21

 

 

 

 

 

Toscane, 1971

 

Floriana lag op het strand en tuurde in het luchtledige. Ze dacht aan de sterren, hel en stralend, en vroeg zich af hoeveel er lang geleden al opgebrand waren en waarvan het licht nog als een herinnering bleef schijnen. Zo stelde ze zich de dood voor. Haar moeder kon net zo goed dood zijn, want ze kwam toch niet terug. Dat accepteerde Floriana nu wel. Ooit had de herinnering een nagloed gehad die net zo hel was als deze sterren, maar die was nu opgebrand. Ze kon zich amper herinneren hoe haar moeder eruitzag. Van haar broertje herinnerde ze zich al helemaal niets meer. Maar ze vroeg zich wel vaak af waar ze waren en of haar moeder ooit aan haar dacht. Die omzwervingen van haar gedachten deden haar vroeger altijd pijn, en op een vreemde manier had ze daar genoegen aan beleefd, als een tong die de kies die pijn doet opzoekt. Nu was ze verhard en voelde ze niets meer, zelfs geen wrok.

Het was nu bijna vijf jaar geleden sinds Dante was vertrokken, en ze dacht nog elke dag aan hem. Ze was bijna zestien, een jonge vrouw, maar vanbinnen was ze nog steeds het meisje dat door de hekken van La Magdalena naar binnen tuurde – en ze hield nog steeds van hem.

Toen hij vertrokken was, dacht ze dat haar wereld instortte, en haar wil om te leven had het begeven. Als Dante niet meer in haar leven was, wat had het dan nog voor zin om door te gaan? Ze had troost gezocht in de Kerk, want behalve Jezus interesseerde niemand zich voor haar, en Hij had haar de hand gereikt en haar hart aangeraakt, waarbij Hij haar heel zacht in het oor had gefluisterd, zodat verder niemand het kon horen. Hij had haar gezegd dat ze moest wachten, dat vast en zeker de dag zou komen waarop Dante terugkwam en haar zou vragen met hem te trouwen. Dus had ze haar tranen gedroogd, haar schouders gerecht en besloten om precies te doen wat Hij haar had opgedragen, want Jezus en Zijn moeder, Maria, hielden van haar – en voor het geval ze door de problemen van iemand anders zouden worden afgeleid, ging ze elke dag naar de kerk om een kaars voor Dante te branden en om Hen eraan te helpen herinneren dat háár gebeden voorrang hadden.

De zomer daarop was Costanza uitgenodigd op La Magdalena om met Giovanna te spelen, het jongste kind van de familie Bonfanti. Het geval wilde dat Costanza’s moeder signora Bonfanti tijdens de mis had benaderd en had geopperd dat de meisjes misschien met elkaar konden spelen. Signora Bonfanti was dolblij geweest en had Costanza’s moeder omhelsd als een vriendin die ze al heel lang niet meer had gezien. Contessa Aldorisio had het niet over Floriana gehad, want ze wilde graag dat haar dochter, nu ze ouder werd, met meisjes van haar eigen stand speelde. Maar Costanza had voet bij stuk gehouden. Ze was te bang om alleen te gaan en was zich er maar al te goed van bewust dat Floriana degene was die hun hart had veroverd, en niet zij. De gravin was gezwicht, maar wel op voorwaarde dat ze, zodra ze zich op haar gemak voelde met Giovanna, Floriana niet meer mee zou nemen. Bovendien zou ze, nu signora Bonfanti en zij weer met elkaar omgingen, haar persoonlijk naar La Magdalena brengen, dus ze had geen begeleiding nodig.

