21 De Nacht van de Aftocht
'Hoe kun je je eigen stad achterlaten in de wetenschap dat de vijand geen steen op de andere zal laten?
En hoe neem je afscheid van de muren waarin het bloed, het gezwoeg en het verdriet van onze voorvaderen zijn ingemetseld? Hoe verlaat je je huis, je thúis?
Kijk je nog één keer om als je de tunnel induikt, en laat je dan je tranen de vrije loop? Of blijf je straks star voor je uit staren in de hoop je emoties te bedwingen?
Hoe laat je je stad achter? Je geboortehuis?
Hoe sterf je?'
Uit het beroemde gesproken lied De Nacht van de Aftocht van Meesterspeelman Viald van Bregaua - 4728
Op de veertigste dag van Ald Erberei begon een klein groepje mensen en aartswezens, onder aanvoering van de meestermagiërs, de leiders van de aartsvolken en de spoorsteden en anderen vroeg in de avond aan de voorbereidingen voor de vlucht uit Bregaua. Tot die tijd hadden alleen diegenen die de vergadering hadden bijgewoond van het voorgenomen vertrek geweten, dit om te voorkomen dat spionnen van de Orc'hs voortijdig van het plan op de hoogte zouden zijn.
Toen de strijd was geluwd en de meeste Orc'hs zich in hun kampementen hadden teruggetrokken werden de honderden poppen tevoorschijn gehaald die de twee voorafgaande dagen waren vervaardigd. Ze werden op strategische punten op de kantelen geplaatst en de meestermagiërs zorgden ervoor dat ze regelmatig bewogen. Tegelijk lichtte men de legerkapiteins en de leiders van de togen in over het ophanden zijnde vertrek.
Enkele legerleiders waren woedend. Ze zagen het als een laffe en voortijdige capitulatie; ze waren ervan overtuigd dat de stad te verdedigen was, dat ze Bregaua konden behoeden voor inname. Maar de meestermagiërs en de leiders van de aartsvolken en de spoorsteden weerlegden hun tirades met een opsomming van feiten. Ze spraken van de grote verliezen aan Bregauaanse kant. Honderden mensen en aartswezens hadden het leven gelaten bij de grimmige gevechten op de kantelen, en bij de uitvallen bij de stadspoorten. Nog eens tientallen waren omgekomen in de branden die door de vuurballen van de Orc'hs waren aangestoken. Ze wezen op de nog altijd groeiende aantallen Orc'hs die uit alle windrichtingen voor de poorten arriveerden. Ze hielden de kapiteins voor dat de hoofdmacht van Yrroth nog onderweg was, hooguit een dag gaans van de stad, en dat de verliezen de komende dagen enorm zouden zijn, áls ze zich al staande konden houden. Uiteindelijk moest ook de koppigste legeraanvoerder toegeven dat het een hopeloze strijd was en dat de keuze voor een veilige aftocht de beste was. Zo kon er veel onnodig bloedvergieten worden voorkomen.
Alle legerleiders zetten zich aan de lastige taak om de krijgers te selecteren die tot het laatste moment op hun post zouden blijven. Aan gegadigden ontbrak het niet, vrijwel elke krijger bood zijn diensten aan. Laat op de avond onderschepten poortwachters een spaltling die zich van de kantelen bij de Zuidpoort wilde laten zakken. Het bleek een spion van de Orc'hs te zijn. Ze konden alleen maar hopen dat hij de enige was.
De groep zette zich, samen met leden van de paleiswacht, aan de organisatie van de vlucht door de tunnel. Ze klopten aan bij elk huis en drukten de bewoners op het hart zo snel mogelijk naar het paleis te komen. Ze moesten leeftocht voor minstens een week en dekens of tenten meenemen.
'En wees stil,' zeiden ze. 'Hoe stiller we zijn, des te groter de kans dat onze aftocht niet voortijdig wordt ontdekt.'
