11
Toen ze hun koffie op hadden, stelde Grey voor dat Clementine met haar tour zou beginnen, zodat ze op tijd terug zouden zijn voor de lunch. ‘Ga een eindje met hem om rijden, dan kan hij zich een beetje oriënteren.’
‘Je moet hem het strand laten zien,’ zei Marina. ‘Het is zo’n prachtige dag. Jullie kunnen lekker met je voeten in het water langs de zee lopen.’
‘Vergeet niet met hem naar de Wayfarer te gaan,’ voegde Jake eraan toe.
Clementine gruifde geërgerd. ‘Ik bedenk zelf wel een route, hartelijk bedankt.’
‘Je mag mijn auto lenen,’ zei Grey.
‘Wat is er mis met mijn Mini?’
‘Nou, die is een beetje klein.’
Clementine wendde zich tot Rafa. ‘Vind jij een Mini te klein?’
Hij haalde zijn schouders op. ‘Jij bent de baas. Als jullie allemaal koks waren, zou er van het eten niets terechtkomen.’
Marina lachte. ‘Daar heb je helemaal gelijk in. Kom, we laten het aan henzelf over. Om één uur zien we jullie weer.’
‘Mij best. Ik ga me omkleden, Rafa. Ik ben over vijf minuten in de hal.’ Clementine liet hen achter op het terras en kon pas toen ze alleen in haar slaapkamer was weer adem krijgen.
‘O mijn god!’ riep ze uit voor de badkamerspiegel. ‘Hij is het einde. Hij is nog lekkerder dan ik me herinner. En hij wist nog wie ik was!’ Ze zette haar wimpers aan met mascara en camoufleerde de donkere kringen onder haar ogen met concealer. ‘Ik weet eigenlijk niet waarom ik de moeite neem. Ik bedoel, naar mij zal hij toch niet kijken. Waarom zou hij ook? En waarschijnlijk heeft hij al een vriendin. Dat soort mannen is meestal bezet.’ Ze bespoot zichzelf met Penhaligon’s Bluebell-eau de toilette. Met een melodramatische zucht zag ze hoe de opwinding haar wangen roze kleurde. Wat zal Sylvia wel niet zeggen wanneer ik haar vertel dat die Argentijn die ik dacht nooit meer terug te zien de hele zomer bij ons blijft? Heeft het Lot dit bepaald? Ben ik voorbestemd om verliefd te worden en een lang en gelukkig leven te leiden?
Ze verruilde haar witte jeans voor een blauwe en koos een blauwgeruit Jack Wills-shirt met daaronder een wit T-shirt. Ze had haar teennagels nog niet gelakt om slippers te kunnen dragen, dus trok ze maar haar blauwe Nikes aan, die er erg nonchalant uitzagen. Ze wilde niet overkomen alsof ze er al te veel werk van had gemaakt, dus liet ze haar haar zoals het was. Maar toen ze de hal in kwam, wist Marina meteen hoe laat het was en ze glimlachte haar veelbetekenend toe. Clementine zag dat er op de wangen van haar stiefmoeder eenzelfde roze blosje lag als op de hare, en ze had met haar te doen dat ze zich van alles in het hoofd haalde. Als het waar was dat Rafa in de voedselketen een stukje hoger stond dan Clementine, dan maakte hij wat Marina betrof deel uit van een volkomen ándere voedselketen, want hij was stukken jonger. Het was niet haar bedoeling om zich zelfvoldaan te voelen, maar dat gevoel bekroop haar desondanks.
Jennifer en Rose waren ook in de hal en deden hun best het te doen voorkomen alsof ze daar iets dringends te doen hadden, maar daar trapte niemand in. Met hun lange wimpers en bête blik leken ze wel een stelletje nieuwsgierige koeien, zoals ze tegen elkaar aan duwden terwijl ze langzaam om een bloemstuk met lelies heen liepen te redderen. ‘Oké, klaar. Laten we gaan,’ kondigde Clementine aan terwijl ze de autosleutels omhooghield.
‘Ik verheug me erop,’ zei Rafa, die achter haar aan naar buiten liep.
Ze bleef staan voor haar rode Mini Cooper, blij dat ze nu eindelijk met z’n tweeën waren. ‘Weet je zeker dat je geen bezwaar hebt tegen mijn auto?’ vroeg ze terwijl ze met de afstandsbediening de portieren ontgrendelde.
‘Het is een leuk autootje. Waarom zou ik daar bezwaar tegen hebben?’
