen. Binnen enkele tellen loste de gloed op in het ochtendlicht. De laatste wolken dreven af en de asresten van de bomen, de struiken én van Lae werden meegevoerd door een briesje en verwaaierden. De ochtendzon nam de vallei weer in bezit, zoals dat elke dag gebeurde. Aarzelend kropen bergdieren en vogels uit hun schuilplaats te voorschijn. Ongedeerd, alsof hitte en vuur aan hen voorbij waren gegaan. Ook de oude boomstam leek niet door de vlammen te zijn aangetast.
De Meestermagiërcyclus
wordt voortgezet in
het laatste deel:
Het Boek van Kennis