12 De Magiër en de Magieduider

 

'...en in die dagen leerde ik ook dat een verrader op zijn schreden terug kan keren. Zoals elk mens, elk aartswezen, had en heb ik een natuurlijke afkeer van verraders. Dat gold ook voor de magiër. Heel even stond het mij tegen om met hem mee te gaan. Maar toen ik inzag, en ook later ondervond, hoezeer hij was veranderd, net als ik volledig was bevrijd, schonk ik hem vol overtuiging mijn hart.'  

 

Uit: De dag na de lange nacht, herinneringen aan een vorig leven van Eyra Lind - 4734  

 

 

Nadat ze zich had losgemaakt van de ketens die haar als magieduider al die jaren aan Yrroth en de zijnen hadden gebonden, was Eyra Lind op weg gegaan naar haar geboortedorp. Ze wist nog niet hoe ze uit Gormorod kon vluchten. Voor zover ze wist was de poort van Aëlmoth Goc'h gesloten. In ieder geval zou die doorgang worden bewaakt. Ze had gehoord over het Ratelpad, dat door het Hormothgebergte naar de zuidelijke Sarai leidde. Maar hoe ze daar moest komen, dat wist ze niet.  

Ze meed zoveel mogelijk het contact met de Orc'hs die haar pad kruisten. Steeds als er een Orc'h of een groep opdoemde, hield ze zich schuil tot ze haar waren gepasseerd. Eén keer was ze te laat geweest en had ze noodgedwongen even met twee Orc'hs gepraat. Maar de aartswezens hadden geen argwaan gekoesterd. Ze was er zelfs in geslaagd het tweetal informatie te ontfutselen over de wegen die naar het Ratelpad voerden. Toch zou ze eerst te weten moeten komen waar de toegang tot het pad zich bevond.  

Op een namiddag, toen ze al in de buurt van de eerste uitlopers van de Hormoth was gekomen, hoorde ze achter zich iemand naderen. Haar hartslag versnelde. Ze speurde om zich heen naar een schuilplaats, maar het was te laat.

'Hallo, eenzame reiziger,' riep een mannenstem.

De spreker was een kale man. Hij droeg een ruwharige zwarte mantel en kunstig bewerkte sandalen van pringleer. Zijn rechterhand hield een gepolijste staf stevig omklemd. Zijn kleine oogjes twinkelden en om zijn mondhoeken speelde een glimlach.

'Gegroet, vrouw,' riep hij vrolijk. 'Je bent alleen op reis? Zullen we elkaars gezelschap delen, zolang ons pad dezelfde kant op leidt?'

Eyra Lind aarzelde. De kans dat hun bestemming dezelfde was, was erg klein. Toen haalde ze haar schouders op en knikte kort. Een afwijzing bracht evenveel gevaren met zich mee. De man had haar twijfel opgemerkt.

'Geen angst, vrouw,' zei hij lachend. 'Van mij heb je niets te vrezen. In tegendeel.'

Haar gevoel bevestigde die woorden. Hij straalde rust en bijna euforische vreugde uit. Een merkwaardig gekriebel ritselde als een windvlaag door haar geest. Voorzichtig probeerde ze hem te peilen. Geschokt hield ze in. Een tovenaar! Een machtig wezen. Natuurlijk, dacht ze, zijn kleding en zijn staf spraken voor zich.

'Inderdaad, vrouw,' zei de man zacht, terwijl hij zich naar haar omdraaide. 'Ik ben een magiër. Mijn naam is Vouerze Glonc'h en mijn doel is jouw doel; ik heb me losgemaakt van de knellende banden die me bijna onlosmakelijk met mijn heer verbonden. Gormorod kan het heel goed zonder mij stellen, dus ben ik op de vlucht. Maar in tegenstelling tot jou weet ik hier de weg.'

Eyra Lind keek hem met grote ogen aan.

'Vouerze Glonc'h?' stamelde ze. 'De armondant van Yrroth?' Ze kon het niet helpen dat er enig misprijzen in haar woorden doorklonk.

Vouerze lachte. 'De voormalige armondant, ja. En na al die jaren loop ik over naar het andere kamp.'

Hij grijnsde breed en voegde eraan toe: 'Eens een verrader, altijd een verrader. Of keer ik wellicht alsnog op mijn schreden terug?'

