22 Uxorn
'Aardwezens zijn de fysieke samenhang van deze wereld. Ze "schouwen" dat deel van Aidèn dat hun is toegewezen. Dat klinkt passief, schouwen. Voor aartswezens, mensen en dieren is het ook zo. De vluchtige bewoners van deze wereld zien hun omgeving immers als onwrikbaar.
Eigenlijk beseffen alleen de rotsbomen, de Targs van het Nachtwoud en de Alvií die hun leven op Aidèn verwisselen voor het verblijf in Yond Aeth iets van de daden van de aardwezens. Zij zijn zich bewust van de veranderende loop van de rivier, de bewegende contour van de bergketen en de verbleking van het woestijnzand.'
Mrcad Estefo van Wons in zijn Voorwoord bij de Geofysische Encyclopedie van Noord Aidèn - 4688
Aan de westrand van de Hyurgish schudde de aarde. Dat ging gepaard met schel en veelstemmig gejank. Rotsformaties wankelden, de bodem van de Aesdal Woestenij danste en schokte als een stervende pring. De dieren in de nabijheid van de plek waar twee massieve standbeelden stonden, enkele berghawijten, een oude dofvogel, wat vazelkruipers en ratten, vluchtten in paniek alle kanten op. Een reuzenslak kon niet zo snel wegkomen. Het dier stak zijn kop tussen twee rotsen en liet een angstige fluittoon horen. Tussen beide kolossen barstte de aarde met een oorverdovende knal open. Steensplinters en rotsblokken zeilden honderden passen de lucht in. Een stofwolk waaierde uit naar alle kanten. Een brede scheur van minstens vijftig passen lengte werd zichtbaar toen het stof naar beneden was gedwarreld.
Yrroth, evenals D'Anjal gevangen in zijn verstening, had eindelijk ontdekt dat er iets gaande was. Er was beweging buiten zijn blikveld. Hij had flarden van schaduwen gezien, die in de aarde verdwenen. Hij vermoedde dat zijn opponent bezig was te ontsnappen. De veelstemmige deed het enige waartoe hij in staat was: hij liet de aarde beven en scheuren in een poging D'Anjals versteende gedaante in de diepte te laten wegzakken.
De door de magie van het Reuzenaartszwaard ontwaakte geest van D'Anjal had eindelijk Fiander gevonden. Als een toren van stal, glad, kil en afwijzend, rees het op voor zijn geestesoog. De samenhang van het zwaard leek eerst de deelbare de toegang te weigeren, maar toen hij zich moeiteloos door de huid van het wapen heen werkte en zich in de structuur van de kling nestelde, gaf het wapen zich gewonnen. D'Anjals geest kwam terecht in een denkbeeldige wereld.
Hij wandelde door bossen met bomen zo hoog als bergen die bladeren zo groot als mantels torsten. De kruinen waren met elkaar verbonden door geelgroene guirlandes en bruine lianen. Her en der verspreid torenden ranke bouwwerken boven de bomen uit. Syn L'aeyalv noemden de Alvií ze, elfentorens, vervaardigd van flinterdun maar onverwoestbaar keppelhout.
D'Anjal kwam voorbij Ostermanouth, de oerboom. Meer dan elfhonderd passen hoog, met een bladerdak dat tot zeshonderd passen buiten zijn stam reikte. Hier waren volgens de overlevering de eersten van het volk van de Alvií geboren: Allegir en Esdurid. Rond de boom zwegen vogels, dieren en wezens in alle talen.
Een nieuw bos diende zich aan, met kleinere bomen met groene stammen en takken, en emeraldgroene blaadjes zo groot als een vingernagel. De bast van elke boom was bedekt met een fijn netwerk van nerven, groepen paddestoelen en veelkleurig mos. In de schaduw van die bomen zag D'Anjal wezens wegglippen. Ongetwijfeld Alvií.
Hij betrad een stad met vreemde, op bomen gelijkende bouwwerken. Ze waren afgewerkt met donkergroene mossen en gele en witte guirlandes. D'Anjal diepte de naam van de stad op uit de geest van de eerste Alvií die hij ontmoette: Vyerlea. De Alvií sprak hem aan in een variant van het Hoog-Alv waarvan D'Anjal tot zijn verbazing de meeste woorden niet verstond. Alleen een deel van een opmerking over het Boek van Kennis en een verwijzing naar het vergeten volk bleven in zijn geest hangen. Het gezicht van de elf vertoonde trekken die hem deden denken aan de Asaherget, aan Rymlen. De Alvií stak zijn hand uit. Op hetzelfde moment vervaagde zijn gedaante.
D'Anjal zag hoe het vogel paleis van Dendray werd geschapen door Erondaís, een van de scheppers van Yond Aeth. Opnieuw raakte hij onder de bekoring van de vele duizenden vogels, die in kleurige linten van boom naar boom golfden.
Hij zag diezelfde Erondaís, samen met de Alvií Rodagil en Nerandas, bezig met het weven van onbegrijpelijke magie. D'Anjal zag een patroon ontstaan dat iets weg had van het netwerk van de starren. Uit de onzichtbare mazen van dat weefwerk creëerden zij Yond Aeth, de wereld van de onsterfelijke elfen. Dat deden ze op een manier die D'Anjal niet doorgrondde, hoewel hij enige kennis had van de werkwijze van de drie legendarische Alvií.