Costanza en Giovanna werden al snel goede vriendinnen. Net als Costanza was Giovanna ook verlegen en onzeker. Ze had niet de zelfverzekerdheid van haar zus of de charme van haar broer. Floriana ging met hen om, maar kreeg al snel genoeg van hun spelletjes. Ze verlangde ernaar dat Dante tussen de bomen door gelopen kwam, maar hij was weg en zij wist niet wanneer hij terug zou komen. Dus speelde Floriana maar met Truste. De hond was het enige van Dante wat ze niet was kwijtgeraakt. Ze leerde hem apporteren, zitten als hem dat werd gezegd en haar op de voet te volgen als ze tussen de bomen door zigzagde. Ze speelden verstoppertje en talloze andere spelletjes die ze voor hem bedacht, en soms gaf ze een demonstratie voor Giovanna en Costanza, die dan in hun mooie jurk naast elkaar gingen zitten en bevallig in hun handen klapten alsof ze in de schouwburg waren.

Damiana was dolblij om Floriana weer te zien en moederde over haar zoals ze de zomer ervoor ook had gedaan. Ze liet haar de ballen ophalen als ze met haar vriendinnen tenniste en nodigde haar uit om in haar slaapkamer te komen en haar te helpen kiezen welke jurk ze moest aandoen. Maar Floriana verlangde in haar hart naar Dante, en ondanks alle aandacht was het zo zonder hem maar leeg in Villa Magdalena.

Als signora Bonfanti er niet was geweest, had Costanza’s moeder ervoor gezorgd dat Floriana was thuisgebleven. Maar deze grillige, dromerige vrouw met de doorzichtige schoonheid van een bosnimf was net zoals haar twee oudere kinderen verliefd geworden op l’orfanella. Ze had haar tragische geschiedenis van Dante gehoord en zich voorgenomen het kind met al haar moederliefde te omarmen, want die had ze in overvloed, aangezien ze altijd veel meer dan drie kinderen had gewild.

Bij haar eerste bezoek nam ze het meisje bij de hand en liep met haar de met een zuilengang omgeven tuin in, waar Floriana de eerste keer dat ze voet op het terrein van La Magdalena had gezet, met Dante had gezeten. Ze waren er de hele middag gebleven, hadden naar de fontein gekeken, naar de vogels geluisterd en elkaar hun gedachten en ideeën verteld. Signora Bonfanti vond in Floriana een kind dat dezelfde liefde voor de natuur en dezelfde onstilbare nieuwsgierigheid naar de wereld had als zijzelf. Floriana vond in signora Bonfanti een lieve moeder die bloemen in haar haar vlocht en haar gedichten en verhaaltjes voorlas. Een moeder die moeite voor haar deed zoals haar eigen moeder dat nooit had gedaan.

Beetje bij beetje was Floriana bij het vaste meubilair van La Magdalena gaan horen. Net zo vast als de zwerfhonden en -katten die Dante had geadopteerd. En net als de zwerfhonden en -katten werd ze door iedereen aangehaald en liefdevol geplaagd, behalve door contessa Aldorisio, die het maar niks vond dat zij er ook was, alsof ze met haar aanwezigheid haar geheime ambities voor haar dochter bedreigde. Ze had zich geen zorgen hoeven maken, want Giovanna begon Costanza als een zus te beschouwen en ze hielden ook tijdens de wintermaanden contact, toen Giovanna weer in Milaan op school zat. Floriana ging elke dag naar La Magdalena, hoewel de familie al lang weg was, en dan nam ze Truste mee de stad in om op de Piazza Laconda achter de duiven aan te zitten. De hond werd haar vaste maatje en haar grote vreugde in het leven. In tegenstelling tot Costanza, die zich te deftig voelde om met het personeel te praten, had Floriana vriendschap gesloten met de mensen uit de buurt die op La Magdalena werkten, en als ze niet op school zat of in de kerk, hing ze vaak in de tuin rond, waar ze met de dieren speelde en met de tuinlieden praatte.

