9 Dood en verderf
'Door de hemel rijdt fier
de Ene op de laatste draak van guld.
De veile wacht, een alverscheurend dier,
ondeelbaar, alle ware kracht verhuld.
Langs de wolken en de zon
jaagt Raygereio samen met D'Anjal.
Het leger van de zwarte macht
trekt noordwaarts, naar Bregaua 's val.
Door de hemel rijdt de laatste draak van guld,
en D'Anjal, deelbaar, duidt zijn vlucht.'
Gedeelte uit: De epische lyrieken van de Gildexspeler
De draak zorgde ervoor dat er voldoende afstand bleef tussen hem en de Osogands.
'Ik heb een idee,' zei D'Anjal opeens, en hij voegde eraan toe: 'De geest die de materie bedwingt.'
Hij reikte met zijn geest naar twee van de vijf Osogands en plantte een flard van een gedachte in hun door zwarte magie en afweermuren verduisterde hersenen. De ondieren meenden in een flits een beweging links van hen waar te nemen. Een onverwachte aanval? Waren er nog meer gulden draken? Geschrokken zwenkten ze in de richting van de andere Osogands, ervan overtuigd dat ook zij op die manier op de aanval zouden reageren. Een wilde warreling van zware lijven en vleugels. Onder het slaken van woedende kreten botsten ze tegen elkaar. D'Anjal en Raygereio maakten van de verwarring gebruik om in een lange duikvlucht te ontkomen. Toen de Osogands zich weer enigszins hadden hersteld was de gulden draak nog slechts een vlek aan de zuidelijke horizon.
'KAGOR! ' Yrroths stemmen fladderden als nachthawijten boven de hoofden van de Orc'hs. De aangesprokene beefde over heel zijn geschubde lichaam. Hij overwoog of vluchten zin had. Waarschijnlijk niet. Hij hield zich verborgen achter zijn resterende Osogands, maar het zou voor de ondeelbare waarschijnlijk simpel zijn om hem te voorschijn te sleuren. Kagor wist wat er was gebeurd, want zijn geest was via vele draden verbonden met die van de zes Osogands. Hij huiverde nog wanneer hij dacht aan de uitstraling van dodelijke macht van de mens op de gulden draak. Was die mens, de Erfgenaam, misschien de gelijke van Yrroth?
'KAGOR, KOM HIER!'
Kagor kroop nog verder weg. Ach, al die zinloze overwegingen. De kans was levensgroot dat hij zonsondergang niet zou halen. Het was beter om zijn waardigheid te behouden, zolang dat mogelijk was.
'Ik kom, meester,' piepte hij, en stond op. Op tien passen afstand van zijn heer bleef hij staan en wachtte af.
'RUSTIG AAN, KAGOR, JE LEVEN LOOP GEEN GEVAAR. IK KEN DE KRACHT VAN DE ERFGENAAM. HET IS NIET JOUW SCHULD DAT JE OSOGANDS NIET ZIJN OPGEWASSEN TEGEN HEM EN DE DOOR HEM BEREDEN DRAAK.'
Kagor keek verbijsterd op en staarde in de afschuwelijke tronie van Yrroth. Een sprankje hoop vlamde op in zijn geest. Nog nooit had hij begrip ontmoet van zijn meester. Was de gebieder van Gormorod veranderd nu hij ondeelbaar was geworden? Of speelde hij een spel met zijn onderdanen?
'DE STRIJD WORDT ELDERS GEVOERD,' zei Yrroth raadselachtig. 'ROEP DE OSOGANDS TERUG.'
De stemmen klonken bijna vrolijk. Opnieuw verbaasde Kagor zich er over, maar ditmaal aarzelde hij geen moment. Hij zette zijn handen aan zijn mond, liet zijn kin omhoog komen en produceerde een schel gefluit. Als antwoord klonk een vreemd dof geluid, gevolgd door rollende donder. Verbaasd tuurde Kagor naar de hemel, maar hij kon niets ongewoons ontdekken.
