27 De Meestermagiërs

 

'Het was voor het eerst sinds de vroegste tijden dat de meestermagiërs hun krachten bundelden. Ieder was na het verdwijnen van Pharve zijn eigen weg gegaan. Natuurlijk, er waren de bijeenkomsten geweest, onder leiding van Xazziri, maar die bestonden voornamelijk uit het uitwisselen van ervaringen. Geen gezamenlijke inspanning, maar consolideren, ervoor zorgen dat alles bij het oude bleef. Dat veranderde in die bange uren in Bregaua. En ofschoon het hun grote moeite kostte die samengeest te hervinden, bleken ze aan kracht niets te hebben ingeboet.'

 

Uit: Universele geschiedschrijving van de zeven kringsteden - van Mrcad Estefo van Wons - 4744  

 

 

In Lanc Ysafa, het paleis van vorst Rademir, was geen pas vloeroppervlak onbezet. Elke kamer, elke zaal, elke kelder en elke gang was afgeladen met mensen en aartswezens. Ze stonden tegen elkaar geperst, mannen, vrouwen en kinderen. Overal stonk het naar angstzweet. Soms huilde een kind, maar verder was het stil als in een graftombe. Rademir, Rinne en de meestermagiërs hadden besloten legerleiders en wezens als Serd, Elanthe, Ranorth, Eccué, Mrcad Estefo, Dol, Shermad, Steinogard, Lob en anderen op strategische plaatsen te posteren. Bij opkomende paniek zouden zij proberen de menigte te kalmeren.

Al die wezens hadden de Ermonmagiër vertrouwd en waren onder aanvoering van legerleiders en wachters het paleis binnengegaan. Maar nu kronkelde twijfel als een wendelworm door hun gedachten. Iedereen luisterde naar de geluiden die hen van buitenaf bereikten. Het triomfantelijk gebrul van duizenden Orc'hs die als een zwarte rivier de stad van alle kanten binnenstroomden. Het had even geduurd voor ze doorhadden dat de transen verlaten waren. De laatste Bregauanen hadden een korte pauze tussen twee bestormingen benut om in ijltempo naar het paleis te vluchten. De poppen hadden hun uitwerking gelukkig niet gemist. Toen de Orc'hs eindelijk begrepen dat er geen tegenstand meer was, waren ze, de bevelen van hun leiders negerend, in volslagen wanorde de stad binnengetrokken. Weldra zouden ze het plein voor het paleis bereiken. Ze zouden niemand in leven laten, dat had de geschiedenis wel geleerd. 

 

In het keldergewelf naast de vluchtgang waren de meestermagiërs samengekomen. Arnarvilli, Eenhand Varand, Pharve en Arrahed zaten in een kring op de grond, met gebogen hoofd en gesloten ogen. Ze zochten elkaars geest. Sinds de roemruchte dagen van de Kring van Meestermagiërs, toen Endil hun leider was geweest, hadden ze daartoe nooit meer een poging ondernomen. Het duurde dan ook geruime tijd voor ze er in slaagden contact met elkaar te krijgen. 

 

'Daar zijn we dan,' zei Arnarvilli, die ongemerkt de leiding had genomen, hoewel het voor de hand lag dat Pharve dat zou doen. Maar de oermagiër was er als laatste in geslaagd contact met de anderen te maken. De leegtes in zijn geest en de hiaten in zijn geheugen waren duidelijk waarneembaar.

'Vier wezens die de eeuwen hebben getrotseerd,' zei Arnarvilli. 'Ons is een lang leven vergund, niet omdat we dat verdiend hebben, maar omdat we nog taken te vervullen hebben. Me dunkt dat dit één van die taken is, en niet bepaald de minste. De levens van tienduizenden mensen en aartswezens staan op het spel.

We gaan op zoek naar de oerkracht die in onze geest sluimert, de plek waaruit een enkeling onder ons de grote schreeuw opdiepte. Genoeg gepraat; de tijd dringt. Weldra zal het paleis door Orc'hs zijn omsingeld. Pharve kent de geestspreuken het best. Wil hij zo goed zijn ons in welgekozen bewoordingen naar de plek te leiden?'  

Pharve zuchtte. 'Het is lang geleden, en ik ben niet onbeschadigd uit mijn lange, eh... afwezigheid te voorschijn gekomen, zoals jullie ongetwijfeld hebben opgemerkt, maar ik zal het proberen.'

De andere drie voelden hoe Pharve de krachtlijnen uit hun geest bundelde. 'Llumen,' prevelde de oermagiër. 'Velayn ther oquër lluminysc'he.'  

Een bol lichtte op rond de kern van hun geest. Het werd stil. Ze voelden hoe Pharve zocht naar de woorden, die als een verbrokkelde keten in zijn beschadigde geest lagen opgeslagen. 