Toen Costanza weer alleen was, zocht ze het gezelschap van haar oude vriendin op, en Floriana was blij dat ze weer welkom was. Ze moesten nu wel in de stad afspreken, of op het strand, want Costanza’s moeder deed er alles aan om de twee meisjes uit elkaar te houden. Costanza was inmiddels dertien en vond het maar niks dat haar werd gezegd wat ze moest doen en met wie ze bevriend mocht zijn, en ze voelde een sterke trouw ten opzichte van Floriana. Maar contessa Aldorisio was ervan overtuigd dat de twee meisjes op de een of andere manier wel uit elkaar zouden groeien. Dat was onvermijdelijk als je bedacht hoe hun leven eruitzag en hoe groot de klassenverschillen waren. Als het niet op de natuurlijke manier gebeurde, zou ze het proces wel een handje helpen.

 

Er kwam weer een zomer tot bloei – de tweede sinds Dantes vertrek – en Floriana voelde zijn afwezigheid meer dan ooit. Er volgden lange lome dagen op La Magdalena, vol mooie mensen, grote lunchpartijen en middagen in de tuin met de zuilen, waar ze gedichten las. Signora Bonfanti nodigde Floriana uit om een mozaïek te maken, en ze brachten uren door in de serre, waar ze vierkantjes papier uitknipten en op doek plakten. Floriana vond het heerlijk om dicht bij haar in de buurt te zijn, terwijl Truste naast haar lag te dutten. Overal in huis stonden of hingen foto’s van Dante, en als signora Bonfanti haar gedachten soms hardop uitsprak en een wijdlopige monoloog afstak, ving ze wel eens wat nieuwtjes op. Dante scheen het erg goed te doen in Amerika, maar zijn toekomst lag in Italië, waar van hem werd verwacht dat hij in het bedrijf van zijn vader tot grote hoogten zou stijgen.

Floriana mocht signor Beppe niet. Hij had niets van de charmes of welwillendheid van zijn zoon. Hij had een knap gezicht, op een harde manier, met een laag voorhoofd boven donkere, schrandere ogen, en een nek zo dik als die van een stier. In rust trok hij met zijn mond, van wrede vrolijkheid, en als hij lachte, maakte dat een oppervlakkige indruk, alsof hij het deed voor het effect en niet uit vrolijkheid. Zijn gedachten leken voortdurend in beslag genomen te worden door werk en hij werd heel vaak weggeroepen aan de telefoon, of zat in zijn werkkamer met mannen in zwart pak te praten, die sigaren rookten die je tot in de marmeren gang rook. Signora Bruno zei dat Beppe Bonfanti deel uitmaakte van de plaatselijke maffia en dat hij ook echt mensen had gedood, maar Floriana deed de verhalen van de oude vrouw af als geroddel, ook al had Beppe wel erg koude ogen. Ze geloofde gewoonweg niet dat de vader van Dante een moordenaar was. Dat hij afschrikwekkend was, zoveel was zeker. Hij werd voortdurend door Zazzetta op de hielen gezeten – een mager, onheilspellend mannetje met een kale kop en een scherpe neus, die hem dingen in zijn oor fluisterde en van alles in een zwart boekje opschreef. Signor Beppe luisterde meer naar hem dan naar wie ook en leek over het vermogen te beschikken om met hooguit een opgetrokken wenkbrauw zijn aandacht te trekken. Signor Beppe kon geen moment zonder hem en noemde hem zijn braccio destro – zijn rechterhand. Floriana mocht die Zazzetta ook niet.

Signora Bonfanti zorgde ervoor dat ze uit de buurt van haar man bleef en hij zocht haar ook nooit op. Hij had amper oog voor Floriana, net zoals hij geen oog had voor de zwerfdieren die tegen lunchtijd in de buurt van het terras rondhingen, maar voor Costanza had hij wel oog. Hij genoot zo te merken wel van de opbloeiende vriendschap van zijn jongste dochter en stelde Costanza de ene vraag na de andere over haarzelf en haar familie. Costanza vertelde aan Floriana dat Beppe haar ouders had uitgenodigd om te komen eten en dat ze nu goed bevriend met elkaar waren. Floriana zag niet in wat dit te betekenen had. Alleen Dante, zijn moeder en zijn hond interesseerden haar.

