16 De strijd bast los

 

'Er waren tal van drijvende krachten achter de heldhaftige verdediging van de stad. Maar niemand zal zich tekort gedaan voelen als ik Pharve met name noem. De weergekeerde oermagiër leefde op tijdens het beleg. Hij boorde oude bronnen aan en leverde op geheel eigen wijze een bijdrage aan het voorkomen van een snelle ondergang van Bregaua, in die eerste dagen.'  

 

Uit: Het beleg van Bregaua van Eward Dom Asyra - 4736 

 

 

Op de negen en dertigste dag van Ald Erberei gingen duizenden Orc'hs vlak voor het krieken van de dag tot de aanval over. Voorafgegaan door trommelslagers met zwarte pauken marcheerden ze naar de muur nabij de Oostpoort van Bregaua, zoals ze elke zonsopgang deden. Maar ditmaal begonnen ze onder het slaken van triomfkreten aan een massale bestorming. Klaarblijkelijk waren ze het wachten op hun meester moe. Of misschien had een legeraanvoerder het heft in eigen hand genomen.  

Ofschoon de aanval iedereen in Bregaua, ook de leiders van de spoorsteden, de aartsvolken en de meestermagiërs, verraste, was de verdediging van de stad inmiddels goed georganiseerd. Ik meeste stormladders werden met lange stokken van de vestingmuur geduwd voordat ook maar een Orc'h zijn hoofd boven de borstwering uit kon steken. En de Orc'hs die er toch in slaagden zover te komen werden door vastberaden verdedigers van de kantelen gegooid. Enkele honderden Orc'hs drongen onder bescherming van enorme schilden door tot bij de poort. Met manshoge bijlen, die door twee Orc'hs moesten worden gehanteerd, en met stormrammen gingen ze het passendikke hout van de poort te lijf. Een spervuur van pijlen en speren en een regen van water en kokende olie doodde minstens de helft van de troep, maar de overigen slaagden er na enkele uren in een gat in de poort te slaan. Gejoel weerklonk. De Orc'hs zwoegden voort met hun bijlen. Houtspaanders sprongen alle kanten op. Enkele moedige Bregauanen traden naar voren en staken hun zwaarden en speren door het gat om te proberen de Orc'hs op afstand te houden. De commandant van de manschappen bij de Oostpoort schreeuwde bevelen. Een tiental zwaardvechters drong naar voren. Met luide kreten waarschuwden ze Bregauanen, mensen en aartswezens die onwennig met hun wapens zwaaiden om te voorkomen dat ze hun metgezellen verwondden. Enkele zwaardvechters ging het niet snel genoeg. Ze begonnen degenen die hun de weg versperden opzij te duwen en dat ging er niet zachtzinnig aan toe. De vijf krijgers die het gat als eerste bereikten merkten dat hun techniek hier van geen nut was. Alle lessen over evenwicht, het vinden en aanwenden van optimale stootkracht en het sturen van de zwaardbeweging vanuit de pols en de elleboog brachten geen voordeel. Er was geen ruimte om met een schuin naar achteren bewegende elleboog het zwaard voldoende vaart te geven. Ook het haaks verdedigen en de onderhandse afweer verloren hun functie. Maar vijf zwaarden tegelijk, die alle kanten op priemden, hielden de Orc'hs in ieder geval tijdelijk van hun vernielzuchtige arbeid af.  

Toen de Orc'hse commandant woedend bevelen begon te brullen, drongen de beste Orc'hse zwaardvechters naar voren. Doelgericht lieten ze hun zware kromzwaarden op de slanke steekwapens van de verdedigers kletteren. Langzaam maar zeker werden de Bregauanen teruggedrongen. Nu staken er minstens zes kromzwaarden door het gat. Tegelijk zeilden tientallen speren en pijlen over de muur, zodat de Bregauanen gedwongen werden zich terug te trekken. Opnieuw drongen bijlen diep in het eeuwenoude baraxhout. Een tweede troep Orc'hs rukte met triomfantelijk gebrul op naar de poort. Het leek een kwestie van tijd. Weldra zou het gat groot genoeg zijn en zouden de Orc'hs er doorheen kunnen kruipen.

Toen trad op het plein voor de poort een in een grijze mantel geklede gedaante naar voren. Een dooraderde hand hield een staf vast.

Pharve!

De verdedigers weken uiteen. De oermagiër hief met een bijna laconiek gebaar zijn linkerhand, spreidde zijn knokige vingers wijd uiteen en murmelde: 'Tijd voor wat oude kunsten. Misschien een beetje vuurwerk?'  