Deze fase van de operatie verliep verbazingwekkend ordelijk. Gezinnen, mannen en vrouwen, veelal met een uitdrukking van verbazing op hun gezicht, vaak met slaapdronken kinderen, meldden zich bij het paleis, waar ze in een lange rij door paleiswachters naar de catacomben werden geleid. Onder aan de trap die naar de tunnelingang leidde, zat meesterspeelman Viald. Hij zong Bregauaanse liederen en begeleidde zichzelf daarbij op de toamen, een achtsnarig instrument met een halfronde, van zeldzaam kokanderhout vervaardigde klankkast. Zijn melodieën en liederen zorgden voor enige troost, hoewel velen de tranen in de ogen stonden.
Voorafgegaan door honderd krijgers betraden de eerste Bregauanen de tunnel. Bij de toegang tot de vluchtroute, een nis van hooguit twee passen breed, stond Rademir zelf, die voor iedere Bregauaan en voor elk wezen een bemoedigend woord had, vóór hij ze het schemerduister van de tunnel instuurde.
Halverwege de nacht meldde Kayrin zich met een bezorgd gezicht bij de vorst.
'Als we in dit tempo doorgaan, halen we het nooit voor de zon opkomt,' fluisterde hij. Rademir glimlachte tegen een Dvarg en klopte hem bemoedigend op zijn schouder. Toen keek hij snel opzij. In zijn ogen las Kayrin een mengeling van verdriet, trots en woede. Zijn vorst was moe, erg moe, zag hij ook.
Rademir keek om zich heen.
'Laat iedereen sneller lopen,' zei hij. Hij monsterde de doorgang. 'De tunnel zelf is breder dan de doorgang. Kan die niet verder uitgehakt worden, zodat er vier wezens tegelijk kunnen passeren?'
Kayrin liep naar de nis en bestudeerde de keistenen muur. Hij knikte en mompelde: 'Wordt geregeld.'
Hij draaide zich om en wilde weglopen, maar hield toen aarzelend in.
'Misschien is het beter om niet van iedereen persoonlijk afscheid te nemen, heer. Ook dat vertraagt.'
Rademir staarde hem aan. Verdriet had nu de overhand in zijn blik. Hij boog zijn hoofd en knikte.
'Je hebt gelijk, Kayrin. Toch zal ik hier blijven staan. Ik wil iedereen voorbij zien komen. Pas als de laatste is gepasseerd zal ook ik mijn stad de rug toekeren.'
In Rademirs ooghoeken blonken tranen, maar hij stond zichzelf niet toe zijn emoties de vrije loop te laten. Niet hier, niet nu.
Bovengronds doorzochten krijgers en paleiswachters alle huizen en openbare gebouwen. Ze wilden er zeker van zijn dat er niemand achterbleef. Tenslotte bleven alleen de aangewezen krijgers op de transen achter om wacht te lopen. Sommige poppen bewogen zo nu en dan, daartoe aangezet door wat magische spreuken van Arrahed, Pharve, Arnarvilli en Eenhand Varand. Vooralsnog wees niets erop dat de Orc'hs argwaan koesterden.
De schaarse bezetting van de kantelen had ook een nadeel: niet alles werd gezien. Buiten het blikveld van de achtergebleven krijgers zette een kleine man in een doodlopende steeg een ladder tegen de muur en liet zich niet ver van de Noordpoort langs een touw aan de andere kant naar beneden zakken. Onder dekking van de duisternis en het struikgewas sloop hij ongezien naar het dichtstbijzijnde Orc'hse kampement.
Niet veel later weerklonk geroezemoes, gevolgd door kreten en bevelen, die al snel door de Orc'hs in de andere kampementen werden overgenomen. Binnen korte tijd kolkte de nacht van rauwe stemmen en bedrijvigheid, wapengekletter en gehaaste voetstappen. Fakkels werden ontstoken en al snel werd duidelijk dat de Orc'hs een nachtelijke aanval voorbereidden.
'Ze weten het!' riepen de wachters op de kantelen elkaar toe. Arnarvilli had het rumoer ook gehoord en kwam poolshoogte nemen bij de Noordpoort. Toen zijn ergste vrees bewaarheid werd, haastte hij zich naar het paleis en meldde zich bij Rademir.