 

Er waren vijf lange jaren verstreken nadat Floriana Dante voor het eerst had ontmoet, en nu was het weer zomer. Dit keer zou die echter mooier worden dan ooit, want Dante zou thuiskomen. Dat had ze van Costanza gehoord, die het weer van Giovanna had, en er zou een groot feest worden gegeven om zijn thuiskomst te vieren. Ze lag op het zand en voelde een huivering van opwinding over haar huid trekken. Dante kwam eindelijk thuis. Eindelijk zouden ze herenigd worden. Het was nooit in haar opgekomen dat hij misschien verliefd was geworden op iemand anders, of dat hij niet verliefd zou worden op haar, want ze had bijna vijf jaar lang elke dag een kaarsje opgestoken en haar wens tegen Jezus in de hemel uitgesproken. Als je zo onophoudelijk op iets had aangedrongen was het toch ondenkbaar dat Hij het hart zou hebben om haar te negeren?

 

‘En, wat vind je? De blauwe of de witte?’ vroeg Costanza de volgende middag, terwijl ze de jurken op haar bed legde. Ze waren stiekem het huis binnengeglipt toen de gravin de deur uit was, en door hun ondeugende streek waren ze des te opgewondener.

Floriana ging achteruit in de kussens zitten en bekeek de twee jurken eens goed. ‘Nou, die blauwe is heel mooi, maar die witte is een beetje bruidsjurkachtig, vind je ook niet?’

‘De blauwe dus maar?’

‘Trek eens aan.’

Costanza had verder geen aansporing nodig. Ze trok de jurk vlug aan en ging voor de hoge spiegel staan die tegen de muur aan stond. Ze had inmiddels wat meer rondingen, met grote borsten en brede heupen boven korte varkenspootjes en hoefachtige voetjes. Ze was dol op eten en verslond uit behoefte aan troost enorme hoeveelheden brood en pasta, terwijl ze zich over haar onhandige lichaam beklaagde. ‘Maakt deze me dik?’ vroeg ze, terwijl ze op haar onderlip beet en haar buik introk.

‘Natuurlijk niet,’ loog Floriana. ‘Je ziet er weelderig uit. Italiaanse vrouwen horen er weelderig uit te zien.’

‘Jij anders niet.’

‘Ik heb wel heupen en borsten, hoor.’

‘Maar niet zoals die van mij.’

‘Maar jij hebt een deftige titel en deftige ouders. Wat heb je liever?’

‘Ik moet op dieet.’

‘Dan ga je toch op dieet?’

‘Voor morgenavond maakt dat toch niks meer uit.’

‘Eet dan gewoon lekker. Dat blauw staat je echt prachtig.’

‘Wat doe jij aan?’

‘Ik heb niks bijzonders. Ik leen waarschijnlijk een jurk van tante Zita. Ze heeft ongeveer dezelfde maat als ik en ze is heel ijdel, dus ze heeft vast wel iets moois.’

‘Je mag wel sieraden van mij lenen,’ bood Costanza aan, want ze had plotseling medelijden met haar.

‘Echt?’ Floriana zette grote ogen op.

‘Even kijken.’ Ze liep snel naar haar kaptafel en maakte haar juwelenkistje open. ‘Deze waren van mijn oma,’ zei ze, en ze haalde er oorbellen met diamanten uit.

Floriana hapte naar adem. ‘O, wat mooi, zeg.’

‘Doe ze eens in.’

‘Die zou ik nooit kunnen dragen.’

‘Hoezo niet?’

‘Je moeder krijgt een rolberoerte als ze me ermee ziet.’

‘Ze komt er pas achter als het al te laat is. Trouwens, wat maakt het jou uit wat mijn moeder ervan vindt? Kom, doe in.’ Floriana deed de clips in haar oorlelletjes. Ze trok het krukje voor de kaptafel, ging zitten en keek verwonderd naar haar spiegelbeeld. De witte diamanten schitterden als ijspegels tegen haar bruine huid. ‘Zie je hoe je gezicht ervan gaat stralen?’

