Batavia, 22 september 1629
Ik sta op het strand te kijken hoe de oostelijke horizon langzaam rozerood kleurt. De silhouetten van de palmbomen steken zwart af tegen de hemel en de branding ruist zachtjes. Alles is vredig.
Ik ben zopas uit bed geglipt zonder Arnout wakker te maken en heb Arend op mijn rug gehesen in zijn Japanse korf, waar hij eigenlijk al te groot voor is. Hij speelde met me mee en gaf geen kik.
Samen hebben we het grote huis aan de Oudekerkgracht, dat ze van mij mogen houden, in alle stilte verlaten en zijn we in de ochtendschemering door de verlaten straten van Batavia naar het water gelopen. Arend zit aan mijn voeten in het zand met een schelp te spelen en iets verderop onder de bomen sorteert een eenzame visser zijn vangst. De zee is blak, zoals vaak op het moment vlak voor de zon opkomt.
Jan Pieterszoon Coen is dood. Heel Batavia wist het binnen een uur. Terwijl het nieuws van zijn hereniging met zijn Schepper door de stad ging, verhevigden de beschietingen van de sultan van Mataram, maar zijn mannen zijn volgens Arend beroerde schutters, en een paar kanonsalvo’s van de onzen legden hun het zwijgen op. Daarna bleef alles stil.
Coen is dood, maar ik leef nog en daarom moet ik nu een keuze maken, voor Arend en mijzelf. Bestaat het hele leven niet uit keuzes, en vormen niet al die keuzes samen ons levenspad? Of is er toch een hogere macht die over ons lot beschikt?
Er komen twee oude Chinese mannen het strand op lopen op het moment dat de rode schijf van de opgaande zon boven de horizon uit rijst. Ze dragen wijde zwarte broeken en hebben ieder een vogelkooi in de hand. Het is een traditie onder de Chinezen van Batavia: bejaarde mannen die hun taak in het leven hebben volbracht houden kleine, bontgekleurde zangvogeltjes in kunstig geconstrueerde kooien en wedijveren onderling in het fokken van de beste zangers.
Mijn levenspad heeft me uiteindelijk naar dit strand gevoerd, langs omwegen die ik niet had kunnen voorzien, en de keuzes zijn lang niet altijd de mijne geweest. Zo vrij om over mijn eigen lot te beslissen als ik vandaag ben was ik nog maar zelden.
Ik denk aan mijn moeder, aan mijn vlucht uit Breda, nu alweer meer dan vier jaar geleden, en aan de herberg van Berte in Amsterdam. Ik denk aan Maeyken en haar afschuwelijke einde, aan Halstad en mijn eerste tijd in Batavia, en aan alles wat Jannigje voor me betekend heeft.
Als ik terugkijk, zijn het niet de gebeurtenissen, maar vooral de mensen van wie ik hield waaraan ik denk. En nu moet ik kiezen tussen de twee mensen van wie ik het meeste houd.
De oude mannen zijn niet ver van me vandaan op een aangespoelde boomstam gaan zitten. Ze houden hun kooien op naar de rijzende zon en ik hoor hoe de vogeltjes eerst met aarzelend getjilp, maar dan uit volle borst, met uithalen en trillers, beginnen te zingen om de nieuwe dag te begroeten.
Moet ik voor Arnout kiezen? Als ik dat doe, neem ik zijn ring aan en gaan we trouwen. Ik kies het mooiste landgoed aan de rivier uit, dat kan Coen me nu niet meer beletten, en we zullen nog meer kinderen krijgen. Arend zal groot worden en in dienst gaan bij de Compagnie, terwijl Batavia uitgroeit tot een welvarende stad. Voor de Javaanse vorsten ben ik niet bang; hun onderlinge verdeeldheid wordt onze redding, en waarom zouden wij niet in vrede met hen kunnen samenleven? Indië is daar groot genoeg voor.
Ik ben van dit land gaan houden, met zijn mooie, warmbloedige mensen, zijn felle kleuren, zijn zoele bries en ruisende palmen, zijn blauwe zee, zijn witte stranden en groene bergen, en ik huiver als ik terugdenk aan de koude winters van Holland en de grijze luchten boven al dat vlakke land.
De twee Chinezen zijn weer opgestaan en doen nu iets wat ik niet begrijp. Ze houden de kooien omhoog en maken de deurtjes open. De vogeltjes aarzelen een moment, hippen op het stokje vlak bij het deurtje waar de buitenwereld lonkt, aarzelen opnieuw en slaan dan bijna tegelijkertijd de vleugels uit om de vrijheid tegemoet te vliegen.
Of moet ik kiezen voor Arend? Als we hier blijven, zal hij een van die blanke Indiërs worden waar de echte Hollanders op neerkijken. Blank of niet, wie in Indië wordt geboren blijft altijd een tweederangs burger en heeft daarom weinig vooruitzichten. De leiders van deze kolonie zullen altijd vanuit het vaderland naar Batavia worden gestuurd, daar ben ik van overtuigd. Daarom zal mijn zoon niet veel verder komen dan een aardige baan als militair of onderkoopman als we hier blijven.
Als ik daarentegen met Arend terugkeer naar Holland, kan ik hem naar de beste scholen sturen. Twaalfduizend gulden is veel geld. Hij zal rechten gaan studeren in Leiden of een andere studie volgen die hem in staat stelt op te klimmen tot een positie van gewicht. Hij zal een van de mannen worden die de dienst uitmaken in ons land. Mag ik hem die kans onthouden?
Coen heeft me voor een duivels dilemma gesteld: ik moet niet alleen kiezen tussen een landgoed aan de Tjiliwoeng en twaalfduizend gulden, nee, ik moet ook kiezen tussen Arend en Arnout. Naar Holland wil mijn geliefde niet, dat heeft hij al vaak genoeg gezegd. Hij zou niet kunnen aarden in dat verre, koude land en altijd heimwee hebben naar zijn geboortegrond. Bovendien wil hij zijn oude vader niet alleen laten, om maar niet te spreken van zijn melkmoeder, die hem even dierbaar is als een echte moeder.
De vogeltjes hebben hun kooi verlaten en zijn nu vrij, maar toch blijven ze merkwaardig dicht bij hun eigenaars en vliegen op een afstand van enkele meters rondjes om hun hoofden. Ook Arend heeft ze opgemerkt. Hij wijst opgewonden naar de mannen, terwijl hij een paar woordjes brabbelt. Ik houd mijn hand boven mijn gezicht tegen het lage licht van de opkomende zon en knijp mijn ogen tot spleetjes. Dan zie ik het: de vogeltjes zijn helemaal niet vrijgelaten, maar vliegen rond aan een lang, dun touwtje dat aan een van hun pootjes is vastgebonden. Samen met Arend kijk ik toe hoe ze fladderend cirkelen, stijgen en dalen, maar door een rukje van het touw steeds weer even worden herinnerd aan hun gevangenschap als ze te hoog willen stijgen.
Zo, begrijp ik opeens, is ook ons lot. Het enige dat ons werkelijk kan bevrijden is de liefde.