Hij greep haar arm vast. 'Kom, Eyra Lind, magieduider. We hebben tijd genoeg om te praten. Bovendien weet ik een grot die een uitstekende slaapplaats biedt. Maar dan moeten we wel voortmaken. De avond valt snel in de Hormoth, en hij is koud als een drakenmes. De beenderen van talloze wezens getuigen daarvan.'

Nog altijd vervuld van verbazing volgde Eyra Lind de roemruchte magiër. In stilte had ze hem altijd als de ultieme verrader beschouwd; een verwerpelijk wezen dat zijn ziel aan het kwaad had verkwanseld. En nu bleek die reddeloze ziel de onomkeerbare weg terug te zijn ingeslagen. Ze lachte. Vouerze keek haar aan. Hij begreep waarom ze lachte.  

'Er is nog hoop, Eyra Lind,' zei hij. 'Voor ons én voor Aidèn. We hebben een taak te verrichten. Wij kennen het kwaad beter dan wie ook, dus weten wij waarom we het doen.'

Eyra Lind knikte, nog altijd glimlachend.

Ze overnachtten in een kleine grot die naar wilde dieren stonk. Vouerze plantte zijn staf moeiteloos in de harde grond bij de ingang van de grot. De staf begon onmiddellijk een groene gloed te verspreiden. Vanuit de verte klonken onrustbarende geluiden. Een horde prings, en ze waren woedend.

'Dit is hun grot,' zei Vouerze. 'Maar ze kunnen er niet in.'

De vrolijke grijns van de magiër bleef op Eyra's netvlies hangen tot ze weggleed in een droomloze slaap.  

 

De volgende dag was van de roofdieren geen spoor te bekennen. Ze aten cuwsakorrels, waarvan Vouerze een hele buidel bij zich had. Eyra Lind vroeg zich af waar hij het elfenvoedsel vandaan had.

'Eén van mijn geheimpjes,' antwoordde Vouerze op die onuitgesproken vraag. 'Gun me mijn pleziertje maar.'

Na een tocht door almaar steiler wordend heuvelland betraden ze een vallei die smaller en smaller werd, tot ze niet eens meer naast elkaar konden lopen. Tenslotte gingen ze een bocht om en stuitten op een rotswand van geel tufsteen.

Vouerze keek naar Eyra Lind en stapte toen naar voren. 'Hier valt heel wat magie te duiden, vrouw,' zei hij. 'Een krachtige zinsbegoocheling. '

Onwillekeurig tastte Eyra Lind de rotswand af. Het was een groot brok duistere magie. Zókrachtig dat ze er duizelig van werd.  

Vouerze liet zijn linkerhand over het tufsteen glijden en mompelde in zichzelf. Het volgende ogenblik werd een smalle spleet zichtbaar. Enkele passen verderop sijpelde schraal zonlicht van boven af tussen de rotsen door. Een labyrint van paden meanderde ordeloos tussen honderden manshoge zuilen door en verdween in een brede vallei.

'De toegang tot het Ratelpad,' zei Vouerze. 'Althans, dat geldt voor één van deze paden.' Raadselachtig voegde hij eraan toe: 'De andere eindigen in een tijdlus.'  

Eyra Lind vroeg zich af wat een tijdlus was.

Vouerze tastte naar haar hand. 'Hou me vast. Deze plek is doordrenkt van zwarte magie. Zonder mijn hulp zul je de jongste van al die zuilen worden.'

Hij keek tevreden om zich heen.

'Grootse magie van een groot tovenaar.'

Bij die laatste woorden grijnsde hij. Eyra vroeg zich af of Vouerze zelf de schepper van dit labyrint was. Ze bekeek de tufsteenformaties met grote ogen. Waren dit wezens geweest? Vouerze knikte bevestigend. Hij trok haar mee en loodste haar door de wirwar van paden en stenen. Het broze tufsteen verbrokkelde onder hun voeten en dwarrelde als stof op. Toen ze alle zuilen waren gepasseerd en er nog maar één pad overbleef, draaide Vouerze zich om.  

'Laten we ons eigen leger meenemen,' zei hij. Met zijn staf kraste hij een reeks runen in het pad.

'Lleümeëntheu. Gharaeïeth,' zei hij met vlakke stem. Even verzaakte het daglicht en flakkerde als een kaarsvlam in een windvlaag. Het zachte geel van het tufsteen veranderde in het donkergrijs van massief graniet.  