‘Ze zijn prachtig,’ verzuchtte Floriana, en ze streek haar haar uit haar hals. ‘Heel mooi zoals ze het licht vangen en fonkelen als sterren.’

‘Leen ze dan van me.’

‘O, nee, dat kan ik echt niet doen. Ze zijn veel te kostbaar.’

‘Toe nou, ik zou het heel fijn vinden als je ze droeg.’

‘Ik voel me net iemand anders – een bedriegster.’

‘Maar je ziet eruit als een prinses!’ Floriana keek in de spiegel en haar hart zwol van een acuut verlangen naar iets wat ze toch nooit kon zijn.

‘Mijn moeder heeft een grote sieradendoos vol edelstenen, allemaal van mijn oma geërfd,’ ging Costanza verder. ‘Die erf ik op een dag allemaal van haar.’

‘Jij boft maar.’

‘Dat weet ik. Maar meer erf ik ook niet. Papa is heel veel geld kwijtgeraakt en is er nog niet in geslaagd het terug te verdienen. Mama hoopt dat ik een goed huwelijk sluit en dat we dan weer rijk zijn.’

‘Dat lukt je vast wel,’ zei Floriana vaag, terwijl ze dromerig naar de diamanten staarde.

Toen ze beneden de voordeur hoorden dichtslaan, schrok Costanza zichtbaar. Floriana was meteen uit haar trance. ‘Is dat je moeder?’

‘Dat kan haast niet.’

‘Je zei toch dat ze de hele dag weg was?’

‘Dat is ze ook.’

Floriana deed vlug de oorbellen uit en legde ze op de kaptafel. ‘En als ze me betrapt, wat dan nog? Wat kan ze me nou helemaal maken? Ik ga echt niet als een dief stiekem via het raam naar buiten, hoor.’

Costanza wrong zich bezorgd in de handen. ‘Jij bent mijn vriendin en daarmee uit,’ zei ze in een poging moedig te zijn.

Ze hoorden voetstappen op de trap en toen de vertrouwde stem van de gravin: ‘Costanza!’ Costanza wierp haar vriendin een hulpeloze blik toe.

‘Ik ben in mijn kamer, mama.’

De deur ging open en de gravin keek naar binnen. Toen ze Floriana zag, reageerde ze eerst ontzet, maar ze herstelde zich snel en wist een suikerzoet glimlachje te produceren. ‘Hallo, Floriana,’ zei ze afgemeten. ‘Wat zijn jullie aan het doen?’

‘Ik ben jurken aan het passen voor het feest.’

Haar moeder onderwierp haar dochter aan een kritische blik. Haar eerzucht kreeg de overhand en ze liep verder de kamer in om haar beter te kunnen bekijken. ‘Dat blauw staat je goed,’ zei ze, terwijl ze de rok vastpakte en omlaagtrok. ‘Maar hij zit wel wat te strak.’

Costanza zuchtte. ‘En ik hou mijn buik nog wel in.’

‘Niet genoeg,’ antwoordde de gravin kordaat. ‘Te veel pasta, liefje.’

‘Ik kan ook die witte aantrekken.’

‘En dan net een schuimtaart lijken?’

Costanza’s goede humeur zakte als een pudding in. ‘Maar wat moet ik dan aan?’

‘Je doet deze aan, maar Graziella moet hem voor je uitleggen.’ Ze zag de diamanten oorbellen op de kaptafel liggen en vermoedde al dat Floriana die had geprobeerd. Ze sperde haar neusgaten open en haalde diep adem. ‘En je doet die in,’ zei ze. ‘Floriana, die oorbellen, alsjeblieft.’ Floriana voelde een steek van teleurstelling. Ze pakte ze voorzichtig op en liet ze op de uitgestoken hand vallen.

‘Maar die wilde ik aan Floriana lenen!’ riep Costanza gedachteloos uit.