‘Mijn vader heeft zulke lange benen dat hij er niet in past.’
‘Je vader is een lange man. Ik niet.’
‘Nou, komt dat dan even goed uit?’
‘Voor vandaag wel, ja.’
Clementine stapte in en graaide haastig alle lege koffiebekertjes, chocoladewikkels en tijdschriften weg die zich op de passagiersstoel hadden verzameld. Ze gooide ze op de achterbank en verstelde zijn stoel om hem meer beenruimte te geven. Hij ging zitten en ze voelde opeens een stroomstootje, want hun armen raakten elkaar over de handrem heen bijna aan. ‘En dan nu het leuke gedeelte,’ zei ze, terwijl ze het contactsleuteltje omdraaide en op een knop op het dashboard drukte. Langzaam werd het dak naar achteren gevouwen, zodat ze ineens in de zonneschijn baadden en het briesje dat zachtjes door de auto waaide de geur van warm leer en de laatste restjes van Clementines irritatie met zich meevoerde. Nu ze zich niet langer door haar familie geremd voelde, groeide haar zelfvertrouwen. ‘Is dit leuk of niet?’
‘Zeker weten. Nou, waar gaan we het eerst heen?’
‘Ik neem je mee op een magische mystery-tour.’
‘Dat klinkt spannend.’
‘Dat is het ook. Marina kan je het strand wel laten zien en mijn vader kan wel de omgeving met je verkennen. Jake kan met je naar de Wayfarer. Maar daar breng ik je niet heen – nee, ik laat je een geheime plek zien die voor niemand in Devon behalve voor mij iets betekent.’
‘Ze zeiden dat je niet van Devon hield.’
‘Dat klopt,’ antwoordde ze, terwijl ze de laan met roze rododendrons af reed. ‘Ik hou niet van hún Devon, maar ik heb mijn eigen geheime Devon waar ik heel dol op ben en dat ik je zal laten zien, als je belooft dat je het aan niemand zult verklappen.’
‘Beloofd.’
Ze schonk hem een zijdelingse blik en hij grijnsde terug. ‘Misschien wil je het zelfs wel een keer schilderen.’
Ze reden over de kronkelige weggetjes met lichtgevend groene bladeren en teer fluitenkruid. De lucht was zwanger van de geur van nieuw groen en in de hagen maakten jonge pimpelmezen en goudvinken een leven van jewelste. Met de wind in hun haar en een opgetogen gevoel door de aanblik en de geur van de zee kletsten ze ontspannen als oude vrienden. Hij vertelde haar over zijn liefde voor paarden en over de tochten die hij vroeger altijd over de Argentijnse pampa maakte. Over de weidse, vlakke horizon die aan het eind van de dag oplichtte als amber in het wegstervende licht en over de zonsopgang aan het begin van de lente, wanneer het land gehuld ging in mist. Hij vertelde over de prairiehazen die in het lange gras speelden en over de geur van gardenia’s die hem altijd zou doen denken aan thuis. En hij vertelde haar over zijn moeder, die zich voortdurend zorgen om hem maakte, ook al was hij al in de dertig; en over zijn overleden vader, om wie hij nog steeds rouwde, en over zijn broers en zussen, die veel ouder waren dan hij en die hij amper kende.
Tegen de tijd dat ze hun bestemming bereikten, voelde Clementine zich een ander mens. Haar gebruikelijke defensiviteit was weggesmolten door zijn enthousiasme en had plaatsgemaakt voor een groeiend gevoel van zelfvertrouwen. Rafa had haar met zijn verhalen over zijn leven in Argentinië boven haarzelf uit getild en ze had geboeid geluisterd, terwijl haar hart zwol van medeleven – en van de verrassing dat hij uitgerekend haar in vertrouwen nam.
Ze parkeerde de auto bij het hek boven aan een veld en stapte uit. Onder hen, boven op het klif, stond een fraai kerkje met een spits van kleine torentjes en een grijs leien dak. ‘Daar zijn we dan,’ verkondigde ze. ‘Het ziet er niet zo heel indrukwekkend uit…’
‘O, jawel, dat doet het wel. Het is het huis dat God is vergeten.’