'Synquer. Yda... syhem h'toïn... evarym... evar...'

Pharve zweeg bedremmeld.

'Evarymen told,' fluisterde Arrahed, die de meeste woorden van samentrekking kende.  

Pharve haalde opgelucht adem en herhaalde de spreuk zonder haperen: 'Synquer. Yda syhem h'toïn evarymen told.'  

Het licht omsloot hen. Hun individuele geest loste op in een metafysische ruimte. Stuk voor stuk werden ze verrast door de kracht waarmee hun geesten samensmolten.

'Vier is een,' mompelde Arnarvilli. 'Viermaal een moet eenmaal een worden.'  

Hij gunde de anderen even de tijd om te wennen aan de aanwezigheid van drie andere geesten. Gedachteflarden vermengden zich, aarzelend werd de ander toegelaten, ook in de intiemste gedeelten en de donkerste gewelven van hun geest.  

'Pharve?' vroeg Arnarvilli voorzichtig.

'Taquy!' riep deze krachtig, met een geeststem vol zelfvertrouwen. Hij had de leemten in zijn herinnering opgevuld met kennis van Arrahed. 'Iphylliù sqer evülym. Taquy!'  

De geesten vloeiden in elkaar over.

'Een zijn wij, zoals in de dagen van Endil.' De spreker droeg de kenmerken van alle vier de stemmen van de meestermagiërs in zich. 'Met het viermaal viervoudige vermogen waarover wij beschikken zullen wij de muren van het paleis doordrenken van maraegrit en graniet. De deuren worden vergrendeld met schilden van guld. Rond het gebouw weven wij een patroon van hitte, van het vuur van oprechtheid. De kennis ligt in alle volledigheid besloten in de geest die viermaal vier is.'  

Met een vermogen dat maar liefst zestien maal sterker was dan ze individueel konden opbrengen, brachten ze hun plan ten uitvoer. Hun gemeenschappelijke stem zei: 'De enige uitweg uit het paleis is de weg naar de bergen, die begint in de catacomben. Daarlangs zullen alle wezens zich in veiligheid brengen. Tot die tijd zal de geest die viermaal vier is de vergrendeling van het paleis in stand houden.' 

 

Toen de eerste Orc'hse bijlen op de hoofdpoort van Lanc Ysafa inhakten en kinderen begonnen te jammeren, en mannen en vrouwen door elkaar riepen, woei door de gangen, de zalen en de kamers van het paleis een bries als die van de adem van een Reuzendraak. Angstig keken mensen en aartswezens om zich heen.

'De Orc'hs,' riep iemand schril. 'Ze komen eraan! We zijn verloren.'

Iedereen begon door elkaar heen te schreeuwen. Paniek golfde door de gangen. Enkelen probeerden in de richting van de kelders te ontsnappen.  

'Stil,' fluisterde een stem die met de wind mee door het paleis woei. 'Er is geen reden voor angst of paniek. Wij zijn de meestermagiërs. Wij omgeven het paleis met een keten van onoverwinnelijkheid. Geen Orc'h doorbreekt die keten.'

De wezens die zich in de buurt van een raam bevonden zagen een licht opgloeien. De triomfkreten van de Orc'hs stokten tegelijk met de bijlslagen. Even later werd er woedend gekrijst en geschreeuwd. Het licht vlamde enkele keren op. De Orc'hs weken, zochten struikelend een goed heenkomen, weg van het vuur dat Lanc Ysafa opeens aan alle kanten omringde.  

In het paleis begon iemand te roepen: 'De meestermagiërs redden het volk. De magie van weleer is weergekeerd.'

Gejuich en applaus streden om voorrang.

'De meestermagiërs voor Bregaua!'

Men omarmde elkaar. Zelfs Dvargen en mensen vielen elkaar om de hals.

Rademir, die samen met Kayrin en Rinne bij de deur naar de kelder had postgevat, keek toe met tranen in zijn ogen. Hij twijfelde er niet aan dat zijn Bregauanen en alle andere mensen en aartswezens zouden kunnen ontsnappen. En met hulp van de meestermagiërs zouden ze zelfs naar Tulath Mihim of naar Kose weten te ontkomen. Kayrin stootte hem aan.  

'Het is ze gelukt, heer,' fluisterde hij met bevende stem. Rademir omhelsde zijn hofmeester.

Rinne glimlachte. De band die haar hart en haar geest had omklemd, was verdwenen.

'Dankjewel, Alde Wynthe, en dankjewel, Arnarvilli,' mompelde ze.  

'Dankjewel, Reuzenvrouw,' voegde Rademir er lachend aan toe.