‘Aan Floriana? Waarvoor in ’s hemelsnaam?’

‘Voor het feest.’

De gravin snoof even. ‘Lieveling, Floriana gaat helemaal niet naar het feest.’

Floriana’s boosheid nam toe. ‘Ik ga wél naar het feest,’ kwam ze ferm tussenbeide.

‘O, neem me niet kwalijk, dan heb ik me vergist. Ik wist niet dat je een uitnodiging had ontvangen.’

Floriana liep rood aan. ‘Een uitnodiging?’

‘Ja, je kunt alleen maar naar het feest als je een uitnodiging hebt.’

‘Je hebt er toch een?’ vroeg Costanza toen haar moeder de clips in haar oren vastmaakte.

‘Kijk, dat is beter. Diamanten halen een jurk echt helemaal op.’ Ze glimlachte naar haar dochter. ‘Je ziet er echt prachtig uit, Costanza. Je wordt vast de belle van het bal.’

Floriana voelde zich duizelig van schaamte. ‘Nee, ik heb geen uitnodiging,’ antwoordde ze zacht, en tot haar razernij prikten de tranen in haar ogen.

‘Maar dan mag ze toch wel met ons mee?’ vroeg Costanza.

‘Ik wou dat het kon, liefje, maar als ze niet officieel is uitgenodigd, is dat heel onbeleefd.’

‘Maar signora Bonfanti is dol op Floriana.’

De gravin haalde haar schouders op. ‘Het spijt me, Floriana. Wat een teleurstelling voor je. Je moet maar denken: het is maar een feest.’

Costanza beet op haar lip. Ze wilde haar armen om haar vriendin heen slaan, maar haar moeder stond tussen hen in.

Floriana trok haar schouders naar achteren en stak haar kin naar voren. ‘U hebt gelijk,’ zei ze. ‘Het is maar een feest. En jij zult er stralen als geen ander, Costanza.’ Ze verdomde het om te gaan huilen waar de gravin bij was. ‘Ik moest maar eens gaan.’ Ze stond op om te vertrekken en er viel een ongemakkelijke stilte.

‘Je hoeft niet weg, hoor,’ zei Costanza toen maar, waarmee ze heel stoer haar moeder tartte.

De gravin zette een meelevende glimlach op, maar daar zat geen enkel oprecht gevoel in. ‘Ze is heel sterk,’ zei ze toen Floriana de deur achter zich sloot.

‘Waarom hebben ze haar niet uitgenodigd?’

‘Omdat ze niet een van ons is, liefje.’

‘Doet dat er dan echt zoveel toe?’

De gravin legde haar handen op de schouders van haar dochter en keek haar aan met ogen zo koud als staal. ‘Moet je eens goed naar me luisteren, Costanza. Je hebt geen idee hoeveel dat ertoe doet. Jij komt van een goede familie, vergeet dat nooit. Geld komt en gaat, maar je zult altijd een Aldorisio zijn. Floriana is een onbeduidend meisje. Ze zal met iemand van haar soort trouwen en vergeten dat jullie ooit bevriend waren. Maar jij, liefje, jij trouwt met iemand van jóúw soort mensen, of in elk geval met een man die jou qua rijkdom waard is. Het leven is hard. Als je niet lenig genoeg bent om erbovenop te springen, dendert het over je heen.’ Costanza knikte, maar haar blik gleed naar de deur. Haar moeder trok haar aan haar kin weer bij de les. ‘Kijk me aan, Costanza, en zeg dat je me begrijpt.’

‘Ik begrijp het,’ antwoordde ze.

‘Mooi zo. Goed, diamanten oorbellen – ja, deze zijn heel mooi, maar ik denk dat we wel wat beters hebben. Kom maar mee, ik heb nog véél mooiere diamanten in mijn eigen sieradenkistje.’ Ze gooide de oorbellen op de kaptafel.