Ze glimlachte, blij dat hij het mooi vond. ‘Dat zie je helemaal goed. Dat is precies wat het is: het huis dat God is vergeten – en ziet het er niet triest en verloren uit?’ Ze klommen over het hek en wandelden de heuvel af. Het gras was lang en weelderig, bezaaid met heldergele boterbloemen die glansden in de zon. Dikke hommels vlogen van bloem naar bloem, en een paar vlinders dartelden er in een behaagzieke dans omheen. Toen ze dichterbij kwamen, kon Rafa zien dat de vensteropeningen waren dichtgetimmerd. Het zag er inderdaad triest en verloren uit. ‘Er komt hier niemand. Iedereen is dit kerkje vergeten. Vanaf de weg kun je het zelfs niet zien. Ik zag het voor het eerst toen ik als kind een keer met mijn vader op zee ging vissen, en op de een of andere manier trok het me aan. Zodra ik kon autorijden heb ik het opgezocht. Ik zal je het vanbinnen laten zien.’
‘Kun je dan naar binnen?’
‘Waar een wil is, is een weg, zeggen ze. Kom mee.’
Ze haastte zich naar de achterkant van de kerk, waar een paar treetjes omlaagleidden naar een houten deurtje in het steen. ‘Dit moet wel een achteringang voor dwergen zijn geweest,’ zei ze grinnikend. ‘Of misschien waren de mensen honderden jaren geleden wel heel klein.’
‘Hoe oud denk je dat het is?’
‘Nou, binnen zijn graven van mensen die in de dertiende eeuw gestorven zijn.’
‘Increíble!’ zei hij zachtjes bij zichzelf. Ze duwde tegen de deur en met een diepe kreun ging die open. Binnen was het koud en vochtig. Ze lieten de deur wijd openstaan voor het licht en gingen via een gewelfde stenen trap de kerk zelf binnen. Als er geen gaten in het dak hadden gezeten en als het hout voor de ramen niet hier en daar was doorgerot door het vocht en had losgelaten van de kozijnen, zou het pikkedonker zijn geweest. In de stilte bleven ze staan en keken om zich heen.
Ondanks de kou voelde het er merkwaardig warm aan, alsof de lucht zelf van zacht materiaal was. Over het altaar hing de gebruikelijke witte doek, met daarbovenop een lege beslagen kelk. De kerkbanken, van eikenhout dat in de loop der jaren zwart was uitgeslagen, stonden in keurige rijen, en op het steen eronder lagen nog een paar in kruissteek uitgevoerde bidkussentjes. Op de tafel bij de voordeur lag een stapel groene bundels met gezangen en ertegenover scheidde een roodfluwelen gordijn het schip van een klein zijgedeelte, waar in de doopvont geen water meer stond. ‘Het is net of de mensen een dienst hebben gehouden en zijn vertrokken, en de deur voor altijd achter zich dicht hebben gedaan,’ zei Clementine. Rafa ging op het bankje voor het orgel zitten en drukte een paar toetsen in. Het valse geluid echode tegen de muren en schrikte een paar duiven op die onder de dakbalken hun nest hadden gemaakt. ‘Goeie god, dat orgel mag wel eens gestemd worden!’ riep Clementine uit, en ze sloeg haar handen over haar oren. Ze ging in het koorgedeelte staan, dat bestond uit twee rijen banken tegenover elkaar voor het altaar. ‘Kun je erop spelen?’ vroeg ze.
‘Nee. Hoor je dat niet dan?’
‘Ik dacht dat dat orgel zo vreselijk klonk, en niet jij.’
Hij stond op. ‘En wat doe je zoal als je hier in je eentje komt?’
‘Niets.’ Ze haalde haar schouders op. ‘Ik loop wat rond en lees de inscripties op de grafstenen. Daar staan prachtige namen op. Ik buig me eroverheen en vraag me af of wat er van hen over is onder mijn voeten ligt of dat hun geesten in een andere dimensie verkeren waar wij met ons verstand niet bij kunnen. Ik zou graag geloven dat er een hemel bestaat.’
Rafa dwaalde naar een grote steen die zich door zijn formaat en door de leesbaarheid van de woorden die erin waren uitgebeiteld onderscheidde van de rest. ‘Archibald Henry Treelock,’ las hij.
‘Prachtige naam – Archibald.’
‘Wat denk je dat Archibald nu aan het doen is?’
‘Mijn verstand zegt me dat er van die goeie ouwe Archie alleen nog maar stof over is. Maar mijn hart zegt me dat hij in de hemel een dansje maakt met zijn vrouw Gunilda.’