Geroezemoes en geschrokken kreten deden Eyra Lind opkijken. Waar even daarvoor de zuilen nog hadden gestaan keken honderden Orc'hs, mensen en andere aartswezens, mannen en vrouwen, verward om zich heen. Met stijve bewegingen kwamen ze van hun plaats en raakten aarzelend zichzelf en hun lotgenoten aan. Eyra Lind zag twee Dvargen, een Daith-achtige spaltling en een Alvií-vrouw, die als eerste hun kant opkeek.

Vouerze klom op een rotsblok en stak zijn hand op.

'Mensen en aartswezens,' riep hij. Het geroezemoes verstomde. 'Jullie hebben allemaal geprobeerd weg te komen uit het land van Yrroth.'

De naam van de zwarte vorst veroorzaakte beroering onder zijn toehoorders. Ze deelden allemaal hun afkeer van de heer van Gormorod. Vouerze ging bedaard verder.

'Ik wrochtte ooit persoonlijk deze val, maar vandaag ontmantel ik mijn schepping. Jullie zijn vrij. Ik heb besloten met jullie te vluchten. De weg van de ondeelbare wil ik niet gaan, hoewel ik niet weet of ik daarmee de winnende of de verliezende partij in de steek laat. Wij kunnen een rol spelen in de strijd tegen onze voormalige gebieder. Dit pad leidt naar de heuvels ten zuiden van Masilis, de stad die door Yrroths troepen is ingenomen. In die heuvels wemelt het van de vluchtelingen. Ten zuiden ervan liggen tientallen dorpen.'

Zijn blik bleef rusten op Eyra.

'Dat zijn duizenden wezens die maar al te graag meehelpen de bezetters uit Masilis te verjagen.'

De bevrijde wezens, het waren er minstens driehonderd, kwamen dichterbij en dromden om Vouerze heen. Stof van tufsteen bedekte hun lijf en kleding. De meesten staarden suf naar Vouerze, maar wat Orc'hs en een lange man bromden instemmend en klapten in hun handen.

Eyra Lind had Vouerzes woorden met stijgende verbazing, maar ook met langzaam groeiende geestdrift aangehoord.

Hij bood haar en de bevrijde wezens een taak. De omvang ervan beangstigde haar. Ze zouden tienduizenden Orc'hs moeten bevechten. Ongeoefende mannen en vrouwen die niet met wapens om konden gaan.

Het leek wel of Vouerze weer haar gedachten raadde. Zijn blik rustte op de Dvargen.

'Beranard en Valard!' riep hij. 'Twee uitstekende wapenmeesters. Jullie hebben jarenlang gedwongen wapentuig vervaardigd in dienst van Yrroth.'

Hij wees naar het zuidwesten.

'We slaan ons kamp op in een van de dorpen aan de voet van de Hormoth. Daar is ook een smederij. Met hulp van de Orc'hs kunnen jullie daar dag en nacht aan de slag.'

De Dvargen knikten enthousiast. Eindelijk zouden ze hun vakkennis in dienst van de goede zaak kunnen stellen.

Hij wenkte een groep van zo'n dertig Orc'hs, die onbewust bij elkaar groepten. Eén van hen maakte zich van de drom los, trad naar voren en salueerde voor Vouerze.  

'Een flinke troep Orc'hse krijgers onder aanvoering van kapitein Goham. Jullie weten genoeg van krijgskunde om de sterkste mannen en vrouwen onderricht te geven. En dat zal dan ook jullie taak zijn in de komende dagen en weken.'

Een vrouw die vooraan stond verwoordde de twijfel van de meesten.

'Meester,' zei ze met een schorre stem. 'Zijn wij opgewassen tegen een overmacht van Orc'hs?'

Vouerze glimlachte en zakte door zijn knieën. Met zijn staf kerfde hij runetekens in de rotsbodem.  

'Alle zwarte magiërs vertoeven elders, vrouw. Ik vecht met jullie mee, en dat betekent dat we de overmacht aan onze kant hebben.' Hij wees met zijn staf naar de tekens. 'Geen enkel wezen zal er in slagen voorbij deze runen te komen, dus een aanval in de rug hoeven we niet te vrezen.'  

Of het kwam door het gezag in zijn stem, of door het perspectief van een leven vervuld van zinvolle taken, na deze woorden steeg een enthousiast gejuich op uit de groep.

Onder aanvoering van Vouerze en Eyra Lind trok de bonte stoet over het Ratelpad het Hormothgebergte in. Voormalige gedoemden, verraders en getekenden die een nieuw doel in hun plotseling veranderde leven hadden gevonden.