Hij giechelde. Sommige Bregauanen keken elkaar weifelend aan. Moest deze oude man hun stad redden? Pharve zag die blikken niet of wilde ze niet zien. Hij plantte de staf tussen twee straatstenen in en tastte onder zijn mantel. Een lang zwaard met een donker blad en een argenten handgreep kwam tevoorschijn. Het lag losjes in zijn hand. Het was een oud artefact, ouder nog dan de aartszwaarden. D'Anjal zou de naam van het zwaard uit Rymlens geheugen hebben opgediept: Lem Kaleyrik, het zwaard van de laatste van het Vergeten Volk. Letterlijk vertaald heette het Lange Hand. Er sluimerde magie in het wapen. Niet meer of minder magie dan die in de aartszwaarden huisde, maar ándere magie. Onbegrijpelijke krachten die samenhingen met het evenwicht der dingen, toverij die materie aan de wereld onttrok en de energie daarvan samenbalde in voorbereiding tot een bezwering of een spreuk van verandering. Als het zwaard werd gebnlikt als artefact in dienst van toverij, dan verdween elders op dc wereld energie. De beste tovenaars waren in staat dat evenwicht in de hand te houden, de balans tijdig te herstellen, maar het was in een ver verleden wel eens voorgevallen dat er slachtoffers vielen vanwege een simpele bezwering. Pharve gebruikte zijn staf, waaromheen een vage bruine gloed opgloeide, als evenwichtbrenger.  

De oermagiër rechtte zijn rug en stak Lem Kaleyrik naar voren, waarbij het zwaard als een dodelijke wijsvinger naar het gat in de poort wees. De tovenaar liet zijn lippen langzaam van elkaar komen, terwijl zijn lichaam begon te sidderen en in zijn ogen voor het eerst sinds eeuwen een wild vuur opvlamde. Een dreunende kreet deed de poortdeur rammelen en kraken. De volgende schreeuw liet de poort minstens een halve pas in zijn zware scharnieren omhoog springen. Twee Orc'hs lieten hun zwaard uit hun hand glippen. De wapens van de andere Orc'hs verdwenen schielijk uit het gat. Geschrokken sprongen de aanvallers terug.  

Pharve grijnsde. Hij boog zijn hoofd boven het zwaard, bracht zijn lippen vlak bij het blad en fluisterde iets. Onder de kracht van de spreuk klonk geknars op uit het binnenste van het wapen en de kling gloeide fel op. Vonken dansten over de snede, verenigden zich in een oogverblindende vuurbal die zich na een snerpende kreet van het blad losmaakte, als een roofdier op het gat afsprong en erdoorheen verdween. Het gejoel van de Orc'hs ging abrupt over in kreten van angst, gevolgd door gegil en gekrijs, om tenslotte te eindigen in stilte. Vuurtongen knetterden en flakkerden boven de muren uit.

De Bregauaanse verdedigers drongen naar voren en beklommen de omloop. Onder hen was de aarde geblakerd. Her en der walmde een grijze rookpluim. De stank van verschroeid vlees woei de stad binnen. Van de aanvallers was geen spoor meer te bekennen.

Gejuich klonk op vanaf de transen, vanaf het plein en uit de omringende straten en stegen. Mensen en aartswezens drongen naar voren, naar de plaats waar Pharve had gestaan, maar de oermagiër was verdwenen. Er lag alleen een verschrompelde tak; de staf van Pharve, die als evenwichtbrenger had gefungeerd. 

 

Na het mislukken van de eerste aanval brachten de Orc'hs een tiental lepelblijden in stelling. Knetterende vuurbollen suisden over de kantelen heen en zorgden voor brandjes in de straten en de stegen achter de muur. Ouderen, vrouwen en zelfs kinderen probeerden het vuur met alle beschikbare middelen te doven. In de meeste gevallen slaagden ze daarin, maar ze konden niet voorkomen dat een tiental tegen elkaar leunende huizen in vlammen opging.

Ondertussen stond een horde Orc'hs klaar voor een nieuwe bestorming; ditmaal verder naar het noorden. Het waren er minstens vijfduizend en ze waren zwaarder bewapend dan hun voorgangers. De brandende huizen hadden de Orc'hs nieuwe moed gegeven en onder het slaken van woeste kreten vielen ze op de muren aan. Ze gebruikten niet alleen stormladders maar ook touwen met lompe houten klauwhaken aan het uiteind, waarmee honderden Orc'hs tegelijk tegen de stenen op klauterden. Deze keer slaagden er meer in de transen te bereiken. Terwijl de eerste schermutselingen daar losbarstten bestormden nog eens duizend Orc'hs onder aanvoering van een in bruin pringleer geklede Kobold de noordpoort. De Reus Lob Maersevin, Ranorth, de krijgsheer van Masilis en kapitein Uhan Shermad van Wons verrichtten heldendaden door in hun eentje tientallen Orc'hs van de transen te verdrijven. Ranorth raakte daarbij ernstig gewond aan zijn rechterbeen. Prinses Elanthe ontfermde zich over hem.

