35 Melancholie
'Voor alle pijn uit het verleden schenk ik u troost.
Voor alle dagen van de toekomst geef ik u hoop.
Voor het heden, dat als beenderzand door de vingers glipt, reik ik u schoonheid aan.'
Uit: Spreuken van poëtische Wijsheid, Gezegden van goddelijke Orde- van de mysticus Lazoen Reganchel van Strend - 3944
De gedaante stond op het pad aan de overkant van de berg Meriador, waartegen Tulath Mihim was opgetrokken. Zelfs de meeste Tulen kenden dit pad niet. Het was een gevaarlijk pad. Het voerde langs diepe afgronden en was hooguit een halve pas breed. Soms was er helemaal geen pad. Dan moest de reiziger op handen en voeten op de tast en op goed geluk verder kruipen. Het werd soms door dieren gebruikt, en een enkele keer door een nomade die de stad per se wilde mijden. De man liet zijn blik langs het pad dwalen. Hij wilde alles en iedereen mijden. Hij wist dat dit de laatste keer was dat hij een blik wierp op de vestingstad waar hij zo vaak was geweest, waarvan hij elke steeg, straat en steen kende. Hij zag de contour van het Instituut tot Onderzoek van Magerij en Toverij, waar hij duizenden passen had afgelegd. In het westen torende Fort Bender boven de andere huizen uit. Met zijn blik nam hij afscheid van al die vertrouwde silhouetten. Terwijl hij onderweg was naar zijn laatste grote daad, nam hij afscheid van Aidèn, van de wereld die hij eeuwenlang had beschermd, van de volken die hij had liefgehad, meer nog dan die op die andere wereld, waarvan hij zich steeds minder herinnerde.
Het was een sombere dag. Een dik wolkenpak was deze ochtend voor de zon geschoven. De pijn in zijn hart nam toe naarmate hij zijn einddoel naderde. Maar hij kende niet langer twijfel, daarvoor had hij hier te lang vertoefd.
'Je kunt ook te lang leven, G'hyrmeyre, Yaffael, H'rümlein, Asaherget, Haq Somuer, Damuard, Nerandas, Rymlen, Melnyr, of hoe je jezelf ook noemt,' fluisterde hij gelaten.
Hij liep schuifelend naar de Meriadorvallei, de afgrond die tussen de Sydorketen en de berg Meriador gaapte. Hij staarde zonder iets te zien in de diepte en hervatte zijn monoloog, aarzelend, met lange pauzes waarin zijn geest vrijwel gedachteloos was.
'Eindelijk kan ik mijn leven bemeten.'
Een zucht als een windvlaag.
'Het begrip eindigheid, ook al schuilt daarin een tegenspraak, schenkt mens en aartswezen hun grootsheid.'
Hij schuifelde verder, tot zijn voeten half over de rand van het pad staken, alsof hij wilde begrijpen hoe het was om letterlijk op de rand van de afgrond te staan.
'Hun hoop is afgebakend, hun troost is meetbaar, in die eindigheid verschuilt zich de kern van schoonheid.'
Zijn kin kwam omhoog. Hij tuurde naar de lucht boven de bergen. Melancholie vervulde zijn gedachten. Weer sprak hij, als tegen een heimelijke toehoorder.
'Ach, wat is schoonheid anders dan ongrijpbaarheid, het onvermogen om de tijd naar je hand te zetten?'
Zijn woorden dreven mee op de wind en woeien uiteen, zonder dat iemand ze hoorde.
Een gedachte, een vraag drong zich aan hem op. Zou Lae de Steen vinden? Waarschijnlijk wel, ook al kon hij op geen enkele manier meer in de toekomst kijken sinds hij door de poort was gegaan. Hij klampte zich in gedachten vast aan die zekerheid, want als Lae de Steen niet zou vinden, dan was alles verloren. Dan zou hij Lae niet meeslepen in zijn dood, ook al dacht Lae het tegendeel.
Hij keek naar de stad, de muren en de huizen die hem met hun gesloten luiken leken te negeren. "Ga," leken ze te zeggen. "jouw tijd is voorbij, oude man."
En oud was hij. Zo oud, dat hij de tel was kwijtgeraakt.
'Het is voorbij,' fluisterde hij. 'Ik herinner mij nog maar amper mijn geboortenaam. Die heb ik nodig om Aidèn te verlaten. De laatste tweekamp met Lae is ophanden, maar in mijn geest is het al geschied. Mijn leven is voorbij. Eindelijk.'
Met tranen in zijn ogen, vervuld van de pijn van een te lang leven, draaide hij zich om en hervatte met gebogen hoofd en vermoeide tred zijn reis.
Gaandeweg beukten melancholie en zelfmedelijden als heftige noorderstormen in op zijn geest. Een zonnestraal schoot door een opening in het wolkendek en verlichtte even het pad voor hem. Hij keek ernaar.
'Is er dan altijd hoop?' vroeg hij zich hardop af.