'Heer, het plan is uitgelekt,' fluisterde hij de vorst in het oor. 'Waarschijnlijk is er een spion ongezien ontkomen. De Orc'hs bereiden een grote aanval voor.' Hij duidde op de rij mensen en aartswezens. 'Zoals het er nu voorstaat zijn zij hier voordat de helft van de bewoners de stad uit is.'
Rademir keek de meestermagiër met grote ogen aan. Toen loodste hij hem naar een zijruimte.
'Wat moeten we doen?' knarsetandde hij. 'Jij bent de magiër, Arnarvilli. We hebben meer dan ooit behoefte aan jouw vermogens en die van de andere tovenaars. Verzin iets. Hou ze tegen tot het ochtendgloren.'
Rademir zag Kayrin langs de ingang lopen en riep hem. De hofmeester had het slechte nieuws ook gehoord.
'Hoe is het verloop bij de tunnel?' vroeg Rademir dringend. 'Redden we het voor zonsopgang?'
Kayrin haalde zijn schouders op.
'De toegang is verbreed, de snelheid is opgevoerd. Het gaat beter, maar de straten en het plein voor Lanc Ysafa staan nog vol. Het zal erom spannen.'
Rademir wendde zich tot Arnarvilli. 'Laat de andere meestermagiërs bij elkaar komen, zo snel mogelijk, in de kleine troonzaal.'
Even spiedde hij om zich heen. Toen trok hij Arnarvilli mee, een andere ruimte in. Hij haalde een zeventandige kroon van onder zijn mantel tevoorschijn.
'Wilmond! ' zei Arnarvilli.
'Neem de kroon mee,' zei Rademir. 'Verberg hem op een plek waar niemand hem weet te vinden.'
Arnarvilli dacht even na. Toen knikte hij en stopte Wilmond in zijn rugzak.
Rademir duwde hem weer naar buiten en zei: 'Onze hoop is op jullie gevestigd. Bedenk iets. Pijnig je hersens. Ik kom straks ook. En... oh ja, laat de Reuzenvrouw ook komen. Zij heeft soms goede ideeën. Snel nu.'
Hij wapperde met beide handen. Arnarvilli haastte zich ervandoor.
De Ermonmagiër zocht vertwijfeld naar een plan, een idee om de Orc'hs lang genoeg buiten de stad te houden. Maar het leek wel of het onmogelijk was na te denken. Een deken van duisternis vertraagde zijn gedachtegangen.
Hij klampte een paleiswacht aan en vroeg waar de andere meestermagiërs en Rinne zich bevonden. De man wist het niet, maar weldra vonden ze een kapitein die op de hoogte was van de verblijfplaats van de tovenaars en de Reuzenvrouw. De kapitein liep met hen naar de ingang.
'Ik stuur mijn mannen eropuit om ze te halen,' zei hij en wenkte vier krijgers. 'Wees ervan verzekerd dat de magiërs en de vrouw zo snel mogelijk naar het paleis zullen worden gebracht.'
'Doe dat,' zei Arnarvilli. 'Er is geen tel te verliezen.'
In de verte klonk gebral en gejoel. Een rode lichtgloed werd zichtbaar.
'Fakkels, duizenden fakkels,' mompelde de kapitein. 'De Orc'hs zijn tot de aanval overgegaan. We zijn gedoemd. Niets kan ons nog redden.'
Er klonk geen paniek door in zijn stem, alleen bijna laconieke berusting. Arnarvilli keek hem streng aan. 'Het volk is even dapper als zijn leiders, zegt het spreekwoord. Verzamel je moed, man. Laat je stad niet in de steek.'
De man bloosde. Na enkele ogenblikken knikte hij, enigszins beschaamd, en voegde zich bij zijn manschappen.
De rijen mensen en aartswezens begonnen ongerust te schuifelen en te fluisteren. Als er paniek uitbrak zou het zeker verkeerd gaan, besefte Arnarvilli. Het volgende ogenblik leek het of hij de eeuwen van zich afwierp en hij geen bochel had. Hij rende naar buiten en klauterde behendig op de manshoge sokkel van het standbeeld van de legendarische vorst Rekh Ondamir bij de toegang tot het paleis.
'Bewoners en gasten van Bregaua,' riep hij luid, terwijl hij zijn armen spreidde. Plotseling wist hij wat er moest gebeuren.