‘Ik denk dat je hart gelijk heeft. Tenminste, dat zegt mijn hart mij ook. Ik geloof niet dat mijn vader nu stof en aarde is; ik geloof dat zijn oude lichaam begraven ligt op de pampa, maar dat zijn ziel elders vertoeft.’ Hij keek de kerk door en liet zijn stem dalen. ‘Misschien is hij op dit moment wel bij ons, in het huis dat God vergeten is.’
‘Ik heb nog nooit met de dood te maken gehad. Aan beide kanten leven mijn grootouders nog, helaas. De ouders van mijn moeder zijn heel vermoeiend, maar gelukkig wonen ze zo ver weg dat ik ze nooit zie.’
‘Waar wonen ze dan?’
‘In Schotland, bij mijn moeder.’
Een hele poos keek hij haar fronsend aan. ‘Sorry, maar ik begrijp het niet. Woont je moeder dan hier niet bij jou?’
‘Nee. Marina is mijn moeder niet. Alsjeblieft, zeg! Nee, mijn moeder woont in Edinburgh met haar tweede man, Martin – de gek. Marina is mijn stiefmoeder.’
‘Ik dacht dat ze…’
‘Dat denken de meeste mensen. Maar ik snap niet waarom. We lijken helemaal niet op elkaar.’
‘Nee, zeker niet.’
‘Ik lijk op mijn moeder, en dat is jammer, want zij is geen schoonheid. Mij is altijd geleerd dat schoonheid vanbinnen zit, en daar geloof ik dan maar in.’ Ze liet een holle lach horen.
Rafa liep naar de treetjes die naar het spreekgestoelte voerden. ‘Heeft Marina zelf ook kinderen?’
‘Nee. Die kan ze niet krijgen. Dat is een heel teer punt, dus je mag er nooit iets over zeggen.’
‘Aha.’ Hij legde zijn handen op de rand van het spreekgestoelte alsof hij een dominee was die op het punt stond een preek te gaan houden. Zijn gezicht stond ernstig.
‘Dichter bij kinderen dan Jake en mij zal ze nooit komen.’
‘Het doet je kennelijk niet veel.’
‘Ben ik zo makkelijk te doorzien?’ Ze snoof even. ‘We zijn heel verschillend, zij en ik.’
‘Hoe oud was je toen ze je stiefmoeder werd?’
‘Drie – en ik dacht dat ze mijn vader van me af kwam pikken.’ Rafa daalde het trapje weer af en kwam voor haar staan. Er sprak zo veel medeleven uit zijn gezicht dat ze het ergens midden in haar borst zacht voelde knijpen. Het was niet haar bedoeling geweest zo veel over zichzelf prijs te geven.
‘Ik begrijp het,’ zei hij, en hij raakte haar arm aan. Die aanraking en een donkere schaduw, waardoor zijn gezicht er heel serieus uitzag, overtuigden haar ervan dat hij het inderdaad begreep.
‘Dank je wel,’ was het enige wat ze wist te zeggen.
Hij glimlachte vriendelijk. ‘Kom, laten we weer de zon in gaan. Is hier beneden een strand? Ik wil de zee wel zien.’
Rafa legde zijn hand op haar onderrug en leidde haar langs het altaar naar de smalle stenen trap waarover ze waren binnengekomen. De kerk was háár geheime plek en ze was zíjn gids, maar heel even had ze het gevoel dat híj voor háár zorgde. Ze koesterde zich in die nieuwe sensatie en voelde zich vrouwelijk op een manier die haar niet vertrouwd was. Ze had geen flauw idee waarom ze een vreemde zo veel privédingen had verteld. Misschien wel juist omdat hij een vreemde was, die geen vooringenomen ideeën had over haar of haar familie. Of misschien omdat zijn zachte bruine ogen iets intiems hadden dat haar losrukte uit haarzelf en dat haar vertrouwen had gewonnen.
Ze kwamen weer de zon in als een stel vampiers en knipperden in het licht. De boterbloemen glansden stralend als vonkjes vuur en de lucht rook heerlijk naar leven na de muffe geur van verval binnen in de kerk. Vergenoegd haalden ze diep adem en lieten hun gezichten strelen door de warme zon. Onder hen was de zee kalm en sloeg in een loom ritme tegen de rotsen, alsof hij verzonken was in dagdromerijen. Ze liepen omlaag naar het strand. Ooit was er een pad geweest, maar nu was dat overwoekerd met varens en braamstruiken. Clementine was blij dat ze een spijkerbroek had aangetrokken, zodat de doorns over de stof krasten in plaats van over haar huid.