Hij betrad een pad dat onder een elfenboog door voerde en wist zichzelf op weg naar het Schemerwoud, vlak bij Uqerget. Aan het eind van het pad stond een gedaante naar hem te wenken.
Op dat moment weerklonk een luide knal en spatte zijn visioen uiteen.
D'Anjal zag hoe de aarde tussen de andere zuil en die van hem scheurde. Hij hoorde het woedende, veelstemmige gekrijs van de onnoembare. Hij voelde hoe de zuil waarin hij zichzelf had veranderd wankelde, maar overeind bleef.
Er bewoog iets op de helling links van hem. Een gedaante tuurde omlaag. D'Anjal probeerde contact te maken met de geest van de ander. De aanwezigheid vervaagde en loste na een paar tellen op, maar D'Anjal had hem herkend als een van de meestermagiërs: Arnarvilli. Hij vroeg zich af wat de tovenaar hier deed. Als hij niet in dit zelfgekozen omhulsel gevangen had gezeten zou hij de Ermonmagiër achterna zijn gegaan.
Hij moest zien te ontsnappen. Hij diepte met een welhaast achteloos geestesgebaar enkele fonkelende krachtlijnen op uit het hart van Fiander en verliet de structuur van het wapen. Hij verlegde zijn aandacht naar de wortels die hij had uitgestuurd, op zoek naar Uxorn, het aardwezen. Een deel van zijn geestkracht zwoegde voort, pompte de wortels met alle beschikbare kracht de aarde in. Feitelijk had de onnoembare hem onbewust geholpen. De door Yrroth veroorzaakte beving had de scheuren in de aarde wijder gemaakt, waardoor de wortels sneller en makkelijker hun weg vonden.
Hij zorgde ervoor dat zijn beide deelgeesten zich samenvoegden en begon zich een weg door de wortels te banen. Ver weg hoorde hij opnieuw kabaal en hij voelde hoe de aarde danste en schokte. Gejaagd worstelde hij zich dieper de aarde in, verborg zijn geest in scheuren en spleten.
Onwillekeurig riep hij om Uxorn, maar er was geen aanwezigheid te bespeuren. Hij bereikte de uiteinden van de wortels en begon, geholpen door de kracht van beide aartszwaarden, aan het doorklieven van de stugge aardlagen die hem van het aardwezen scheidden.
Een van de wortels stierf van het ene op het andere moment af. Yrroths aanval begon vrucht af te werpen. D'Anjal stond voor een dilemma. Als hij de versteende zuil, zijn lichaam, achterliet, zou hij beide aartszwaarden verliezen. Enkele tellen lang dacht hij na.
Op dat moment voelde hij de druk van een aanwezigheid die door al het gesteente heen drong. De wortels om hem heen werden als door een Reuzenhand de aarde in getrokken. Er galmde een stem honderdvoudig door zijn geest.
'MENNNNSSSSS. '
'Uxorn!' antwoordde D'Anjal verdoofd, meteen stem die het midden hield tussen angst en hoop. Ergens achter in zijn brein herleefde de herinnering aan Zuol D'Edchonsiumorlad in de grotten van Sohar. Het leek een eeuwigheid geleden.
'MENS HEEFT HULP NODIG.'
Het was een vaststelling, geen vraag. 'De zwaarden...' begon D'Anjal.
'HUMMM. UXORN ZAL HELPEN. MAAK PLAATS.'
De aanwezigheid raasde als een lawine van rotsblokken langs D'Anjal heen, naar boven, naar de zuil. Een deel van Uxorn bleef achter en vond een plekje in D'Anjals geest.
'BLIJF HIER WACHTEN,' donderde de stem.
D'Anjal kon niets anders dan gehoorzamen.
In de verte uitte Yrroth zijn woede. De aarde schudde, kraakte, schuurde. De zware stem van Uxorn schoot snerpend omhoog. Het gekrijs van de veelstemmige ging over in erbarmelijk gejank. D' Anjal werd door elkaar geschud. Hij voelde zich hulpeloos als een worm. Met al zijn vermogens was hij niet in staat het aardwezen te helpen. Zou hij bestand zijn tegen Yrroth? Opnieuw schokte de aarde om hem heen. De wortels werden losgehaakt van het versteende lichaam waarin zijn geest had gezeteld. Tegelijk voelde hij zijn magische kracht terugkeren. Hij kon helpen!
'BLIJF!'
Uxorns stem echode als een reeks donderslagen. De kracht ervan nagelde D'Anjal vast tussen de aardspleten. Er volgde nadere uitleg.
'DE ERFGENAAM STRIJDT LATER, OP EEN ANDERE PLEK. NU NIET. DAT ZOU NIET GOED ZIJN.'
Het aardwezen gromde.
'HUMMM. UXORN KAN DE ZWARTE NIET DODEN, MAAR HIJ KAN HEM WEL TIJDELIJK... MISLEIDEN.'
'De zwaarden,' fluisterde D'Anjal.
'UXORN WEET HET. ZIJ ZULLEN NIET VERLOREN GAAN, D'ANJALS ANDERE... PERSOONLIJKHEID WAARSCHIJNLIJK WEL.'
Stilte.
'WACHT HIER,' zei het aardwezen tot slot, waarna het zich loshaakte uit D'Anjals geest.
D'Anjal onderdrukte de aandrang om toch te helpen. Dit was niet het moment, hield hij zichzelf voor. De strijd zou elders plaatsvinden. Zo was het voorzegd en zo zou het gebeuren.