Op het eind van de dag, toen de schemering zich aankondigde, werd Nadar Odinant, de regent van Tulath Mihim, verrast door een Kobold die als Orc'h vermomd een van de stormladders was opgegaan. De Kobold doorstak hem van achteren. De regent wankelde stervend tegen een kanteel. Toen de Kobold zich grauwend op hem stortte, slaagde Odinant erin zijn zwaard met twee handen te heffen. De Kobold zakte voorover en stierf tegelijk met de regent van Tulath Mihim.

Pharve dook weer op en leek overal tegelijk te zijn. Het ene moment sprak hij de manschappen die de noordpoort moesten verdedigen nieuwe moed in, het volgende ogenblik stond hij op de kantelen van de zuidmuur en slingerde vuurballen in de richting van de aanstormende horden, om niet lang daarna in een van de vleugels van het paleis te helpen bij het verzorgen van de gewonden.

De strijd duurde de hele dag. Soms wisten enkele Orc'hs door te dringen tot op de transen en zag het ernaar uit dat ze een bruggenhoofd voor hun trawanten zouden vormen. Maar onder aanvoering van Pharve, Arrahed, Arnarvilli, de oude Eenhand Varand, Steinogard, Odinant en de Bregauaanse kapiteins slaagden de verdedigers er steeds weer in om de Orc'hs terug te dringen en de transen schoon te vegen.

 

Vorst Rademir belegde tegen de avond, toen duidelijk was geworden dat de Orc'hs niet in hun opzet zouden slagen, een vergadering in een kleine zaal in de westvleugel van paleis Lanc Ysafa.

Behalve de meestermagiërs Arrahed, Pharve, Arnarvilli en Eenhand Varand, zaten Mrcad Estefo en Rinne de Reuzenvrouw rond een haardvuur. Hofmeester Kayrin nam plaats naast zijn vorst en fungeerde als plaatsvervangend scribent. Steinogard en de twee nieuwe regenten van Ermon Dae overlegden intussen met de legeraanvoerders van Bregaua over de krijgsplannen voor de volgende dag.  

Rademir verspilde weinig woorden aan wat er die dag was gebeurd.

'Mensen en aartsvolken hebben zich heldhaftig geweerd,' zei hij eenvoudig. 'Er zijn veel wezens gestorven. Te veel.'

Hij zuchtte en staarde in het vuur van de open haard.

'Een van onze leiders is ons ontvallen. Regent Nadar Odinant van Tulath Mihim stierf de heldendood, waarbij hij een Kobold met zich meenam de vergetelheid in.'

Somber boog Rademir het hoofd en zweeg even.

'We kunnen niet stilstaan bij elk verlies, helaas,' vervolgde hij. 'De overmacht is groot en het zal niet lang duren voor de Orc'hs bressen in onze verdediging slaan. Uiteindelijk zullen ze de stad binnenstromen. Het kan een dag duren, of een week. Niemand van ons twijfelt eraan dat dan een slachting zal volgen. Natuurlijk moeten we ons met hand en tand blijven verzetten, maar intussen moeten we onze vlucht voorbereiden.

'Onze vlucht?' merkte Mrcad Estefo verbaasd op. 'Bestaat er dan een vluchtmogelijkheid?'

Rademirs mondhoeken krulden op in een vergeefse poging tot een glimlach, maar zijn ogen lachten niet mee.

'Er is een mogelijkheid. Het is het best bewaarde geheim van mijn geslacht. Voor ik de troon besteeg heb ik moeten zweren het bestaan van de vluchtroute geheim te houden. Alleen in uiterste nood mag er gebruik van worden gemaakt. Die uiterste nood dient zich bijna aan. Ik zal de juiste locatie van de toegang tot het laatste moment voor me houden.'

'Geweldig nieuws,' bromde Pharve, en ook de gezichten van de anderen klaarden op bij de mededeling van Rademir.

'Die route,' bracht Rinne in het midden, 'is het een gang of een pad waar alle mensen en aartswezens in Bregaua gebruik van kunnen maken.'

Rademirs wenkbrauwen zakten. 'Sinds ik over Bregaua heers ben ik twee keer bij de gang geweest, en dat is lang geleden. De poort bevindt zich in de catacomben van Lanc Ysafa. Mij staat voor de geest dat het een smalle doorgang is. Hooguit twee mensen breed.'