 

Floriana rende de heuvel af, terwijl de tranen over haar wangen stroomden en een snik in haar borst bleef steken. Pas toen ze op het strand was, slaakte ze een luide jammerkreet. Ze ging op het zand zitten, met haar armen om haar knieën, en wiegde heen en weer. Hoe kon het nou dat zij geen uitnodiging had ontvangen? Ze dacht dat signora Bonfanti op haar gesteld was, maar uiteindelijk was ze precies als de gravin en had ze haar als een zwerfhond weggestuurd. Ze haalde diep adem en keek uit over zee. Ergens in de mist, waar het water de lucht raakte, was de hemel. Daar woonde Jezus, in een marmeren paleis, te ver weg om haar gebeden te kunnen horen.

Plotseling voelde ze een koude natte neus onder haar elleboog. Truste. Overspoeld door genegenheid sloeg ze haar armen om hem heen en liet in zijn vacht haar tranen de vrije loop. Het was alsof hij het begreep, en hij leunde tegen haar aan en snuffelde met zijn prikkende snuit aan haar huid. Na een poosje voelde ze zich al wat beter. Met Truste bij zich die haar kracht gaf, besefte ze dat het er eigenlijk niet toe deed of ze nu naar dat feest ging of niet. Het was immers maar één avond. Dante zou de hele zomer nog hier zijn. Ze kreeg alle gelegenheid om hem te zien. Bovendien had hij het waarschijnlijk toch te druk met de vrienden van zijn ouders om nog tijd te hebben om met haar te praten. ‘Ik ga toch met hem trouwen,’ zei ze tegen Truste, en ze droogde haar gezicht aan zijn oor. ‘Dan ben ik officieel je moeder.’

 

De gravin liet het bad voor zichzelf vollopen. Graziella had de luiken gesloten en de gordijnen dichtgedaan. Ze kleedde zich uit en trok een zijden kamerjas aan. Het was een oudje en op een mouw zaten wat vlekken, maar ze had geen geld om een nieuwe te kopen. Dat soort uitspattingen kon ze zich niet veroorloven. Maar als ze het slim aanpakte zou Costanza een goed huwelijk sluiten en dan kon zij zich weer het beste van het beste permitteren.

Ze keek haar slaapkamer rond, naar het afbrokkelende pleisterwerk, de vlek van de lekkage in de hoek, waar de regen door een kapotte dakpan heen was gekomen, en naar de algehele armoedigheid van het huis. Als ze eenmaal begon met de renovatie van de villa, zou ze niet meer ophouden. Er moest zo veel gedaan worden. Haar man verdiende geld, maar niet genoeg om hun hun oude luister terug te geven. Ze beschikten in elk geval nog over de schijn van grandeur, en over hun roemruchte naam.

Ze liep naar de ladekast. Het was een antieke, aan het begin van hun huwelijk gekocht in Parijs en in hun slaapkamer in hun palazzo in Rome gezet. Ze zuchtte toen ze aan het palazzo aan de Via del Corso dacht. Wat was dat een voornaam huis geweest, en wat had ze zich er thuis gevoeld. Het deed haar vreselijk verdriet als ze aan de week dacht waarin ze hun spullen hadden ingepakt en waren vertrokken. Dat waren nog eens donkere dagen geweest. Ze trok de bovenste la open en haalde er een witte envelop van dik papier uit. De naam was er in prachtig gekalligrafeerde letters op geschreven: Signorina Floriana.

Ze voelde zich niet schuldig. Ze had er goed aan gedaan. Toen signora Bonfanti haar de envelop had gegeven, zodat zij hem aan Floriana kon geven, had de gravin haar kans schoon gezien. Het was echt het beste zo. Waarom zou je dat meisje laten proeven van een wereld die toch nooit de hare zou kunnen worden? Dat was toch veel wreder? Ze zou er alleen maar ijdele hoop door gaan koesteren. Ze legde de brief terug en deed de la dicht. Het was echt voor haar eigen bestwil.