'Luister allemaal. Ik ben meestermagiër Arnarvilli. Dit is de ure waarop van iedereen beheersing wordt gevraagd.'
De meeste wezens in de buurt zwegen. Even later was het stil.
'De Orc'hs hebben lucht gekregen van onze vluchtplannen en gaan tot de aanval over. Als Bregaua nu, in dit late uur, zijn hoofd verliest, zijn we allemaal ten dode opgeschreven. Als we rustig blijven is de kans groot dat we kunnen ontsnappen. Als we door de tunnel zijn gevlucht hebben we een verrassing voor onze tegenstanders in petto. De kans dat ze ons dan nog kunnen vinden is klein. Hou dus hoop.'
Om hem heen was het nu doodstil. Het rumoer van de Orc'hs leek ver weg.
'Dit is ook de ure van de meestermagiërs,' ging hij zonder stemverheffing verder, met meer zekerheid in zijn stem dan hij in werkelijkheid voelde. 'Samen met vorst Rademir en de Reuzenvrouw gaan wij onze plannen ten uitvoer brengen. Bewaar uw kalmte. Geef dit door aan degenen die mijn woorden niet hebben gehoord.'
Hij sprong van de sokkel af en beende zonder op of om te kijken het paleis weer binnen.
Niet veel later troffen de meestermagiërs, Rademir en Rinne elkaar in een kelder, vlak bij de toegang tot de tunnel. Ze verspilden geen tijd aan het bespreken van de toestand in de stad. Allemaal wisten ze dat Bregaua weldra zou worden ingenomen door de Orc'hs.
'Ik heb een plan,' zei Arnarvilli. 'Maar voordat ik het met jullie bespreek, wil ik weten of het enige kans van slagen heeft.'
'Wat voor plan?' begon Pharve. 'En hoe wil je...'
Toen keek hij op en wees naar Rinne. 'Natuurlijk! Je wilt het orakel raadplegen!'
'Het orakel,' beaamde Arnarvilli. 'Ik weet niet of mijn plan ons voldoende respijt zal geven. Het orakel wéét.'
Tussen Rinnes wenkbrauwen verschenen diepe rimpels. Ze schudde haar hoofd, waarbij haar blonde haren willoos meedansten.
'Hoe vreemd het ook klinkt, ik weet niet of dat zo is,' zei ze aarzelend. 'De uitspraken van het orakel worden gedaan onder invloed van het kristalkruid. Ik ben alleen maar de stem die de uitspraak weergeeft. Soms zijn het niet eens uitspraken. Vaak toont het orakel de betrokkene alleen maar een aantal mogelijkheden, waaruit een conclusie kan worden getrokken.'
Ze tuitte haar lippen.
'Ik heb ook ontdekt dat de toekomst meerdere sporen kent,' zei ze. 'Gebeurtenissen die wij toeval plegen te noemen beïnvloeden de uiteindelijke marsroute naar onze gezamenlijke toekomst.'
Arnarvilli greep haar bij haar rechterarm vast en zei: 'Geen tijd voor filosofische debatten over het functioneren van het orakel. De Orc'hs staan voor de poorten.'
Even staarde Rinne in ongeziene verten. Haar ogen verloren hun intense blik. Een wereld die maar zijdelings met Aidèn te maken had weerspiegelde in haar plotseling vergrijsde pupillen. Ze mompelde: 'De eerste keer dat het orakel zich buiten Wynthe in de noordelijkste Noordlanden zal manifesteren. We zullen zien...'
Toen tastte ze onder haar mantel en haalde een groen fiool tevoorschijn.
'Het zij zo,' prevelde ze, en ze liep naar een donkere hoek in het keldergewelf. Ze wenkte Arnarvilli.
'Kom. Ik kan alleen het orakel raadplegen met betrekking tot de toekomst van één wezen.'
Ze wendde zich tot de anderen.
'Laat ons nu alleen.'
De meestermagiërs en Rademir verlieten de kelder. Rinne boog zich voorover en strooide poeder uit het fiool in een nis. Weldra kringelde groene rook omhoog. Ze beduidde Arnarvilli te gaan zitten.