De hele weg naar beneden lachten en kletsten ze. Rafa hielp haar een paar keer zich los te maken toen de braamstruiken wat al te opdringerig werden en hun doornige tentakels om haar enkels sloegen. ‘En dat allemaal voor het strand,’ riep hij uit terwijl hij haar bevrijdde.
‘Maar het is niet zomaar een strand. Het is echt mooi.’
‘Het ziet er niet naar uit dat hier de laatste tijd nog iemand is geweest.’
‘Dat is ook zo – ik ben er althans niet geweest. Ik heb het gezien vanuit de boot, maar ik heb nooit geprobeerd er te voet te komen.’
‘Laten we dan een pad maken, zodat we hiernaartoe kunnen wanneer we er zin in hebben en niet worden opgevreten door de planten.’
De gedachte om hier vaker te komen met Rafa bracht haar in een nog betere stemming. Ze hadden de hele zomer voor zich liggen en ze zou hem dolgraag elk hoekje van Devon laten zien.
Uiteindelijk kwam het pad uit op een zanderig gedeelte dat overging in een beschut geel strand. Vanaf zee had het er prachtig uitgezien, maar nu ze er zelf stond, constateerde ze tot haar vreugde dat het nog lieflijker was dan ze had gedacht. Het feit dat noch Marina, noch haar vader deze baai voor zich had opgeëist maakte haar heel blij. Dit zou háár strandje worden, onder aan háár kerkje, en ze zou het met niemand anders delen dan met Rafa.
‘Je gaat de anderen toch niet vertellen dat we dit hebben gevonden, hè? We moeten niet hebben dat heel Devon hier bij ons komt zitten.’
Hij zette zijn handen in zijn zij en keek uit over de zee. ‘Ik zal het tegen niemand zeggen. Het is spectaculair.’ Hij ademde diep in en sperde zijn neusgaten open. ‘Eindelijk ben ik er dan,’ voegde hij eraan toe, en door de manier waarop hij dat zei vermoedde Clementine dat hij tegen zichzelf sprak.
Ze liepen verder naar de zee. Rafa trok zijn schoenen uit en rolde de pijpen van zijn spijkerbroek op. Aangestoken door zijn enthousiasme deed Clementine hetzelfde. Het water was koud, maar hij wilde per se de hele baai langs lopen. Kleine golven kwamen aanrollen en wikkelden hun enkels in wit schuim, waarna ze zich terugtrokken om ruimte te maken voor de volgende. De stof van Rafa’s broek kleurde donker van het water, tot hij tot aan zijn knieën doornat was. Hij deed het af met een goedmoedig schouderophalen. ‘Als ik een zwembroek had, zou ik een duik nemen.’
‘Laten we dat doen!’ stelde ze voor. Verrast keek hij haar aan. ‘Laten we de zee in gaan.’
‘Als jij het doet, doe ik het ook.’
Ze giechelde zenuwachtig. ‘Oké.’ Met bonzend hart rende ze een eindje het strand op en wurmde zich uit haar spijkerbroek en shirt, zodat ze uiteindelijk in alleen haar T-shirt en roze gebloemde slipje voor hem stond.
Hij wierp zijn hoofd achterover en lachte om haar overmoedigheid. ‘¡Qué coraje, nena!’
‘Ik mag hopen dat dat een compliment is.’
‘Dat is het zeker. Je hebt wel lef, zeg!’
‘Nou, laat me hier niet zo staan. Kom op!’
Hij kwam bij haar op het droge zand en trok dapper zijn spijkerbroek, jasje en shirt uit, die hij naast haar kleren neergooide. ‘Klaar?’
Ze kreeg amper de tijd om zijn atletische lichaam te bewonderen, gehuld in niets anders dan een onderbroek van Calvin Klein, want hij rende al het water in en bibberde luidkeels van de kou. Blij ging ze achter hem aan, zich verbazend over deze ongelooflijke speling van het Lot die hen hier op deze bijzondere manier bij elkaar had gebracht.
Ze dolden wat rond en lachten en spatten elkaar nat. Toen ze eenmaal aan het water gewend waren, voelde het niet meer zo koud. Ze zwommen een stukje, zodat de golven hen optilden en weer neer lieten dalen alsof ze boeien waren. ‘Wat ben jij dapper,’ zei hij vol bewondering.