Opnieuw floot hij. Weldra verschenen vijf Osogands. Ze doken ruziënd en onhandig fladderend van grote hoogte naar de plaats waar Kagor hen wenkte. De hoeder van de Osogands draaide zich om en wilde Yrroth attent maken op de komst van zijn draken. Maar de ondeelbare was er niet langer. Met grote ogen speurde Kagor om zich heen. Waar even tevoren het logge lichaam van de veelstemmige was geweest, wervelden nu tientallen stofpluimpjes omhoog. Yrroth was verdwenen! Geroezemoes ruiste door de rijen Orc'hs. Onzeker hielden ze halt.
Toen D'Anjal de draak in een grote boog om de horden van de zwarte heer heen leidde, gaf Raygereio blijk van zijn verwondering. Hij stelde voor om rechtstreeks koers te zetten naar de donkere vlek en zonder dralen tot de aanval over te gaan.
'Waarom wachten?' gromde hij, terwijl hij zijn vlucht toch weer veranderde en in een halve glij-duikvlucht op de horden aankoerste.
D'Anjal schudde zijn hoofd, hoewel Raygereio dat niet kon zien, en plantte zijn hakken in Raygereio's schubben.
'Niet doen, Raygereio. Ik heb eens nagedacht. De strijd, de grote strijd, vindt niet hier plaats. Dat weet ik zeker. Laten we dan ook niets forceren, geen voortijdige actie ondernemen. Sommige gebeurtenissen zijn al in de huid van de tijd gekerfd voor ze plaatsvinden.'
Hij klopte beurtelings op Vloch en op Fiander, de aartszwaarden die links en rechts van hem op zijn heup rustten.
'Op dit moment ben ik nog in het nadeel, want ik heb niet alle zwaarden in mijn bezit, en ik heb een vaag idee waar het Boek van Kennis zich bevindt. Anderzijds weet ik inmiddels dat ook mijn tegenstrever niet bij het aartszwaard van de Ermon kan komen. Toen ik in het bijzijn van de bewoners van Bregaua zei dat we Yrroth zouden bestrijden, wilde ik hen slechts een hart onder de riem steken. We zullen Yrroths troepen bestrijden en we zullen proberen hun grote verliezen toe te brengen.'
Raygereio liet zijn kop woest heen en weer slingeren. D'Anjals geest werd moeiteloos losgehaakt. Het dier schreeuwde onverstaanbare woorden. Zelfs D'Anjal kende de taal niet waarin de draak zijn boosheid uitte. De woedeaanval eindigde in een regen van vonken die alle kanten op sproeiden. De draak ontwikkelde een onwaarschijnlijk hoge snelheid bij deze duikvlucht. Hij scheerde dicht over de in doodsangst wegduikende hoofden van honderden Orc'hs. De sproeiende vonkenregen zaaide dood en verderf onder de troepen. Driemaal achtereen viel hij zo, met door eeuwenoude haat gevoede woede, Yrroths troepen aan. Duizenden Orc'hs lieten het leven. Toen hij voor de vierde keer de lucht inklom en weer aanzette voor een duikvlucht stegen er duizenden passen naar het westen tientallen Osogands op. D'Anjal probeerde voorzichtig zijn geest weer met die van Raygereio te verenigen. De eerste woede, die elk contact had geblokkeerd, was weggeëbd.
'Raygereio,' fluisterde D'Anjal. 'Kijk, daar. Zo'n overmacht kunnen we toch niet aan. Je zou toch niet willen dat we verslagen worden door je erfvijanden? Laten we vluchten, vóór het te laat is.'
Haat en woede verduisterden Raygereio's gedachtegangen. Maar plotseling liet de draak zijn geestelijke verdedigingsmuur zakken. D'Anjal drong snel zijn gedachten binnen en voelde tot zijn schrik een in hoog tempo lIitdijel1de vlek van dodelijke vermoeidheid en spierverstijving. Hij probeerde de draden van Raygereio's samenhang strakker aan te trekken. Maar de woedeaanval had de draak te veel energie gekost. Het kostte man en draak de grootste moeite om, laag over de woestenij scherend, bijtijds weg te komen.