'Dan duurt het lang voordat de duizenden weg zijn. Het wordt moeilijk om de vijand te doen geloven dat ze tegenover duizenden mensen en aartswezens staan als er nog maar een paar honderd over zijn. De laatste strijders zijn dan al gauw in levensgevaar.'

'Misschien kunnen we de vijand misleiden,' opperde Arnarvilli. 'We kunnen 's nachts het merendeel van de bevolking laten vluchten. We laten voldoende verdedigers de transen bemannen om geen argwaan te wekken. De dapperen kunnen dan allemaal tegelijk verdwijnen.'

Rademir knikte. 'Het zou kunnen...'

'Kunnen we geen poppen maken die vanuit de verte op mensen of aartswezens lijken?' opperde Rinne. 'Als we ze op de transen zetten duurt het allicht even voor de vijand dat in de gaten heeft.'

Rademir keek zijn hofmeester aan. 'De Reuzenvrouw brengt een buitengewoon idee naar voren. Regel dat onmiddellijk na deze bijeenkomst, Kayrin. Laat een aantal wapensmeden levensgrote poppen maken. En ook zij die voor de Toogdagen decoraties hebben vervaardigd zullen daar beslist heel bedreven in zijn. Het moeten er tientallen, liefst honderden zijn. Laat ze snel werken. Morgenavond begint de evacuatie, dan moeten de poppen klaar zijn. Breng de legeraanvoerders op de hoogte.'

Kayrin maakte aantekeningen en wilde vertrekken, maar Arnarvilli hield hem tegen. Hij keek de andere meestermagiërs aan.  

'We zouden de poppen kunnen laten bewegen. Ik ken enkele grappige bezweringen en ik weet zeker dat Arrahed, Pharve en Eenhand ook hun steentje kunnen bijdragen.'

'Wacht even,' kwam Mrcad Estefo tussenbeide. 'Die vluchtroute, waar leidt die heen?'

Rademir antwoordde: 'De bergen in, tot voorbij Ylyn Bragawa. De tunnel komt uit in een afgelegen dal, vlak bij het pad dat het Nachtwoud invoert.'

Mrcad leek niet bepaald overtuigd van een goede afloop. 'Hoe houden we duizenden mensen en aartswezen verborgen voor Orc'hse verkenners? De bergen zijn volgens mij vergeven van de trawanten van de onnoembare.'

'En waarheen gaan we als we weer boven aarde komen?' vroeg Arrahed zich af.

'Hoe zit het met proviand? Met water?' voegde Eenhand er aan toe.

Rinne ging verzitten op haar zetel en zei peinzend: 'Eigenlijk is er maar één mogelijkheid. We kunnen niet over de Vlakte der Stormen, en het Torngebergte in de richting van Lato Eir AId is te onherbergzaam om met duizenden wezens te doorkruisen.'  

'Tulath Mihim,' zei Arrahed.

Rinne keek de magiër aan. 'Dat wilde ik inderdaad voorstellen. Duizenden mensen en aartswezens, mannen, vrouwen en kinderen zijn nergens in de bergen veilig. Het wemelt er van de verspieders. Ze moeten zo snel mogelijk naar de dichtstbijzijnde stad worden gebracht. En dat is Tulath Mihim. Het zal daar krap worden, maar er is geen alternatief.'  

Rademir knikte en wendde zich opnieuw tot Kayrin.

'Laat proviand klaarmaken en zorg ervoor dat er genoeg waterbuidels worden meegenomen. Water is trouwens geen probleem; de eerste dag volgen we de loop van het Yllswater.'

Arrahed stond onverwacht op en liep in gedachten verzonken naar het haardvuur. Hij wreef in zijn handen en wilde iets zeggen, maar hield zich op het laatste moment in.

'Wat is er, Arrahed?' vroeg Rademir.

'Ik denk na over een andere mogelijkheid. Die heeft voor- en nadelen.'

'Voor de dag ermee.'

'Wel, ook de vijand zal verwachten dat we naar Tulath Mihim vluchten. Dat brengt de bergstad in groot gevaar.'

Hij keek de aanwezigen aan en beet op zijn onderlip.

'Misschien moeten we er juist niet heen gaan. We doen er beter aan de aandacht van de vestingstad af te leiden. Ik kan me namelijk één plaats indenken waar ze ons beslist niet zullen zoeken.'  

Opnieuw aarzelde hij. 'Ik weet niet...'

'Nou, man, voor de dag ermee,' zei Rademir met een stem vol ongeduld.

Arrahed haalde zijn schouders op. 'Goed dan.'

Hij boog naar voren en begon te fluisteren.