‘Alleen maar omdat jij me op het idee had gebracht.’
‘Maar je aarzelde niet. Je vond het geen probleem om het water in te springen.’
‘Ach, wat zal ik ervan zeggen? Zo’n soort meisje ben ik nu eenmaal,’ zei ze met een speelse grijns.
‘Ik hou daar wel van.’
‘We hebben geen handdoeken, maar de zon schijnt. We kunnen opdrogen op het strand. Ik wil wedden dat je nog nooit in zo’n koude zee gezwommen hebt.’
‘Daar vergis je je in. De zee in Chili is nog veel kouder. Het is onmogelijk om er lang in te blijven, áls je er al in zou willen.’
‘Ik zou best eens naar Zuid-Amerika willen.’
‘Marina zei dat je van plan was terug te gaan naar India.’
‘Ik ben dol op India, maar dat hoeft het niet per se te worden. Ik wil alleen maar híér weg.’
‘Hoe dat zo?’
‘Ik weet niet wat ik wil gaan doen. Ik schrik ervoor terug om aan de rest van mijn leven te beginnen. Als ik op reis ben, kan ik dat voor me uit schuiven.’
‘Reizen ís leven.’
‘Maar je hebt geen verantwoordelijkheid. Ik word geacht een carrière te beginnen en me “volwassen” te gaan gedragen. Het probleem is alleen dat ik daar geen zin in heb.’
‘Dan doe je het niet.’
‘Daar denkt mijn vader heel anders over.’
‘Je moet doen waar jíj zin in hebt. Als je graag wilt reizen, moet je de wereld gaan verkennen. Volgens mij gaat het er niet om dat je doet wat anderen van je verwachten. Het is tenslotte jouw leven en je weet niet hoe lang je daar nog van kunt genieten.’
‘Hè, wat een morbide gedachte.’
‘Misschien, maar daardoor raak je wel gefocust. Je moet je eigen weg vinden, Clementine, zelfs als dat op een andere manier gebeurt dan je familie voor je had gepland.’
‘Ik werk in Dawcomb om geld te sparen, zodat ik weg kan – waar dan ook naartoe.’
‘Als het maar niet hier is.’ Grijnzend keek hij haar aan.
‘Ik weet het: ik klink heel ondankbaar.’
‘Ik ken je niet goed genoeg om te weten of je echt ondankbaar bent, maar ik weet wel genoeg van hoe mensen in elkaar zitten om te begrijpen dat je er nooit gelukkig van wordt als je voor andere mensen leeft. Je moet je eigen weg volgen en er zelf achter komen wat voor jou het best werkt.’
‘Je bent heel wijs, Rafa.’
‘Dank je, Clementine. Ik geloof dat we er nu maar eens uit moesten gaan, want ik heb geen gevoel meer in mijn tenen.’
Ze gingen op het strand zitten om op te drogen en Clementine kon nu goed zien hoe gespierd hij was en hoe knap, met zijn natte haar dat over zijn voorhoofd viel. Het leek ongelooflijk dat ze zomaar naast hem zat, zo nat als een vis, en dat ze met elkaar zaten te lachen alsof ze al hun hele leven vrienden waren. Uiteindelijk kleedden ze zich aan, ook al waren ze nog niet helemaal droog, en liepen terug naar de auto. Clementine voelde zich ongemakkelijk met haar natte beha en slipje onder haar kleren, maar ze had die zwempartij voor geen goud willen missen.
Op de terugweg naar het Polzanze bespraken ze welke reacties ze zouden krijgen als ze iedereen vertelden dat ze hadden gezwommen. ‘Ik word vast ontslagen als je gids,’ zei Clementine.
‘En ik als de kunstenaar.’
‘Nee, dat gebeurt niet.’
‘Denk je?’
‘Zolang je de oude dames maar niet op het slechte pad brengt.’
‘Oude dames?’
‘Je leerlingen.’
‘Ah, por supuesto, mijn leerlingen.’ Hij wreef over zijn kin. ‘Hoe oud zijn die dan?’
‘Stokoud.’ Clementine lachte. ‘Maar kennelijk erg onderhoudend. Ze zijn vreselijk excentriek. Vorig jaar waren ze er ook en Marina is nog niet steeds over ze uitgepraat.’
‘Was jij vorig jaar dan niet hier?’
‘Natuurlijk niet!’
Hij schudde zijn hoofd. ‘Wat dom van me. Je was ergens, waar dan ook, maar niet hier.’